Language of document :

Beroep ingesteld op 17 december 2008 - Eni / Commissie

(Zaak T-558/08)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Verzoekende partij: Eni SpA (Rome, Italië) (vertegenwoordigers: M. Siragusa, D. Durante, G. C. Rizza, S. Valentino, L. Bellia, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de beschikking geheel of gedeeltelijk nietigverklaren, met alle daaraan te verbinden gevolgen voor het bedrag van de geldboete;

subsidiair, de geldboete intrekken of verminderen;

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure

Middelen en voornaamste argumenten

De in de onderhavige zaak bestreden beschikking is dezelfde als in zaak T-540/08, Esso e.a./Commissie.

Ter onderbouwing van haar beroep voert Eni de volgende middelen aan:

schending en onjuiste toepassing van artikel 81 EG, voor zover Eni volgens artikel 1 van de beschikking heeft deelgenomen aan een voortdurende overeenkomst en/of een onderling afgestemde feitelijke gedraging, aangezien de heer Di Serio aanwezig was op de technische bijeenkomst op 30 en 31 oktober te Hamburg. In het bijzonder heeft de Commissie volgens Eni blijk gegeven van de volgende onjuiste opvattingen van de feiten en - daaruit voortvloeiend - van het recht. De Commissie heeft (i) gesteld dat Eni in haar verweer tijdens de administratieve procedure niet heeft betoogd dat Di Serio "openlijk afstand heeft genomen" van de inhoud van de betrokken bijeenkomst en (ii) de verklaringen van Eni met betrekking tot de verschillen tussen de prijsverhogingen die zijn vermeld in de van Sasol en MOL afkomstige documenten onjuist heeft weergegeven. Los van die fouten heeft de Commissie blijk gegeven van een onjuiste opvatting van het recht door te stellen dat Eni heeft deelgenomen aan een voortdurende overeenkomst en/of een onderling afgestemde feitelijke gedraging, aangezien Eni niet heeft deelgenomen aan een "totaalplan" en de constitutieve elementen van de twee onrechtmatige handelingen niet aanwezig zijn.

schending en onjuiste toepassing van artikel 81 EG, voor zover Eni volgens artikel 1 van de beschikking heeft deelgenomen aan een voortdurende overeenkomst en/of een onderling afgestemde feitelijke gedraging in de periode van 21 februari 2002 tot en met 28 april 2005. Eni betwist meer bepaald dat haar deelneming een mededingingsverstorend karakter had, aangezien de constitutieve elementen van de overeenkomst en van de onderling afgestemde feitelijke gedraging voor de vaststelling van prijzen en de uitwisseling van gevoelige informatie niet aanwezig zijn.

schending en onjuiste toepassing van artikel 81 EG, van artikel 23 van verordening (EG) nr. 1/2003 en van de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten. De Commissie heeft:

het uitgangsbedrag en het extra bedrag van de geldboete onredelijk en in strijd met het gelijkheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel vastgesteld. De Commissie heeft immers ter bepaling van het uitgangsbedrag (en het extra bedrag) van de geldboete een percentage van 17 % van de waarde van de verkopen vastgesteld, op grond dat Eni verantwoordelijk was voor de vaststelling van de prijzen en voor de uitwisseling van informatie, terwijl zij een nagenoeg identieke coëfficiënt (18 %) heeft toegepast voor de overige karteldeelnemers die bovendien markten en/of klanten zouden hebben verdeeld.

het rechtszekerheidsbeginsel geschonden bij de toepassing van de verhoging wegens recidive, aangezien de inbreuken die in de jaren '80 door dochterondernemingen van Eni zijn gepleegd en niet aan haar zijn toegerekend ten tijde van de respectieve beslissingen, Eni niet kunnen worden verweten. Bovendien is het gezien de tijd die is verstreken tussen de oude inbreuken en die welke in de beschikking zijn vastgesteld, niet gerechtvaardigd om van recidive te spreken.

heeft niet als verzachtende omstandigheden aangemerkt dat Eni's deelname in de inbreuk uiterst gering was en dat zij de tijdens de technische bijeenkomst genomen beslissingen niet heeft uitgevoerd. Bovendien heeft Eni aangetoond dat Monti ervan overtuigd was dat hij deelnam aan volledig legale bijeenkomsten, aangezien deze in het kader van de EWF (European Wax Federation) werden georganiseerd, en dat zij hoe dan ook zonder opzet heeft gehandeld, aangezien zij aan de hand van de informatie die zij van haar dochterondernemingen ontving, niet kon weten dat die bijeenkomsten een mededingingsverstorend karakter hadden.

____________