Language of document : ECLI:EU:F:2008:159

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN

(Eerste kamer)

2 december 2008

Zaak F‑131/07

Barbora Baniel-Kubinova e.a.

tegen

Europees Parlement

„Openbare dienst – Tijdelijk functionarissen en hulpfunctionarissen die als ambtenaar op proef zijn aangesteld – Artikel 10 van bijlage VII bij het Statuut – Recht op dagvergoeding na ontvangst van deel van inrichtingsvergoeding”

Betreft: Beroep, ingesteld krachtens artikel 236 EG en artikel 152 EA, waarbij Baniel-Kubinova en 13 andere ambtenaren van het Parlement vragen om nietigverklaring van besluiten van het Parlement om hun niet de in artikel 10 van bijlage VII bij het Statuut bedoelde dagvergoeding toe te kennen.

Beslissing: Het beroep wordt verworpen. Elke partij zal haar eigen kosten dragen.

Samenvatting

1.      Ambtenaren – Kostenvergoeding – Inrichtingsvergoeding – Tijdelijk functionarissen

(Ambtenarenstatuut, bijlage VII, art. 5, lid 1; regeling andere personeelsleden, art. 24)

2.      Ambtenaren – Kostenvergoeding – Dagvergoeding – Voorwaarden voor toekenning – Ambtenaar op proef die als tijdelijk functionaris de inrichtingsvergoeding heeft ontvangen – Daarvan uitgesloten

(Ambtenarenstatuut, art. 71; bijlage VII, art. 5 en 10; regeling andere personeelsleden, art. 24, lid 1)

1.      De gemeenschapswetgever voorziet in artikel 24 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden in de betaling van de inrichtingsvergoeding aan tijdelijk functionarissen, in de veronderstelling dat tijdelijk functionarissen met een voorziene arbeidsduur van ten minste één jaar, zelfs zonder de zekerheid van een ambt als ambtenaar in vaste dienst, mogelijkerwijs de wens hebben om permanent en duurzaam in hun standplaats te integreren. Als tegemoetkoming in de kosten die een dergelijke integratie met zich brengt, wordt aan tijdelijk functionarissen de inrichtingsvergoeding betaald, zij het dat die bij een voorziene arbeidsduur van minder dan drie jaar slechts gedeeltelijk wordt betaald.

(cf. punt 20)

2.      Vergelijking van de artikelen 5 en 10 van bijlage VII bij het Statuut verzet zich ertegen dat een persoon die als tijdelijk functionaris op grond van artikel 24, lid 1, van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden de inrichtingsvergoeding heeft ontvangen, vervolgens bij zijn aanstelling als ambtenaar op proef aanspraak kan maken op de dagvergoeding, en dit ongeacht een wijziging van de statutaire regeling. Aangezien de toekenning van de inrichtingsvergoeding afhangt van de verlegging van de woonplaats naar de standplaats van de betrokkene, kan deze later niet met succes stellen dat zijn vestiging in de standplaats, in tegenstelling tot een „werkelijke” woonplaats die zich in zijn land van herkomst zou bevinden, slechts voorlopig is, teneinde een ander financieel voordeel zoals de dagvergoeding te krijgen.

Aangezien de betrokkene voor de verkrijging van de inrichtingsvergoeding een schriftelijke verklaring heeft afgelegd ten bewijze van het feit dat hij zijn woonplaats in de standplaats heeft en bij die verklaring de vereiste bewijsstukken heeft gevoegd, behoeft de administratie om redenen verband houdende met het vertrouwen dat tussen een instelling en haar ambtenaren moet bestaan alsmede om redenen van behoorlijk administratief beheer de kwestie van de woonplaats van de betrokkene niet opnieuw te onderzoeken, wanneer hij om toekenning van de dagvergoeding vraagt.

(cf. punten 27 en 30)