Language of document : ECLI:EU:T:2003:113

ARREST VAN HET GERECHT (Vijfde kamer - uitgebreid)

10 april 2003 (1)

„Beroep tot nietigverklaring - Staatssteun - Verordening (EEG) nr. 659/1999 - Artikel 15 - Verjaringstermijn - Terugvordering van steun - Stuitingshandeling“

In zaak T-366/00,

Scott SA, gevestigd te Saint-Cloud (Frankrijk), vertegenwoordigd door Sir Jeremy Lever, QC, G. Peretz, barrister, en R. Griffith, solicitor, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verzoekster,

ondersteund door

Franse Republiek, vertegenwoordigd door F. Million, G. de Bergues en S. Seam als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

interveniënte,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door G. Rozet en J. Flett als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster,

betreffende een beroep tot gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking 2002/14/EG van de Commissie van 12 juli 2000 betreffende door Frankrijk verleende staatssteun ten behoeve van Scott Paper SA/Kimberly-Clark (PB L 12, blz. 1),

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vijfde kamer - uitgebreid),

samengesteld als volgt: J. D. Cooke, kamerpresident, R. García-Valdecasas, P. Lindh, N. J. Forwood en H. Legal, rechters,

griffier: J. Palacio González, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 26 september 2002,

het navolgende

Arrest

Feiten en rechtskader

1.
    Verzoekster was de Franse dochtermaatschappij van Scott Paper Company, een in de Verenigde Staten gevestigde vennootschap, en produceerde in de voor de onderhavige zaak relevante periode toilet- en huishoudpapier.

2.
    In 1986 besloot verzoekster een fabriek in Frankrijk te bouwen en koos daartoe een terrein in het departement Loiret in het industriegebied La Saussaye.

3.
    Op 31 augustus 1987 sloten de stad Orléans, het departement Loiret en verzoekster een overeenkomst over de verkoop aan laatstgenoemde van een terrein van 48 ha in dat industriegebied en over de berekening van de waterzuiveringsheffing; het tarief zou 25 % bedragen van het laagste tarief dat door de andere ondernemingen werd betaald. De stad Orléans bood ook aan om deze locatie kosteloos bouwrijp te maken. De overeenkomst bepaalde verder, dat het departement Loiret en de stad Orléans maximaal 80 miljoen Franse francs (FRF) bijdroegen aan de kosten van het bouwrijp maken van de locatie voor Scott. De koopprijs van het terrein inclusief bouwrijpmakingskosten werd uiteindelijk vastgesteld op 31 miljoen FRF, dat wil zeggen een prijs van 65 FRF/m2.

4.
    In november 1996 publiceerde de Franse Cour des comptes (Rekenkamer) een bijzonder openbaar rapport - „Les interventions des collectivités territoriales en faveur des entreprises“ (maatregelen van de territoriale overheden ten behoeve van ondernemingen), november 1996, Parijs - waarin de aandacht werd gevestigd op een aantal maatregelen waarmee de Franse territoriale lichamen bepaalde ondernemingen mogelijk hadden ondersteund, en in het bijzonder op de overdracht van een terrein van 48 ha in het industriegebied La Saussaye aan Scott.

5.
    Na publicatie van dit rapport ontving de Commissie bij brief van 23 december 1996 een klacht over de preferentiële voorwaarden waartegen de stad Orléans en de Conseil général van het departement Loiret het terrein van 48 ha aan Scott hadden verkocht, en over het tarief voor de zuiveringsheffing dat voor Scott gold.

6.
    Bij brief van 17 januari 1997 verzocht de Commissie de Franse autoriteiten om nadere inlichtingen. In de daaraanvolgende correspondentie tussen de Franse autoriteiten en de Commissie tussen januari 1997 en april 1998 verstrekten de Franse autoriteiten gedeeltelijk de gevraagde inlichtingen en toelichtingen, met name bij brieven van 19 maart, 21 april en 29 mei 1997. Op 8 augustus 1997 verzocht de Commissie de Franse autoriteiten opnieuw om nadere toelichting. Op 3 november 1997 ontving de Commissie nadere inlichtingen van hen en op 8 december 1997, 29 januari 1998 en 1 april 1998 van de klager.

7.
    Bij brief van 10 juli 1998 lichtte de Commissie de Franse autoriteiten in over haar besluit van 20 mei 1998 om „gezien de twijfel die nog altijd bestond over de voorwaarden waarop de Franse autoriteiten ten opzichte van verzoekster hadden gehandeld en de verenigbaarheid daarvan met het Verdrag“ de procedure van artikel 88, lid 2, EG in te leiden, en verzocht zij hun opmerkingen in te dienen alsmede bepaalde vragen te beantwoorden (hierna: „besluit tot inleiding van de procedure“). In deze brief verzocht de Commissie de Franse autoriteiten ook om verzoekster op de hoogte te stellen van de inleiding van de procedure en van de mogelijkheid van terugvordering van alle onrechtmatige steun. Met de publicatie van voormelde brief in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen van 30 september 1998 (PB C 301, blz. 4) zijn belanghebbenden over de inleiding van de procedure ingelicht en is hun verzocht eventuele opmerkingen over de betrokken maatregelen in te dienen.

8.
    Verzoekster is op 30 september 1998 door de Franse autoriteiten telefonisch op de hoogte gesteld van de inleiding van de procedure.

9.
    Bij brief van 25 november 1998, na diverse termijnverlengingen hebben de Franse autoriteiten hun opmerkingen over het besluit tot inleiding van de procedure kenbaar gemaakt. Met name na een bevel van de Commissie van 8 juli 1999 krachtens artikel 10, lid 3, van verordening nr. 659/1999 hebben de Franse autoriteiten op 15 oktober 1999 gedeeltelijk de nodige informatie verstrekt.

10.
    In de loop van de administratieve procedure diende verzoekster opmerkingen in en woonden haar vertegenwoordigers de vergaderingen tussen de Commissie en de Franse autoriteiten bij.

11.
    Op 16 april 1999 is verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel [88] van het EG-Verdrag (PB L 83, blz. 1) overeenkomstig artikel 30 ervan in werking getreden. Deze verordening bevat de procedurele voorschriften inzake staatssteun.

12.
    Artikel 15 van deze verordening bepaalt:

„Verjaring

1.    De bevoegdheden van de Commissie om steun terug te vorderen verjaren na een termijn van tien jaar.

2.    Deze termijn gaat in op de dag waarop de onrechtmatige steun als individuele steun of in het kader van een steunregeling aan de begunstigde is verleend. Door elke maatregel van de Commissie of een op haar verzoek optredende lidstaat ten aanzien van de onrechtmatige steun wordt de verjaring gestuit. Na elke stuiting begint de termijn van voren af aan te lopen. De verjaring wordt geschorst, zolang over de beschikking van de Commissie een beroep aanhangig is bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen.

3.    Steun ten aanzien waarvan de verjaringstermijn is verstreken, wordt als bestaande steun beschouwd.“

Bestreden beschikking

13.
    Op 12 juli 2000 gaf de Commissie een beschikking betreffende door Frankrijk verleende staatssteun ten behoeve van verzoekster (hierna: „bestreden beschikking“), waarvan artikel 1 luidt:

„De staatssteun in de vorm van de voorkeursprijs voor een terrein en van een voorkeurtarief voor de zuiveringsheffing, die Frankrijk ten gunste van Scott tot uitvoering heeft gebracht voor een bedrag van 39,58 miljoen FRF (6,03 miljoen euro) of, in de geactualiseerde waarde, van 80,77 miljoen FRF (12,3 miljoen euro) ten aanzien van de voorkeursprijs voor het terrein [...], is onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt.“

14.
    Artikel 2 van de bestreden beschikking luidt:

„1.    Frankrijk neemt alle nodige maatregelen om de in artikel 1 bedoelde en reeds onrechtmatig ter beschikking gestelde steun terug te vorderen van de begunstigde.

2.    De terugvordering heeft onverwijld plaats overeenkomstig de procedures van het nationale recht, voorzover die de onmiddellijke en daadwerkelijke tenuitvoerlegging van deze beschikking mogelijk maken. De terug te vorderen steun omvat rente vanaf de datum waarop de steun ter beschikking van de begunstigde is gesteld tot de datum van de terugbetaling ervan. De rente wordt berekend op basis van de referentievoet die gehanteerd wordt voor de berekening van het subsidie-equivalent in het kader van steunmaatregelen met regionale strekking.“

15.
    In de bestreden beschikking stelde de Commissie zich op het standpunt dat de verjaringstermijn die in artikel 15 van verordening nr. 659/1999 is bepaald voor haar bevoegdheid om onrechtmatige steun terug te vorderen, in casu was gestuit. Elke maatregel van de Commissie met betrekking tot de onrechtmatige steun stuitte immers de verjaring (zie punt 219 van de considerans van de bestreden beschikking).

16.
    De Commissie stelde vast dat de litigieuze steun op 31 augustus 1987 was verleend. De eerste maatregel, in de vorm van een officieel informatieverzoek aan de Franse autoriteiten, die zij had genomen, dateerde van 17 januari 1997. De verjaringstermijn was dus gestuit vóór het verstrijken van de termijn van 10 jaar, zodat de Commissie de bevoegdheid had om de betrokken steun terug te vorderen (zie punt 220 van de considerans van de bestreden beschikking).

17.
    In de bestreden beschikking weerlegt de Commissie het argument van Scott dat de verjaringstermijn de steunontvanger beoogt te beschermen en derhalve pas gestuit wordt nadat deze kennis heeft gekregen van het onderzoek van de Commissie naar de steun. De vraag wie uiteindelijk baat heeft bij de verjaringstermijn, staat volgens de Commissie los van die van de berekeningswijze daarvan. Bovendien, aldus de Commissie, heeft artikel 15 van verordening nr. 659/1999 geen betrekking op derden en ziet het alleen op de relatie tussen haarzelf en de lidstaten. De Commissie heeft dus geen mededelingsplicht jegens derden. Laatstgenoemden kunnen aan artikel 15 van deze verordening geen enkel specifiek recht ontlenen. In een procedure over staatssteun hebben zij slechts de procedurele rechten die voortvloeien uit artikel 88, lid 2, EG (zie de punten 221-223 van de considerans van de bestreden beschikking).

18.
    De term begunstigde van de steun wordt in artikel 15 van verordening nr. 659/1999 slechts genoemd om de datum te bepalen waarop de verjaringstermijn ingaat, namelijk „de dag waarop de onrechtmatige steun aan de begunstigde is verleend“ (zie punt 223 van de considerans van de bestreden beschikking).

19.
    De Commissie herinnert er ook aan dat de steunontvanger moet verifiëren of de aan hem verleende steun is aangemeld. Wanneer geen aanmelding heeft plaatsgevonden en geen goedkeuring is verleend, is er geen rechtszekerheid (zie punt 224 van de considerans van de bestreden beschikking).

Procesverloop en conclusies van partijen

20.
    Bij op 30 november 2000 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift heeft verzoekster het onderhavige beroep ingesteld.

21.
    Bij op 4 december 2000 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift dat onder nummer T-369/00 is geregistreerd, heeft ook het departement Loiret beroep tot nietigverklaring van de bestreden beschikking ingesteld.

22.
    Bij op 5 april 2001 ter griffie van het Gerecht neergelegde akte heeft de Franse Republiek verzocht om toelating tot tussenkomst ter ondersteuning van verzoeksters conclusies. Op 25 april 2001 heeft het Gerecht krachtens artikel 64, lid 3, sub e, van zijn Reglement voor de procesvoering een informele vergadering georganiseerd voor zowel de onderhavige zaak als zaak T-369/00, waarop het door verzoeker in zaak T-369/00 ingediende verzoek tot voeging van deze twee zaken en de mogelijkheid om overeenkomstig verzoeksters verzoek in de onderhavige zaak vóór de behandeling ten gronde over de verjaring uitspraak te doen, zijn besproken.

23.
    Bij beschikking van de president van de Vijfde kamer (uitgebreid) van 10 mei 2001 is de Franse Republiek in de onderhavige zaak toegelaten tot interventie ter ondersteuning van verzoeksters conclusies. In haar memorie tot interventie beperkt de Franse Republiek haar opmerkingen tot het middel inzake schending van het vertrouwensbeginsel en spreekt zij zich niet uit over de toepasselijkheid van de verjaringstermijn van artikel 15 van verordening nr. 659/1999 op het onderhavige geval.

24.
    Op rapport van de rechter-rapporteur en in het licht van de op de informele vergadering geuite standpunten heeft het Gerecht (Vijfde kamer - uitgebreid) besloten tot de mondelinge behandeling over te gaan en deze te beperken tot de middelen betreffende verjaring van de bevoegdheid van de Commissie om terugvordering van de staatssteun te gelasten die Frankrijk in de vorm van de voorkeursprijs voor een terrein van 48 ha in het industriegebied La Saussaye heeft verleend.

25.
    In het kader van maatregelen tot organisatie van de procesgang heeft het Gerecht verzoekster uitgenodigd opmerkingen te maken over bepaalde door de Commissie in dupliek aangevoerde argumenten, aan welk verzoek zij binnen de gestelde termijn gevolg heeft gegeven.

26.
    Partijen zijn ter terechtzitting van 26 september 2002 gehoord in hun pleidooien en in hun antwoorden op de vragen van het Gerecht.

27.
    Ter terechtzitting heeft verzoekster het Gerecht meegedeeld dat zij haar beroep introk voorzover het de in artikel 1 van de bestreden beschikking bedoelde staatssteun in de vorm van een voorkeurstarief voor de waterzuiveringsheffing betrof; het beroep beperkte zich tot nietigverklaring van de litigieuze beschikking voorzover daarbij de steun in de vorm van de voorkeursprijs voor een terrein onrechtmatig was verklaard, en, subsidiair, tot nietigverklaring inzoverre van artikel 2 van de bestreden beschikking. Het Gerecht heeft akte genomen van deze gedeeltelijke afstand van instantie.

28.
    In het onderhavige arrest beperkt het Gerecht zich dus tot het onderzoek van de vordering tot nietigverklaring van artikel 2 van de bestreden beschikking, voorzover deze is gebaseerd op het middel inzake schending van artikel 15 van verordening nr. 659/1999.

29.
    In dit verband concludeert verzoekster dat het het Gerecht behage:

-    artikel 2 van de bestreden beschikking nietig te verklaren voorzover het de steun betreft die volgens artikel 1 in de vorm van een voorkeursprijs voor een terrein zou zijn verleend;

-    de Commissie in de kosten te verwijzen.

30.
    De Franse Republiek, interveniënte aan de zijde van verzoekster, concludeert dat het het Gerecht behage:

-    de bestreden beschikking nietig te verklaren;

-    de Commissie in de kosten te verwijzen.

31.
    De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:

-    het beroep te verwerpen;

-    verzoekster in de kosten te verwijzen;

-    subsidiair, partijen te verwijzen in hun eigen kosten.

In rechte

32.
    Volgens verzoekster heeft de Commissie de tienjarige verjaringstermijn van artikel 15 van verordening nr. 659/1999 geschonden, door in artikel 2 van de bestreden beschikking terugvordering van de volgens haar op 31 augustus 1987 verleende steun te bevelen.

33.
    Dit middel valt uiteen in twee onderdelen. In de eerste plaats betwist verzoekster de door de Commissie in de punten 219 tot en met 224 van de bestreden beschikking aan artikel 15 van deze verordening gegeven uitlegging, dat de verjaringstermijn van tien jaar, ofschoon hij in casu van toepassing is, is gestuit op 17 januari 1997, de datum waarop de Commissie aan de Franse autoriteiten een aanvullend informatieverzoek heeft gericht, dat wil zeggen vóór de tiende jaardag van de steunverlening. In de tweede plaats betwist verzoekster de door de Commissie in haar verweerschrift aan artikel 15 van verordening nr. 659/1999 gegeven alternatieve uitlegging, dat de op 31 augustus 1987 aan verzoekster verleende steun als gevolg van het op 30 september 1998 gepubliceerde en vóór de inwerkingtreding van verordening nr. 659/1999 aan verzoekster bekend geworden besluit tot inleiding van de procedure niet onder de daarin bepaalde verjaring kan vallen.

34.
    In antwoord op verzoeksters middel voert de Commissie twee reeksen argumenten aan. In de eerste plaats herhaalt zij haar in de bestreden beschikking gegeven uitlegging van verordening nr. 659/1999. In de tweede plaats stelt zij in het verweerschrift, dat artikel 15 van deze verordening in casu niet van toepassing was omdat de procedure van artikel 88, lid 2, EG was ingeleid en verzoekster daarvan kennis kreeg vóór de inwerkingtreding van verordening nr. 659/1999, namelijk uiterlijk op 30 september 1998, de datum van publicatie van het besluit tot inleiding van de procedure in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. Een vóór de datum van inwerkingtreding van verordening nr. 659/1999 verleende steun kan slechts onder de verjaring van artikel 15 van deze verordening vallen wanneer cumulatief aan twee voorwaarden is voldaan, namelijk enerzijds dat ten minste tien jaar sinds de steunverlening zijn verstreken, en anderzijds dat geen stuitingsmaatregel vóór de inwerkingtreding van verordening nr. 659/1999 is genomen.

35.
    Het Gerecht is van oordeel dat eerst het eerste onderdeel van het door verzoekster aangevoerde middel moet worden onderzocht.

Argumenten van partijen

36.
    Verzoekster voert zes specifieke argumenten aan tegen de in de punten 219 tot en met 224 van de considerans van de bestreden beschikking uiteengezette uitlegging van artikel 15 van verordening nr. 659/1999.

37.
    In de eerste plaats kan een maatregel van de Commissie de verjaring niet stuiten jegens de steunontvanger, tenzij deze, die zich met een bevel tot terugbetaling van de betrokken lidstaat na afloop van de procedure inzake staatssteun geconfronteerd kan zien, daarvan kennis heeft. Dat geldt zelfs indien de steunprocedure, zoals de Commissie stelt, „stricto sensu“ tussen de Commissie en de betrokken lidstaat plaatsvindt. Ongeacht hoe de situatie in juridisch opzicht is, het is immers de begunstigde die zich in de positie van verweerder bevindt en hij is het die aan het einde van de procedure van artikel 88, lid 2, EG de financiële consequenties draagt. Daarom behoort de begunstigde zich te kunnen verweren met een beroep op de verjaring van artikel 15 van verordening nr. 659/1999.

38.
    Bij gebreke van publicatie van een bericht van de Commissie in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen, dat een stuitingsmaatregel is genomen, of van een andere mededeling ter zake, hetzij rechtstreeks hetzij via de lidstaat, kan de maatregel geen stuitingshandeling in de zin van artikel 15 van verordening nr. 659/1999 vormen jegens de begunstigde. In casu is aan geen van deze voorwaarden voldaan.

39.
    In de tweede plaats stelt verzoekster dat artikel 15 van deze verordening tot doel heeft de rechtszekerheid van de ontvangers van staatssteun en van de lidstaten te garanderen. De stelling van de Commissie dat een handeling een stuitingsmaatregel kan vormen ook al is zij de steunontvanger onbekend, is kennelijk onverenigbaar met dit doel.

40.
    In de derde plaats merkt verzoekster op dat de Commissie lijkt toe te geven dat een van de wezenlijke kenmerken van een maatregel die de verjaring jegens de lidstaat stuit, is dat hij van het bestaan van deze maatregel in kennis moet zijn gesteld. Evenzo behoort de steunontvanger te worden geïnformeerd over elke maatregel van de Commissie die de verjaring jegens hem zou stuiten.

41.
    In de vierde plaats stelt verzoekster dat haar betoog, dat de steunontvanger zich in steunprocedures in een andere positie bevindt dan andere derden, geen „volledig nieuw“ standpunt is. De publicaties van de Commissie bevestigen dit standpunt immers.

42.
    In de vijfde plaats merkt verzoekster op dat de maatregelen van de Commissie die de verjaring kunnen stuiten, volgens artikel 15, lid 2, van verordening nr. 659/1999 ook op verzoek van de Commissie door een lidstaat genomen maatregelen omvatten. Deze afzonderlijke vermelding van door de lidstaat genomen maatregelen is overbodig wanneer het verzoek van de Commissie aan de lidstaat reeds zou volstaan om de verjaring ook jegens de steunontvanger te stuiten. De gemeenschapswetgever had duidelijk omstandigheden voor ogen waarin de door de Commissie aan de lidstaat gerichte maatregel de verjaring jegens een andere persoon dan de betrokken lidstaat niet had gestuit, zodat het noodzakelijk was te bepalen dat de verjaring jegens andere personen dan de lidstaat ook werd gestuit door een op verzoek van de Commissie door de lidstaat vastgestelde maatregel.

43.
    In de zesde plaats stelt verzoekster ten slotte dat er geen administratieve of praktische reden is die de Commissie belet om de ontvanger van onrechtmatige steun ervan op de hoogte te stellen dat zij deze in onderzoek neemt, met name wanneer zij, zoals in casu, met een klager de vraag van de stuitingsmaatregelen en de gevolgen daarvan behandelt. Vanuit administratief en praktisch oogpunt is de door verzoekster voorgestelde uitlegging van artikel 15 van verordening nr. 659/1999 dus volstrekt aanvaardbaar.

44.
    Volgens de Commissie zijn de brieven die zij tussen 17 januari en 8 augustus 1997, dat wil zeggen vóór de afloop van de termijn van tien jaar vanaf de datum van steunverlening, aan de Franse autoriteiten heeft gezonden, stuitingsmaatregelen in de zin van artikel 15 van verordening nr. 659/1999.

45.
    In de eerste plaats herinnert zij eraan dat de steunprocedure tussen haar en de lidstaat en niet tussen haar en de belanghebbenden, waaronder de steunontvangers, plaatsvindt. Dat blijkt niet alleen uit de tekst van de artikelen 87 EG, 88 EG en 89 EG en de vaste rechtspraak van het Hof, maar ook uit de tekst van verordening nr. 659/1999 en meer bepaald uit artikel 25 ervan, volgens hetwelk de overeenkomstig de verordening gegeven beschikkingen tot de betrokken lidstaat worden gericht.

46.
    De Commissie merkt ook op dat de steunprocedure geen strafzaak tegen de steunontvanger is. Er wordt hem geen geldboete opgelegd, en de terugvordering van onrechtmatige steun beoogt alleen een daadwerkelijke mededinging te herstellen en niet hem te bestraffen.

47.
    De rechten van de belanghebbenden, waaronder de begunstigden, zijn vastgelegd in artikel 88, lid 2, EG en in verordening nr. 659/1999, meer bepaald in artikel 20, dat het opschrift draagt „Rechten van de belanghebbenden“. De Commissie heeft geen enkele verplichting om de vermoedelijke steunontvangers op de hoogte te stellen van een krachtens artikel 15, lid 2, van deze verordening genomen stuitingsmaatregel.

48.
    Verzoekster lijkt zich te beroepen op een bijzonder procedureel recht om door de Commissie rechtstreeks op de hoogte te worden gebracht van elke stuitingsmaatregel. Zij voert hiertoe aan, dat de verjaring de rechtszekerheid van de begunstigden beoogt te garanderen. De Commissie deelt dit standpunt niet; haars inziens werkt de verjaringsregel evenals de andere procedurele voorschriften inzake staatssteun jegens de betrokken lidstaat en niet jegens de steunontvanger. Een bevel tot terugvordering van onrechtmatige steun heeft niet alleen voor de steunontvanger, maar ook voor de betrokken lidstaat nadelige consequenties. De verlening van niet-aangemelde staatssteun vormt een schending van artikel 88, lid 3, EG en kan naar nationaal recht leiden tot een beroep wegens niet-contractuele aansprakelijkheid van de lidstaat.

49.
    Ten slotte herinnert de Commissie eraan dat de verjaring per definitie alleen op niet-aangemelde steun van toepassing is. Een niet-aangemelde steun vormt een schending van artikel 88, lid 3, EG, dat rechtstreekse werking heeft. De begunstigden worden geacht de gemeenschapsregels inzake staatssteun te kennen en kunnen zich niet beroepen op onbekendheid met de wet als grondslag voor een gewettigd vertrouwen, dat de steun nooit kan worden teruggevorderd. In deze omstandigheden moet artikel 15 van verordening nr. 659/1999 volgens de Commissie in zijn geheel restrictief worden toegepast en niet alleen, zoals verzoekster wenst, enkel met betrekking tot het begrip stuitingsmaatregel.

Beoordeling door het Gerecht

50.
    Om te beginnen wordt de rechtmatigheid van een gemeenschapshandeling volgens vaste rechtspraak beoordeeld naar de feiten en de rechtstoestand op de datum waarop de handeling is vastgesteld (zie in die zin arresten Gerecht van 6 oktober 1999, Salomon/Commissie, T-123/97, Jurispr. blz. II-2925, punt 48, en 14 mei 2002, Graphischer Maschinenbau/Commissie, T-126/99, Jurispr. blz. II-2427, punt 33).

51.
    Ook is het vaste rechtspraak dat procedureregels in het algemeen van toepassing zijn op alle bij hun inwerkingtreding aanhangige gedingen. Dit is anders voor materiële regels, die doorgaans slechts worden geacht te gelden voor situaties die vóór hun inwerkingtreding zijn ontstaan, voorzover blijkens de bewoordingen, de doelstellingen en de systematiek van de betrokken bepaling duidelijk die werking daaraan moet worden toegekend. Deze uitlegging garandeert de inachtneming van het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel, die vereisen dat de gemeenschapswetgeving voor de justitiabelen duidelijk en voorzienbaar is [zie onder meer arresten Hof van 12 november 1981, Salumi e.a., 212/80-217/80, Jurispr. blz. 2735, punten 9 en 10, en 6 juli 1993, CT Control (Rotterdam) en JCT Benelux/Commissie, C-121/91 en C-122/91, Jurispr. blz. I-3873, punten 22 en 23].

52.
    Verordening nr. 659/1999, die een procedureverordening betreffende de toepassing van artikel 88 EG is en uitgaat van de praktijk van de Commissie op dit gebied, is met name vastgesteld om de goede werking en de doeltreffendheid van de in dit artikel bedoelde procedures te verzekeren en om de transparantie en de rechtszekerheid bij de toepassing ervan te vergroten (zie de tweede en de derde alinea van de considerans van de verordening). In hoofdstuk III, met het opschrift „Procedure betreffende onrechtmatige steun“, worden de bevoegdheden van de Commissie uiteengezet op het gebied van met name het onderzoek van staatssteun, de informatieverzoeken, de bevelen tot informatieverstrekking en de terugvordering van onrechtmatige steun. Gezien de tekst van deze bepalingen, met inbegrip van artikel 15, moeten zij als procedurele voorschriften worden beschouwd zodat zij overeenkomstig voormelde rechtspraak van toepassing zijn op alle ten tijde van de inwerkingtreding van verordening nr. 659/1999 op 16 april 1999 bij de Commissie aanhangige administratieve procedures inzake staatssteun.

53.
    Aangezien voorts artikel 15 van verordening nr. 659/1999 - anders dan artikel 11, lid 2, laatste alinea, van deze verordening, betreffende de bevoegdheid van de Commissie om de voorlopige terugvordering van onrechtmatige steun te bevelen - geen overgangsbepaling over de toepassing ervan in de tijd bevat, is het toepasselijk op elke maatregel tot definitieve terugvordering van steun die na de datum van inwerkingtreding van de verordening wordt genomen, ook indien de steun vóór deze datum is verleend.

54.
    Blijkens de bewoordingen van de bestreden beschikking en met name de in de punten 219 tot en met 224 van de considerans uiteengezette analyse van de toepasselijkheid van de verjaringstermijn, was de Commissie ten tijde van de vaststelling van deze beschikking zelf van mening dat de terugvordering van de betrokken steun binnen de werkingssfeer van artikel 15 van beschikking nr. 659/1999 viel. Bovendien blijkt uit het feit dat de Commissie op 8 juli 1999 een bevel tot informatieverstrekking krachtens artikel 10, lid 3, van deze verordening heeft gericht tot de Franse autoriteiten, dat zij de op 20 mei 1998 krachtens artikel 88, lid 2, EG ingeleide procedure inzake staatssteun vanaf de inwerkingtreding van verordening nr. 659/1999 op 16 april 1999 op basis van de nieuwe procedureregels heeft gevoerd.

55.
    In deze omstandigheden moet het Gerecht in de eerste plaats nagaan of de in artikel 15, lid 2, van verordening nr. 659/1999 geregelde stuiting van de verjaring van toepassing is wanneer het gaat om een maatregel die vóór de inwerkingtreding van deze verordening, maar tijdens de looptijd van de termijn van tien jaar vanaf de datum van steunverlening is genomen, en vervolgens in voorkomend geval of deze maatregel de verjaring jegens de steunontvanger slechts kan stuiten, wanneer die maatregel hem ter kennis is gebracht.

56.
    Ook al was verordening nr. 659/1999 op 31 augustus 1987 niet van toepassing, zodat de toekenning van de betrokken steun op die datum geen verjaringstermijn van tien jaar deed ingaan, moet deze datum toch als aanvangsdatum van deze termijn worden genomen wanneer artikel 15 wordt toegepast op de situatie zoals die op 12 juli 2000 was.

57.
    Ook aan de op 17 januari 1997 door de Commissie vastgestelde maatregelen, ofschoon zij destijds geen stuiting tot gevolg hadden, moet zodanige werking worden toegekend wanneer zij worden beschouwd in de context van de na 16 april 1999 door de Commissie uitgeoefende bevoegdheid tot terugvordering van de op 31 augustus 1987 verleende steun. Deze uitlegging strekt er niet toe om artikel 15 terugwerkende kracht te verlenen, maar alleen om de uniforme toepassing van deze bepalingen te verzekeren op een aantal vóór 12 juli 2000 gelegen feiten en gebeurtenissen, die daarna pas zijn onderzocht. Met andere woorden, wanneer de steunverlening op 31 augustus 1987 de verjaringstermijn van artikel 15 van verordening nr. 659/1999 heeft doen ingaan, moeten de gebeurtenissen tijdens deze termijn ook op basis van deze verordening worden beoordeeld.

58.
    Met betrekking tot verzoeksters argument, dat de door de Commissie tussen januari en augustus 1997 genomen maatregelen geen stuiting van de verjaring krachtens artikel 15 van verordening nr. 659/1999 tot gevolg konden hebben omdat verzoekster destijds geen kennis van die maatregelen had, dient te worden opgemerkt dat artikel 15 een uniforme verjaringstermijn voor de terugvordering van steun heeft ingevoerd, die gelijkelijk van toepassing is op de betrokken lidstaat en derden.

59.
    In dit verband moet er om te beginnen aan worden herinnerd dat de procedure van artikel 88, lid 2, EG hoofdzakelijk plaatsvindt tussen de Commissie en de betrokken lidstaat; de belanghebbenden, waaronder de steunontvanger, worden slechts geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld hun argumenten aan te voeren (zie in die zin arrest Hof van 14 november 1984, Intermills/Commissie, 323/82, Jurispr. blz. 3809, punten 16 en 17). Volgens vaste rechtspraak hebben de belanghebbenden namelijk vooral de functie van informatiebron van de Commissie in het kader van de administratieve procedure van artikel 88, lid 2, EG (arresten Gerecht van 22 oktober 1996, Skibsværftsforeningen e.a./Commissie, T-266/94, Jurispr. blz. II-1399, punt 256, en 25 juni 1998, British Airways e.a./Commissie, T-371/94 en T-394/94, Jurispr. blz. II-2405, punt 59). De Commissie is evenwel niet verplicht om vóór de inleiding van de administratieve procedure de potentiële belanghebbenden, waaronder de steunontvanger, de maatregelen mee te delen die zij tegen een onrechtmatige steun neemt.

60.
    Het feit alleen dat verzoekster niet op de hoogte was van de informatieverzoeken die de Commissie vanaf 17 januari 1997 (zie punt 6 supra) aan de Franse autoriteiten heeft gericht, heeft dus niet tot gevolg dat zij rechtsgevolg jegens verzoekster missen. De brief van 17 januari 1997, die de Commissie vóór de inleiding van de administratieve procedure de Franse autoriteiten toezond en waarin zij hen om nadere inlichtingen verzocht, is krachtens artikel 15 van verordening nr. 659/1999 een maatregel waardoor de verjaringstermijn van 10 jaar, die in casu op 31 augustus 1987 is ingegaan, vóór het verstrijken ervan werd gestuit, ook al was verzoekster toentertijd niet op de hoogte van die correspondentie.

61.
    Vervolgens dient eraan te worden herinnerd, dat de betrokken steun niet bij de Commissie is aangemeld. Volgens vaste rechtspraak kan de steunontvanger, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, zich slechts op een gewettigd vertrouwen in de regelmatigheid van een steunmaatregel beroepen wanneer deze met inachtneming van artikel 88 EG is verleend (arresten Hof van 20 september 1990, Commissie/Duitsland, C-5/89, Jurispr. blz. I-3437, punt 14, en van 14 januari 1997, Spanje/Commissie, C-169/95, Jurispr. blz. I-135, punt 51), en een zorgvuldige marktdeelnemer moet normaal gesproken in staat worden geacht zich ervan te vergewissen of deze procedure is nageleefd.

62.
    Ten slotte dient te worden opgemerkt dat de gemeenschapswetgever vóór 16 april 1999 niet in een verjaringstermijn voor maatregelen van de Commissie tegen niet-aangemelde staatssteun had voorzien. Vóór deze datum kon verzoekster zich dus niet beroepen op een gewettigd vertrouwen of op de rechtszekerheid wat de verjaring van een in 1987 verleende niet-aangemelde steun betreft. De uitlegging van artikel 15 van verordening nr. 659/1999 in de punten 50 tot en met 57 supra en de toepassing ervan op de maatregel van de Commissie van 17 januari 1997 ontneemt verzoekster dus niet de rechtszekerheid of een gewettigd vertrouwen dat binnen tien jaar na de verlening van de betrokken steun had kunnen ontstaan.

63.
    Gelet op het voorgaande dient het eerste onderdeel van dit middel te worden afgewezen.

64.
    Met betrekking tot het tweede middelonderdeel, inzake de door de Commissie in haar verweerschrift voorgestelde alternatieve uitlegging van artikel 15 van verordening nr. 659/1999, heeft het Gerecht in de punten 57 tot en met 60 supra reeds beslist dat de verordening op het onderhavige geval van toepassing is en dat de verjaringstermijn van tien jaar van artikel 15 op 17 januari 1997 is gestuit. Bij de publicatie van het besluit tot inleiding van de procedure op 10 juli 1998 waren de bevoegdheden van de Commissie om de steun terug te vorderen dus niet verjaard.

65.
    In deze omstandigheden moet het beroep tot nietigverklaring van artikel 2 van de bestreden beschikking worden verworpen voorzover het op schending door de Commissie van artikel 15 van verordening nr. 659/1999 is gebaseerd.

Kosten

66.
    Aangezien het onderhavige arrest is beperkt tot de vraag van de verjaring en de procedure zal worden voortgezet, wordt de beslissing omtrent de kosten aangehouden.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vijfde kamer - uitgebreid),

rechtdoende:

1)    Verwerpt het beroep tot nietigverklaring van artikel 2 van beschikking 2002/14/EG van de Commissie van 12 juli 2000 voorzover het is gebaseerd op schending door de Commissie van artikel 15 van verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel [88] van het EG-Verdrag.

2)    Verstaat dat de procedure voor het overige wordt voortgezet.

3)    Houdt de beslissing omtrent de kosten aan.

Cooke
García-Valdecasas
Lindh

        Forwood                            Legal

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 10 april 2003.

De griffier

De president van de Vijfde kamer

H. Jung

J. D. Cooke


1: Procestaal: Engels.