Language of document :

Beroep ingesteld op 5 maart 2012 - USFSPEI en Loescher/Raad

(Zaak T-119/12)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Union syndicale fédérale des services publics européens et internationaux (USFSPEI) (Brussel, België) en Bernd Loescher (Sint-Genesius-Rode, België) (vertegenwoordigers: A. Coolen, J.-N. Louis, É. Marchal en D. Abreu Caldas, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

besluit (2011/866/EU) van de Raad van 19 december 2011 betreffende het voorstel van de Commissie voor een verordening van de Raad houdende aanpassing met ingang van 1 juli 2011 van de bezoldigingen en de pensioenen van de ambtenaren en de andere personeelsleden van de Europese Unie, alsmede van de aanpassingscoëfficiënten die van toepassing zijn op deze bezoldigingen en pensioenen, nietig verklaren;

de Raad veroordelen tot betaling aan verzoeker Loescher en aan de andere ambtenaren en overige personeelsleden van de Europese Unie van de achterstallige beloningen en pensioenen waarop zij recht hebben per 1 juli 2011, vermeerderd met vertragingsrente, te rekenen vanaf de dag van verval van de verschuldigde achterstallige bedragen, tegen het door de ECB voor de voornaamste herfinancieringen vastgestelde tarief vermeerderd met twee punten;

de Raad veroordelen tot betaling aan de USF en aan verzoeker van het symbolische bedrag van één Euro ter vergoeding van de morele schade als gevolg van de door de vaststelling van besluit (2011/866/EU) van de Raad van 19 december 2011 begane dienstfout;

de Raad van de Europese Unie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoekers middelen aan die ontleend zijn aan:

schending van de artikelen 64, 65 en 65 bis van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie, de artikelen 1 en 3 van bijlage XI daarbij, de uit artikel 4, lid 3, VEU voortvloeiende beginselen van loyale samenwerking en coherentie, het vertrouwensbeginsel en de uit het adagium patere legem quam ipse fecisti voortvloeiende verplichting;

schending van het besluit van de Raad van 23 juni 1981 tot instelling van een tripartiete overlegprocedure, door niet te verzekeren dat de vertegenwoordigers van de lidstaten vóór de vaststelling van het litigieuze besluit daadwerkelijk de standpunten van het personeel en de administratieve autoriteiten kenden.

____________