Language of document : ECLI:EU:C:2022:425

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)

2 juni 2022 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Richtlijn 2010/75/EU – Artikel 3, lid 9 – Geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging – Procedure tot wijziging van een vergunning – Inspraak van het betrokken publiek – Begrip ‚belangrijke wijziging’ van de installatie – Verlenging van de exploitatieduur van een stortplaats”

In zaak C‑43/21,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Nejvyšší správní soud (hoogste bestuursrechter, Tsjechië) bij beslissing van 20 januari 2021, ingekomen bij het Hof op 27 januari 2021, in de procedure

FCC Česká republika, s.r.o.

tegen

Ministerstvo životního prostředí,

Městská část Ďáblice,

Spolek pro Ďáblice,

wijst

HET HOF (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: C. Lycourgos, kamerpresident, S. Rodin, J.‑C. Bonichot (rapporteur), L. S. Rossi en O. Spineanu Matei, rechters,

advocaat-generaal: J. Kokott,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        de Tsjechische regering, vertegenwoordigd door L. Dvořáková, M. Smolek en J. Vláčil als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. Noll-Ehlers, P. Ondrůšek en C. Valero als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 27 januari 2022,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 3, lid 9, van richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PB 2010, L 334, blz. 17).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen FCC Česká republika, s.r.o., enerzijds, en het Ministerstvo životního prostředí (ministerie van Leefmilieu, Tsjechië), het Městská část Praha-Ďáblice (arrondissement van Praag-Ďáblice, Tsjechië) en Spolek pro Ďáblice (een vereniging voor milieubescherming), anderzijds, over het besluit van 29 december 2015 tot wijziging van de aan die onderneming verleende vergunning voor de exploitatie van de stortplaats van Praag-Ďáblice teneinde de periode voor het storten te verlengen van 31 december 2015 tot en met 31 december 2017.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

3        Overweging 2 van richtlijn 2010/75 luidt als volgt:

„Teneinde de door industriële activiteiten veroorzaakte verontreiniging te voorkomen, te verminderen en zo veel mogelijk uit te bannen, overeenkomstig het beginsel dat de vervuiler betaalt en het beginsel van preventie van verontreiniging, is het noodzakelijk een algemeen kader tot stand te brengen voor toezicht op de belangrijkste industriële activiteiten, waarbij voorrang wordt gegeven aan het nemen van maatregelen aan de bron en een zorgvuldig beheer van de natuurlijke hulpbronnen wordt verzekerd en, zo nodig, rekening wordt gehouden met de economische situatie en specifieke plaatselijke kenmerken van de locatie waar de industriële werkzaamheden plaatshebben.”

4        Overweging 5 van deze richtlijn luidt:

„Om de preventie en beheersing van verontreiniging te verzekeren, mogen installaties alleen worden geëxploiteerd als daarvoor een vergunning is verleend [...].”

5        In overweging 18 van die richtlijn staat te lezen:

„Wijzigingen in een installatie kunnen leiden tot meer verontreiniging. De exploitanten moeten elke voorgenomen wijziging die gevolgen kan hebben voor het milieu meedelen aan de bevoegde autoriteit. In het geval van belangrijke wijzigingen aan installaties die aanzienlijke negatieve effecten kunnen hebben voor de gezondheid van de mens of voor het milieu, moet eerst een vergunning worden afgegeven overeenkomstig deze richtlijn.”

6        Overweging 27 van deze richtlijn luidt:

„Overeenkomstig het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden [(PB 2005, L 124, blz. 4), gesloten bij besluit 2005/370/EG van de Raad van 17 februari 2005 (PB 2005, L 124, blz. 1)] is doeltreffende publieksparticipatie in de besluitvorming noodzakelijk om het publiek in staat te stellen meningen en zorgpunten kenbaar te maken die relevant kunnen zijn voor de besluiten in kwestie en de besluitvormer in staat te stellen daar rekening mee te houden, wat de controleerbaarheid en de transparantie van het besluitvormingsproces vergroot en de bewustwording van milieuvraagstukken en de steun voor de genomen besluiten bij het publiek ten goede komt. [...]”

7        In artikel 3, lid 9, van de richtlijn 2010/75 wordt het begrip „belangrijke wijziging” gedefinieerd als „een wijziging van de aard of de werking, dan wel een uitbreiding van een installatie, een stookinstallatie, een afvalverbrandingsinstallatie of een afvalmeeverbrandingsinstallatie die significante negatieve effecten kan hebben op de gezondheid van de mens of op het milieu”.

8        Artikel 4 van deze richtlijn verplicht de lidstaten de nodige maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat geen installatie c.q. stookinstallatie, afvalverbrandingsinstallatie of afvalmeeverbrandingsinstallatie wordt geëxploiteerd zonder een vergunning.

9        Artikel 10 van deze richtlijn, met als opschrift „Toepassingsgebied”, luidt:

„Dit hoofdstuk is van toepassing op de in bijlage I gespecificeerde activiteiten voor zover zij, indien van toepassing, de in die bijlage gespecificeerde capaciteitsdrempelwaarden bereiken.”

10      Artikel 12 van deze richtlijn, met als opschrift „Aanvraag van een vergunning”, luidt als volgt:

„1.      De lidstaten treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de aanvraag van een vergunning een beschrijving bevat van de volgende elementen:

a)      de installatie en de activiteiten die daar plaatsvinden;

b)      de grondstoffen en hulpmaterialen, andere stoffen en energie die in de installatie worden gebruikt of door de installatie worden gegenereerd;

c)      de emissiebronnen van de installatie;

d)      de toestand van het terrein van de installatie;

e)      in voorkomend geval, een situatierapport overeenkomstig artikel 22, lid 2;

f)      aard en omvang van de te voorziene emissies van de installatie in elk milieucompartiment, met een overzicht van de significante milieueffecten van de emissies;

g)      de beoogde technologie en de andere technieken ter voorkoming of, indien dat niet mogelijk is, ter vermindering van de emissies van de installatie;

h)      de maatregelen betreffende de preventie, de voorbereiding voor hergebruik, de recycling en de terugwinning van de door de installatie voortgebrachte afvalstoffen;

i)      de andere maatregelen die worden getroffen om te voldoen aan de algemene beginselen van de fundamentele verplichtingen van de exploitant, bedoeld in artikel 11;

j)      de maatregelen die worden getroffen ter controle van de emissies in het milieu;

k)      een schets van de voornaamste door de aanvrager bestudeerde alternatieven voor de voorgestelde technologie, technieken en maatregelen.

De aanvraag van een vergunning dient een niet-technische samenvatting van de in de eerste alinea genoemde gegevens te bevatten.

2.      Indien aan een van de eisen van lid 1 kan worden voldaan met gegevens overeenkomstig de eisen van richtlijn 85/337/EEG of met een veiligheidsrapport als bedoeld in richtlijn 96/82/EG, dan wel met andere informatie, verstrekt overeenkomstig andere wetgeving, kunnen die gegevens in de vergunningsaanvraag worden opgenomen of daarbij worden gevoegd.”

11      Artikel 14 van richtlijn 2010/75, met als opschrift „Vergunningsvoorwaarden”, bepaalt in de leden 1 en 2:

„1.      De lidstaten zorgen ervoor dat de vergunning alle maatregelen omvat die ter vervulling van de voorwaarden van de artikelen 11 en 18 nodig zijn.

Die maatregelen behelzen ten minste de volgende elementen:

a)      emissiegrenswaarden voor de verontreinigende stoffen van bijlage II en voor andere verontreinigende stoffen die in significante hoeveelheden uit de betrokken installatie kunnen vrijkomen, gelet op hun aard en hun potentieel voor overdracht van verontreiniging tussen milieucompartimenten;

b)      passende voorschriften ter bescherming van bodem en grondwater, en maatregelen voor de monitoring en het beheer van de door de installatie voortgebrachte afvalstoffen;

c)      passende eisen voor de monitoring van de emissies, met vermelding:

i)      van de meetmethode, de frequentie en de procedure voor de evaluatie van de metingen, en

ii)      wanneer artikel 15, lid 3, onder b), wordt toegepast, dat de resultaten van de monitoring van emissies beschikbaar zijn voor dezelfde termijn en referentieomstandigheden als voor de met de beste beschikbare technieken geassocieerde emissieniveaus;

d)      de verplichting de bevoegde autoriteit regelmatig en ten minste jaarlijks in kennis te stellen van:

i)      informatie op basis van de resultaten van de onder c) bedoelde monitoring van de emissies en van andere vereiste gegevens aan de hand waarvan de bevoegde autoriteit de naleving van de vergunningsvoorwaarden kan toetsen, en

ii)      wanneer artikel 15, lid 3, onder b), wordt toegepast, een overzicht van de resultaten van de monitoring van emissies dat een vergelijking mogelijk maakt met de met de beste beschikbare technieken geassocieerde emissieniveaus;

e)      passende eisen voor het regelmatig bijhouden en bewaken van maatregelen die worden genomen ter voorkoming van emissies in de bodem en het grondwater overeenkomstig punt b), en passende eisen inzake de periodieke monitoring van bodem en grondwater met betrekking tot relevante gevaarlijke stoffen die op het terrein kunnen worden aangetroffen, rekening houdend met de mogelijkheid van bodem- en grondwaterverontreiniging op het terrein van de installatie;

f)      maatregelen inzake andere dan normale bedrijfsomstandigheden, zoals opstarten en stilleggen, lekken, storingen, korte stilleggingen en definitieve bedrijfsbeëindiging;

g)      bepalingen betreffende de minimalisering van grootschalige of grensoverschrijdende verontreinigingen;

h)      voorwaarden voor het beoordelen van de naleving van de emissiegrenswaarden of een verwijzing naar de elders omschreven toepasselijke eisen.

2.      Voor de toepassing van lid 1, onder a), kunnen de emissiegrenswaarden worden aangevuld of vervangen door gelijkwaardige parameters of gelijkwaardige technische maatregelen die een gelijkwaardig niveau van milieubescherming garanderen.

[...]”

12      Artikel 20 van deze richtlijn, met als opschrift „Wijzigingen van installaties door de exploitanten”, luidt:

„1.      De lidstaten treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de exploitant de bevoegde autoriteit in kennis stelt van elke geplande wijziging van de aard of de werking, of van een uitbreiding van de installatie die gevolgen kan hebben voor het milieu. Zo nodig stelt de bevoegde autoriteit de vergunning bij.

2.      De lidstaten treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat een door de exploitant beoogde belangrijke wijziging niet geschiedt zonder een vergunning overeenkomstig deze richtlijn.

De aanvraag van een vergunning en het besluit van de bevoegde autoriteit dienen betrekking te hebben op de delen van de installatie en de in artikel 12 opgesomde punten waarop de belangrijke wijziging van invloed kan zijn.

3.      Elke wijziging van de aard of de werking of elke uitbreiding van een installatie wordt geacht belangrijk te zijn, indien de wijziging of uitbreiding op zich de in bijlage I genoemde capaciteitsdrempelwaarden bereikt.”

13      Artikel 24, lid 1, van deze richtlijn bepaalt:

„De lidstaten zorgen ervoor dat het betrokken publiek in een vroeg stadium reële mogelijkheden tot inspraak krijgt bij de volgende procedures:

[...]

b)      de afgifte van een vergunning voor een belangrijke wijziging;

[...]”

14      Artikel 25 van deze richtlijn, met als opschrift „Toegang tot de rechter”, luidt als volgt:

„1.      De lidstaten zorgen ervoor dat, in overeenstemming met het toepasselijke nationale rechtsstelsel, leden van het betrokken publiek in beroep kunnen gaan bij een rechtbank of een ander bij wet ingesteld onafhankelijk en onpartijdig orgaan om de materiële of formele rechtmatigheid van enig besluit, handelen of nalaten vallend onder artikel 24 aan te vechten, indien aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

a)      zij hebben een voldoende belang;

b)      zij stellen dat inbreuk is gemaakt op een recht, voor zover het bestuursprocesrecht van een lidstaat dit als voorwaarde stelt.

2.      De lidstaten bepalen in welk stadium de besluiten, de handelingen of het nalaten kunnen worden aangevochten.

3.      Wat als een voldoende belang en als een inbreuk op een recht geldt, wordt bepaald door de lidstaten in het licht van de doelstelling om het publiek een ruime toegang tot de rechter te verlenen.

Te dien einde wordt het belang van een niet-gouvernementele organisatie die zich inzet voor milieubescherming en die voldoet aan alle vereisten krachtens de nationale wetgeving, geacht voldoende te zijn in de zin van lid 1, onder a).

Tevens worden die organisaties geacht rechten te hebben waarop inbreuk kan worden gemaakt in de zin van lid 1, onder b).

4.      De bepalingen van de leden 1, 2 en 3 sluiten de mogelijkheid van een voorafgaande toetsingsprocedure voor een bestuursorgaan niet uit en laten het vereiste onverlet dat de administratieve toetsingsprocedures doorlopen moeten zijn alvorens beroep bij een rechterlijke instantie kan worden ingesteld, voor zover een dergelijk vereiste geldt naar nationaal recht.

Een dergelijke procedure moet eerlijk, billijk en snel zijn en mag niet buitensporig kostbaar zijn.

5.      De lidstaten dragen er zorg voor dat het publiek praktische informatie wordt verstrekt over toegang tot administratieve en rechterlijke toetsingsprocedures.”

 Tsjechisch recht

 Wet geïntegreerde preventie

15      Zákon č. 76/2002 Sb., o integrované prevenci a omezování znečištění, o integrovaném registru znečišťování a o změně některých zákonů (zákon o integrované prevenci) [wet nr. 76/2002 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging; inzake een geïntegreerd verontreinigingsregister en tot wijziging van bepaalde wetten (wet geïntegreerde preventie)], in de versie die van kracht was op de datum van de feiten in het hoofdgeding, waarbij richtlijn 2010/75 in de Tsjechische rechtsorde is omgezet, definieert een „belangrijke wijziging” in § 2, onder i), als volgt:

„i)      een wijziging in het gebruik, de wijze van exploitatie of de omvang van een installatie die significante negatieve effecten kan hebben op de gezondheid van de mens of op het milieu; als belangrijke wijziging wordt steeds beschouwd:

1.      een wijziging in het gebruik, de wijze van exploitatie of de omvang van een installatie, indien deze wijziging tot gevolg heeft dat de in bijlage 1 bij de wet vastgestelde drempelwaarden worden bereikt,

[...]”

16      Overeenkomstig § 7, lid 1, van deze wet worden de hiernavolgende entiteiten steeds als deelnemers bij de procedure tot afgifte van een geïntegreerde vergunning beschouwd:

„a)      de exploitant van de installatie,

b)      de eigenaar van de installatie, indien dit niet de exploitant is,

c)      de gemeente op het grondgebied waarvan de installatie zich bevindt of zal bevinden,

[...]

e)      burgerverenigingen, organisaties van algemeen nut, verenigingen van werkgevers of economische kamers die zich krachtens een specifieke wettelijke regeling bezighouden met de bevordering en bescherming van beroepsbelangen of openbare belangen, alsook gemeenten of regio’s op het grondgebied waarvan de installatie gevolgen kan hebben voor het milieu, indien deze zich binnen 8 dagen na de bekendmaking van de samenvatting van de overeenkomstig § 8 in het verzoek vervatte informatie schriftelijk als deelnemer aan de procedure melden bij de vergunningverstrekkende regionale overheden.”

17      De bepalingen van § 19a van de wet geïntegreerde preventie regelen de procedure tot wijziging van een geïntegreerde vergunning. Overeenkomstig § 19a, lid 4, van die wet nemen alleen de in § 7, lid 1, onder a) en b), bedoelde „deelnemers”, namelijk de exploitant en de eigenaar van de betrokken installatie, deel aan de procedure tot wijziging van een geïntegreerde vergunning, tenzij er sprake is van een belangrijke wijziging. Tot afgifte en wijziging van een geïntegreerde vergunning wordt besloten door de regionale kantoren. In Praag is dat de Magistrát hlavního města Prahy (lokale overheid van de hoofdstad Praag). Het ministerie van Leefmilieu, te weten de beroepsinstantie, is bevoegd om te beslissen op bezwaren tegen deze besluiten.

 Wet milieueffectbeoordeling

18      Bij de Zákon č. 100/2001 Sb., o posuzování vlivů na životní prostředí (wet nr. 100/2001 inzake de milieueffectbeoordeling), in de versie die van kracht was op de datum van de feiten in het hoofdgeding, is richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB 2012, L 26, blz. 1) omgezet in het Tsjechische recht.

19      Overeenkomstig § 3 van wet nr. 100/2001, in de versie die van kracht was op de datum van de feiten in het hoofdgeding, worden voor de doeleinden van deze wet de hiernavolgende definities gehanteerd:

„[...]

c)      ‚betrokken grondgebied’: het grondgebied dat door de tenuitvoerlegging van het project of de verwezenlijking van het concept in aanzienlijke mate kan worden getroffen, alsmede de bewoners ervan,

d)      ‚betrokken plaatselijke overheid’: de plaatselijke overheid waarvan het gebied het betrokken grondgebied ten minste voor een deel omvat,

[...]

i)      ‚betrokken publiek’

[...]

2.      een privaatrechtelijke rechtspersoon die volgens de oprichtingsakte van de betrokken entiteit tot doel heeft het milieu of de menselijke gezondheid te beschermen, die geen economische activiteit of bezoldigde beroepsactiviteit als hoofdactiviteit uitoefent, die ten minste 3 jaar vóór de datum van bekendmaking van de informatie over de controleprocedure overeenkomstig § 9b, lid 1, of, in voorkomend geval, vóór de datum van afgifte van het besluit overeenkomstig § 7, lid 6, is opgericht of die ten minste door 200 ondertekenaars wordt ondersteund.”

20      § 9c van deze wet luidt als volgt:

„Indien zij zich binnen 30 dagen na de bekendmaking van de informatie overeenkomstig § 9b, lid 1, melden bij de met de controleprocedure belaste overheidsinstantie door middel van de indiening van een schriftelijke verklaring, worden ook de hiernavolgende entiteiten deelnemer aan de controleprocedure:

a)      de betrokken plaatselijke overheid, of

b)      het betrokken publiek als bedoeld in § 3, onder i), punt 2.”

 Hoofdgeding en prejudiciële vraag

21      FCC Česká republika exploiteert een stortplaats in het arrondissement Praag-Ďáblice krachtens een vergunning die is afgegeven in 2007 overeenkomstig de wet geïntegreerde preventie. Deze vergunning is meermaals gewijzigd, onder meer tweemaal om de periode voor het storten van afvalstoffen te verlengen. Eind 2015 heeft FCC Česká republika de lokale overheid van de hoofdstad Praag, te weten de bevoegde autoriteit, verzocht om een derde uitstel van de uiterste datum voor het einde van de exploitatie, te weten 31 december 2015. Bij besluit van 29 december van datzelfde jaar heeft deze administratieve autoriteit het verzoek ingewilligd en de datum van de sluiting van de stortplaats uitgesteld tot 31 december 2017.

22      Het arrondissement van Praag-Ďáblice en Spolek pro Ďáblice hebben tegen dit besluit administratief beroep ingesteld bij het ministerie van Milieu, die het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat de verzoekers geen deelnemers waren bij de procedure tot wijziging van de geïntegreerde vergunning.

23      De twee verzoekende partijen hebben het afwijzend besluit van het ministerie van Milieu voorgelegd aan de Městský soud v Praze (rechter voor de stad Praag, Tsjechië), die het heeft vernietigd op grond dat de verlenging van de vergunning voor het storten een „belangrijke wijziging” was in de zin van artikel 2, onder i), van de wet geïntegreerde preventie, die overeenkomstig richtlijn 2010/75 recht gaf op publieke inspraak.

24      FCC Česká republika heeft tegen het arrest van de Městský soud v Praze beroep ingesteld bij de Nejvyšší správní soud (hoogste bestuursrechter, Tsjechië), te weten de verwijzende rechter. Deze rechter betoogt dat, gelet op de door de Městský soud v Praze aangehaalde rechtspraak van het Hof, de verlenging van de periode van het storten met twee jaar op zich niet kan worden aangemerkt als een „belangrijke wijziging” in de zin van artikel 2, onder i), van de wet geïntegreerde preventie, aangezien deze verlenging geen werkzaamheden of ingrepen omvat die de materiële toestand van de plaats veranderen.

25      De verlenging van de vergunning heeft noch de omvang van de stortplaats, noch haar totale opslagcapaciteit van afvalstoffen gewijzigd. Het was zelfs met het oog op het volledige gebruik van de toegestane capaciteit dat FCC Česká republika om een verlenging van de periode voor het storten heeft verzocht. Ten slotte, ook al zou de verlenging van de vergunning gevolgen hebben voor het milieu, zou het volgens FCC Česká republika daarom nog niet om een „belangrijke wijziging” in de zin van artikel 2, onder i), van de wet geïntegreerde preventie gaan.

26      De verwijzende rechter merkt op dat het Hof zich nog niet heeft uitgesproken over de uitlegging van het begrip „belangrijke wijziging” in de zin van richtlijn 2010/75.

27      Hoewel noch de goedgekeurde maximale oppervlakte, noch de toegestane totale capaciteit van de stortplaats in het hoofdgeding zijn gewijzigd, geeft de verwijzende rechter aan dat de verlenging van het storten niettemin tot gevolg zal hebben dat gedurende twee extra jaren afvalstoffen naar de stortplaats zullen worden gebracht. De verwijzende rechter merkt tevens op dat richtlijn 2010/75 volgens overweging 12 en artikel 1 ervan tot doel heeft een hoog niveau van bescherming van het milieu in zijn geheel te waarborgen. Volgens die rechter belet dan ook niets dat de verlenging van de exploitatie van een installatie een „belangrijke wijziging” kan vormen, voor zover die verlenging negatieve effecten kan hebben op de gezondheid van de mens of op het milieu, zoals artikel 3, lid 9, van deze richtlijn vereist.

28      In die omstandigheden heeft de Nejvyšší správní soud besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vraag te stellen:

„Dient artikel 3, lid 9, van richtlijn [2010/75] aldus te worden uitgelegd dat onder een ‚belangrijke wijziging’ van een installatie ook moet worden verstaan een verlenging van de periode voor het storten van afvalstoffen op een stortplaats, ook al is er geen sprake van een wijziging van de goedgekeurde maximale oppervlakte of van de toegestane totale capaciteit van de betrokken stortplaats?”

 Beantwoording van de prejudiciële vraag

29      Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of artikel 3, lid 9, van richtlijn 2010/75 aldus moet worden uitgelegd dat de enkele verlenging van de periode voor het storten van afvalstoffen, zonder dat de goedgekeurde maximale oppervlakte of de toegestane totale capaciteit van de installatie wordt gewijzigd, een „belangrijke wijziging” in de zin van deze bepaling vormt.

30      Om te beginnen moet worden opgemerkt dat stortplaatsen die meer dan 10 ton afval per dag ontvangen of een totale capaciteit van meer dan 25 000 ton hebben, behoren tot de in bijlage I bij deze richtlijn genoemde activiteiten die krachtens artikel 10 ervan binnen de werkingssfeer van hoofdstuk II van die richtlijn vallen en krachtens artikel 4 van richtlijn 2010/75 vergunningsplichtig zijn. Hetzelfde geldt volgens artikel 20, lid 2, van deze richtlijn voor elke „belangrijke wijziging” van de installatie.

31      Wanneer een vergunning vereist is, verplicht artikel 24, lid 1, onder a), van richtlijn 2010/75 de lidstaten ervoor te zorgen dat het betrokken publiek in een vroeg stadium reële mogelijkheden tot inspraak krijgt bij de procedure voor de afgifte van deze vergunning, en verleent artikel 25 van deze richtlijn de leden van dat publiek voorts het recht om in beroep te gaan, met name tegen deze vergunning, indien zij een voldoende belang hebben.

32      Volgens artikel 3, lid 9, van de richtlijn 2010/75 is een „belangrijke wijziging” van de installatie „een wijziging van de aard of de werking, dan wel een uitbreiding van een installatie, een stookinstallatie, een afvalverbrandingsinstallatie of een afvalmeeverbrandingsinstallatie die significante negatieve effecten kan hebben op de gezondheid van de mens of op het milieu”.

33      Uit de bewoordingen van dat artikel 3, lid 9, blijkt dat een wijziging als „belangrijk” moet worden aangemerkt wanneer twee voorwaarden zijn vervuld, waarvan de eerste betrekking heeft op hetgeen de wijziging inhoudt en de tweede op de mogelijke gevolgen ervan.

34      Deze twee voorwaarden gelden cumulatief. Een wijziging van de aard of de werking dan wel de uitbreiding van een installatie is immers niet „belangrijk” in de zin van artikel 3, lid 9, van richtlijn 2010/75 indien zij geen significante negatieve effecten op de gezondheid van de mens of op het milieu kan hebben. Omgekeerd volstaat het niet dat een wijziging significante negatieve effecten kan hebben op de gezondheid van de mens of op het milieu om als „belangrijk” in de zin van deze richtlijn te worden aangemerkt. Indien dat het geval was, zou de Uniewetgever niet hebben gepreciseerd dat een belangrijke wijziging bestaat in een wijziging van de aard of de werking of een uitbreiding van een installatie.

35      Wat de eerste voorwaarde betreft, die betrekking heeft op de inhoud van de belangrijke wijziging, definieert artikel 3, lid 9, van richtlijn 2010/75 het voorwerp daarvan op alternatieve wijze als „een wijziging van de aard of de werking, dan wel een uitbreiding van een installatie”.

36      In dit verband moet in de eerste plaats worden opgemerkt dat het louter verlengen van de termijn voor het storten van afvalstoffen als zodanig geen wijziging meebrengt inzake de omvang van de installatie en evenmin inzake de in de oorspronkelijke vergunning vastgestelde opslagcapaciteit, en dus geen „uitbreiding” van de installatie vormt. De verwijzende rechter heeft overigens gepreciseerd dat is voorzien in de verlenging van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde termijn voor het storten van de afvalstoffen zonder dat er sprake is van een wijziging van de goedgekeurde maximale oppervlakte of van de toegestane totale capaciteit van de stortplaats.

37      Hieraan moet worden toegevoegd dat deze bepaling „belangrijke wijziging” definieert als „een wijziging [...] van een installatie”. Deze formulering is des te significanter daar richtlijn 2010/75 tot doel heeft „industriële activiteiten die [...] verontreiniging veroorzaken” te reglementeren, zoals met name blijkt uit de omschrijving van het toepassingsgebied in artikel 2 van die richtlijn en uit het opschrift van bijlage I bij die richtlijn, waarin de activiteiten worden opgesomd waarvoor uit hoofde van hoofdstuk II ervan een vergunning vereist is. De enkele verlenging van de periode voor het storten levert echter geen wijziging van de installatie op, noch wat de aard, noch wat de werking ervan betreft.

38      In de tweede plaats verandert het louter verlengen van de duur van het storten, zoals de advocaat-generaal in punt 35 van haar conclusie heeft opgemerkt, evenmin de werking of de aard van de stortplaats.

39      Deze benadering wordt bevestigd door de context van artikel 3, lid 9, van richtlijn 2010/75.

40      In dit verband moet worden opgemerkt dat geen enkele bepaling van richtlijn 2010/75 de duur van de exploitatie vermeldt als een kenmerk van de werking van de installatie dat noodzakelijkerwijs in de vergunning moet worden opgenomen.

41      Aangezien richtlijn 2010/75 niet vereist dat de oorspronkelijke vergunning de duur van de exploitatie vaststelt, kan deze richtlijn niet aldus worden uitgelegd dat voor het louter verlengen van de exploitatie een nieuwe vergunning moet worden verleend.

42      Uit het voorgaande volgt dat de enkele verlenging van de periode voor het storten van afvalstoffen noch een wijziging van de aard of de werking, noch een uitbreiding van een installatie in de zin van artikel 3, lid 9, van richtlijn 2010/75 vormt. Bijgevolg voldoet een dergelijke verlenging niet aan de eerste van de twee in de punten 32 en 33 van het onderhavige arrest vermelde cumulatieve voorwaarden die volgens deze bepaling gelden voor de kwalificatie ervan als „belangrijke wijziging”.

43      Bijgevolg hoeft niet te worden onderzocht of de tweede voor een „belangrijke wijziging” geldende voorwaarde is vervuld, namelijk dat deze wijziging significante negatieve effecten op de gezondheid van de mens of op het milieu kan hebben.

44      Hieruit volgt dat de verlenging in kwestie geen „belangrijke wijziging” in de zin van artikel 3, lid 9, van richtlijn 2010/75 is. Derhalve legt artikel 20, lid 2, eerste alinea, van deze richtlijn de lidstaten niet de verplichting op om de exploitant van een stortplaats te verplichten een nieuwe vergunning aan te vragen wanneer hij enkel voornemens is het storten van afvalstoffen te verlengen binnen de grenzen van de totale opslagcapaciteit waarvoor reeds een vergunning is verleend.

45      Gelet op het voorgaande moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat artikel 3, lid 9, van richtlijn 2010/75 aldus moet worden uitgelegd dat het louter verlengen van de periode voor het storten van afvalstoffen, zonder dat de goedgekeurde maximale oppervlakte of de toegestane totale capaciteit van de installatie wordt gewijzigd, geen „belangrijke wijziging” in de zin van deze bepaling vormt.

 Kosten

46      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Vierde kamer) verklaart voor recht:

Artikel 3, lid 9, van richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) moet aldus worden uitgelegd dat het louter verlengen van de periode voor het storten van afvalstoffen, zonder dat de goedgekeurde maximale oppervlakte of de toegestane totale capaciteit van de installatie wordt gewijzigd, geen „belangrijke wijziging” in de zin van deze bepaling vormt.

ondertekeningen


*      Procestaal: Tsjechisch.