Language of document : ECLI:EU:T:2011:670

ARREST VAN HET GERECHT (Vierde kamer)

16 november 2011 (*)

„Mededinging – Mededingingsregelingen – Sector van industriële kunststof zakken – Beschikking waarbij inbreuk op artikel 81 EG wordt vastgesteld – Geldboeten – Verjaring – Bewijs van inbreuk”

In zaak T‑68/06,

Stempher BV, gevestigd te Rijssen (Nederland),

Koninklijke Verpakkingsindustrie Stempher CV, gevestigd te Rijssen, vertegenwoordigd door J. de Pree en E. Pijnacker Hordijk, advocaten,

verzoeksters,

tegen

Europese Commissie, vertegenwoordigd door F. Castillo de la Torre, A. Nijenhuis en S. Noë, als gemachtigden,

verweerster,

betreffende een verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring en een verzoek tot herziening van beschikking C(2005) 4634 def. van de Commissie van 30 november 2005 inzake een procedure op grond van artikel 81 [EG] (Zaak COMP/F/38.354 – Industriële zakken),

wijst

HET GERECHT (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: I. Pelikánová, president, K. Jürimäe en M. van der Woude (rapporteur), rechters,

griffier: N. Rosner, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 4 mei 2011,

het navolgende

Arrest

 Voorgeschiedenis van het geding

1        De commanditaire vennootschap Koninklijke Verpakkingsindustrie Stempher CV (hierna: „Stempher CV”) en haar commanditaire vennoot Stempher BV (hierna: „Stempher BV”) vormen tezamen de onderneming Stempher. Stempher produceert papieren en polyethyleen flexibele verpakkingen. Zij is internationaal actief en zet haar producten zowel op de Nederlandse markt als in het buitenland af.

2        De productie- en handelsactiviteiten van Stempher worden geheel verzorgd door Stempher CV vanaf haar bedrijventerrein te Rijssen (Nederland). Stempher BV voert het bestuur over deze laatste en heeft geen eigen economische activiteiten.

3        In november 2001 heeft British Polythene Industries plc (hierna: „BPI”) de Commissie in kennis gesteld van het bestaan van een mededingingsregeling in de sector industriële zakken. Zij heeft te kennen gegeven medewerking te willen verlenen in het kader van het bepaalde in de mededeling van de Commissie betreffende het niet opleggen of verminderen van geldboeten in zaken betreffende mededingingsregelingen (PB 1996, C 207, blz. 4).

4        Op 26 en 27 juni 2002 heeft de Commissie op grond van artikel 14, leden 2 en 3, van verordening nr. 17 van de Raad van 6 februari 1962, Eerste verordening over de toepassing van de artikelen [81 EG] en [82 EG] (PB 1962, 13, blz. 204), verificaties verricht. Stempher was een van de ondernemingen waarbij een inspectie is uitgevoerd.

5        Tussen 14 november 2002 en 21 februari 2003 heeft de Commissie krachtens artikel 11 van verordening nr. 17 aan verschillende ondernemingen, waaronder Stempher, verzoeken om inlichtingen gezonden. Zij heeft de Commissie op 1 april 2003 gegevens verstrekt over de omzetten die zij tussen 1996 en 2000 had behaald.

6        Op 4 augustus 2003 zond de Commissie Stempher en de andere betrokken ondernemingen een verzoek om aanvullende inlichtingen. Stempher heeft daarop geantwoord bij brief van 3 september 2003.

7        Op 29 april 2004 heeft de Commissie de administratieve procedure ingeleid en een mededeling van punten van bezwaar gericht aan verschillende ondernemingen, waaronder Stempher CV en Stempher BV, vastgesteld. Van 26 tot en met 28 juli 2004 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.

8        Op 30 november 2005 heeft de Commissie, op basis van verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 [EG] en 82 [EG] (PB 2003, L 1, blz. 1), beschikking C(2005) 4634 def. inzake een procedure op grond van artikel 81 [EG] (Zaak COMP/F/38.354 – Industriële zakken) (hierna: „bestreden beschikking”) vastgesteld. Een samenvatting hiervan is gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie van 26 oktober 2007 (PB L 282, blz. 41). Deze beschikking is onder meer tot Stempher CV en Stempher BV gericht.

9        Het dispositief van de litigieuze beschikking bevat onder meer de volgende bepalingen:

„Artikel 1

[...]

2.      Stempher BV en [...] Stempher CV hebben op artikel 81 van het Verdrag inbreuk gemaakt door van 25 oktober 1993 tot en met 31 oktober 1997 deel te nemen aan een geheel van overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de sector kunststof industriële zakken in Nederland en incidenteel in België, die betrekking hadden op de vaststelling van prijzen, het opstellen van gemeenschappelijke prijscalculatieschema’s, de verdeling van markten, de toewijzing van afnemers, zaken en orders en de uitwisseling van geïndividualiseerde informatie.

Artikel 2

Voor de in artikel 1 bedoelde inbreuken worden de volgende geldboeten opgelegd:

[...]

m)      Stempher BV en [...] Stempher CV, hoofdelijk aansprakelijk: 2,37 miljoen EUR.

[...]

Artikel 3

De in artikel 1 bedoelde ondernemingen maken onverwijld een einde aan de in dat artikel bedoelde inbreuken, voor zover dit nog niet is geschied.

Zij onthouden zich in de toekomst van elke in artikel 1 bedoelde handeling of gedraging, alsmede van elke handeling of gedraging die hetzelfde of een soortgelijk doel of gevolg heeft.

[...]”

 Procesverloop en conclusies van partijen

10      Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 23 februari 2006, heeft Stempher het onderhavige beroep ingesteld.

11      Stempher verzoekt het Gerecht:

–        artikel 1, lid 2, en de artikelen 2, 3 en 4 van de bestreden beschikking nietig te verklaren, althans voor zover de Commissie hierbij heeft vastgesteld dat Stempher inbreuk heeft gemaakt op artikel 81 EG, voor zover Stempher hiervoor een geldboete wordt opgelegd, voor zover Stempher wordt gemaand een einde te maken aan deze inbreuk en zich in de toekomst te onthouden van elke in artikel 1 bedoelde handeling of gedraging, alsmede van elke handeling of gedraging die hetzelfde of een soortgelijk doel of gevolg heeft, en voor zover deze beschikking aan Stempher is geadresseerd;

–        de Commissie te verwijzen in de kosten.

12      De Commissie verzoekt het Gerecht:

–        het beroep te verwerpen;

–        Stempher te verwijzen in de kosten.

 Middelen en argumenten van partijen

13      Ter ondersteuning van haar beroep voert Stempher vier middelen aan.

14      Het eerste middel is ontleend aan een schending van artikel 81 EG alsook van de artikelen 7 en 23, lid 2, van verordening nr. 1/2003. Volgens dit middel heeft de Commissie rechtens niet genoegzaam aangetoond dat Stempher een inbreuk op artikel 81 EG heeft gepleegd.

15      Het tweede middel is ontleend aan een schending van artikel 25 van verordening nr. 1/2003 wegens de verjaring van de inbreuk die Stempher zou hebben gepleegd.

16      Het derde, subsidiaire, middel is ontleend aan een schending van artikel 23, lid 2, van verordening nr. 1/2003 en van de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17, respectievelijk artikel 65, lid 5, [KS] worden opgelegd (PB 1998, C 9, blz. 3).

17      Het vierde middel, dat zowel primair als subsidiair wordt aangevoerd, is ontleend aan een schending van wezenlijke vormvoorschriften en met name van de motiveringsplicht van artikel 253 EG.

18      De Commissie is van mening dat deze middelen moeten worden afgewezen. Zij heeft ter terechtzitting verduidelijkt dat zij niet langer de ontvankelijkheid van het tweede middel betwistte.

19      Daar waar Stempher met haar tweede middel betwist dat de Commissie bevoegd is om haar een geldboete op te leggen, moet dit middel als eerste worden onderzocht.

20      Volgens de bestreden beschikking heeft Stempher deelgenomen aan een inbreuk op artikel 81 EG in de periode van 25 oktober 1993 tot en met 31 oktober 1997. Uit punt 459 van de bestreden beschikking volgt dat deze inbreuk betrekking heeft op haar deelname aan een groep van ondernemingen die de naam „Teppema”-groep draagt, waarvan de praktijken zijn omschreven in de punten 384 tot en met 398 van de bestreden beschikking. Volgens punt 574 daarvan is het laatste bewijsmateriaal dat de Commissie heeft gebruikt om de deelname van Stempher aan deze heimelijke afspraken aan te tonen, uitgewisselde informatie over de afzet van openmondzakken in de periode januari tot oktober 1997. Punt 574 verwijst in dit verband naar een statistische tabel met de titel „Openmondzakken Nederland, minimale dikte 90 Mu, 1997”, met daarin een overzicht van de verkoopcijfers van Wavin/BPI, Fardem, Stempher en Bonar voor de eerste tien maanden van 1997 (blz. 7084 van het administratieve dossier; hierna: „tabel van oktober 1997”). In hetzelfde punt 574 is nog gepreciseerd dat het niet mogelijk is de precieze datum van deze contacten te bepalen, maar dat zij niet van vóór oktober 1997 kunnen dateren. De Commissie is daarom uitgegaan van 31 oktober 1997 om de duur van de inbreuk wat Stempher betreft te bepalen.

21      Stempher betwist algemeen dat zij aan deze informatie-uitwisseling heeft deelgenomen en meer specifiek dat zij de tabel van oktober 1997 heeft ontvangen. Zij beklemtoont dat de adressaten van het betrokken document worden weergegeven door de letters PN/TH/EL, waarmee respectievelijk de heren N. van Fardem, H. van Wavin/BPI en L. van Bonar worden aangeduid, zonder op een werknemer van Stempher te doelen. Stempher geeft te kennen dat de verklaring van H. van Wavin/BPI betreffende een systeem voor de uitwisseling van informatie binnen de „Teppema”-groep, noch naar dit specifieke document noch naar de adressaten ervan verwees. Bovendien houdt de verklaring van H. geen rekening met het feit dat Fardem en Wavin/BPI onderling structureel informatie uitwisselden over de marktaandelen op de Belgische en de Nederlandse markt, welke informatie relevant is voor hun deelname aan de mededingingsregeling die ten uitvoer is gelegd in het kader van de Association européenne des fabricants de sacs à valve en matière plastique (hierna: „Valveplast”). Stempher concludeert hieruit dat de Commissie geen enkel bewijs heeft geleverd van haar deelname aan de betrokken heimelijke praktijken in de periode na 20 juni 1997, zodat de bevoegdheid tot oplegging van een sanctie is verjaard overeenkomstig de verjaringsregel van vijf jaar die is neergelegd in artikel 25 van verordening nr. 1/2003. De eerste handeling die immers de verjaring heeft kunnen stuiten, zijn de inspecties van de Commissie van 26 juni 2002.

22      De Commissie geeft om te beginnen toe zij dat niet langer bevoegd zou zijn geweest om Stempher een geldboete op te leggen, indien de inbreuk vóór 20 juni 1997 was beëindigd. Zij geeft eveneens toe dat op de tabel van oktober 1997 geen initialen van werknemers van Stempher voorkomen, maar verduidelijkt dat het ontbreken van een verwijzing naar Stempher niet afdoet aan de bewijskracht van het document. Zij verwijst in dit verband naar een vergelijkbare statistische tabel, met daarin de afzetten van Wavin, Fardem, Stempher en Bonar voor de eerste zeven maanden van 1997. Deze tabel draagt de titel „Openmondzakken Nederland, minimale dikte 90 Mu, 1997” (hierna: „tabel van juli 1997”), die in twee versies bestaat, waarvan één met de vermelding „strikt vertrouwelijk, niet bekend bij Bonar” (blz. 7085 van het administratieve dossier). In geen van beide versies komen aantekeningen met initialen voor. De Commissie verwijst ook naar een reeks van overige statistische tabellen, die betrekking hebben op de jaren 1994 tot en met 1996 en waarvan sommige uitdrukkelijk de naam van een werknemer van Stempher vermelden.

23      De Commissie legt vervolgens uit dat het niet nodig is om te bewijzen dat Stempher de tabellen van oktober of juli 1997 heeft ontvangen. Zij meent dat Stempher hoe dan ook aan de uitwerking daarvan heeft moeten bijdragen, aangezien de bijzondere gedetailleerde en precieze cijferoverzichten niet zonder haar medewerking tot stand hadden kunnen komen. De Commissie beklemtoont ook dat H. van Wavin/BPI heeft verklaard dat de overzichten met de verkoopcijfers naar het privéadres van de leden van de „Teppema”-groep werden gezonden.

24      Ten slotte geeft de Commissie in haar dupliek te kennen dat de mededeling van omzetcijfers aan een bureau voor statistisch onderzoek onderdeel was van de inbreuk, aangezien de activiteiten van dit bureau dienden ter ondersteuning van het kartel. Aangezien Stempher ook na 20 juni 1997 verkoopcijfers heeft verstrekt aan dit bureau, deze gegevens werden benut voor het opstellen van gedetailleerde overzichten en dit soort overzichten sinds jaar en dag regelmatig werden verstrekt aan alle deelnemers aan de „Teppema”-groep, is de Commissie van oordeel dat Stempher ook in de periode na 20 juni 1997 betrokken was bij de verboden informatie-uitwisseling.

25      Aangaande de vraag op welke datum de deelname van Stempher aan de inbreuk is geëindigd, moet er om te beginnen aan worden herinnerd dat de duur van de inbreuk uit hoofde van artikel 81, lid 1, EG een bestanddeel van het begrip inbreuk vormt, waarvan het bewijs hoofdzakelijk door de Commissie moet worden geleverd (arrest Gerecht van 16 november 2006, Peróxidos Orgánicos/Commissie, T‑120/04, Jurispr. blz. II‑4441, punt 51).

26      Wat de levering van het bewijs van een inbreuk op artikel 81, lid 1, EG betreft, staat het aan de Commissie staat om de door haar vastgestelde inbreuken te bewijzen en de elementen aan te dragen die rechtens genoegzaam het bestaan van de constitutieve elementen van een inbreuk bewijzen (arrest Hof van 17 december 1998, Baustahlgewebe/Commissie, C‑185/95 P, Jurispr. blz. I‑8417, punt 58). De Commissie dient nauwkeurige en onderling overeenstemmende bewijzen aan te dragen die de vaste overtuiging kunnen dragen dat de inbreuk is gepleegd (zie arrest Gerecht van 6 juli 2000, Volkswagen/Commissie, T‑62/98, Jurispr. blz. II‑2707, punt 43 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

27      Gelet op deze beginselen dient te worden nagegaan of de Commissie de feiten waarop zij haar beoordeling baseert dat Stempher tussen 20 juni en 31 oktober 1997 is blijven deelnemen aan de „Teppema”-groep, genoegzaam heeft bewezen.

28      In dit verband moet in de eerste plaats worden opgemerkt dat het schriftelijk bewijs dat door de Commissie naar voren wordt geschoven voor het jaar 1997 veel minder omvangrijk is dan dat voor de voorafgaande jaren. Dit bewijsmateriaal is in wezen beperkt tot enkele statistische tabellen, waarvan de tabellen van juli en oktober 1997 de enige zijn die verwijzen naar de afzet in 1997. Bovendien is de „Teppema”-groep in dat jaar slechts één maal bijeengekomen, namelijk op 13 mei 1997. De Commissie heeft geen verslagen van deze bijeenkomst overgelegd. Hieruit volgt dat de tabellen van juli en oktober 1997 de enige documenten zijn die de Commissie aanvoert als bewijzen van de inbreuk die Stempher in 1997 zou hebben gepleegd.

29      In de tweede plaats moet worden geanalyseerd of er bewijzen van bestaan dat Stempher aan de redactie of de uitwerking van de betrokken tabellen heeft bijgedragen.

30      De Commissie heeft op dit punt uitgelegd, waarbij zij zich baseerde op de verklaring van H. van Wavin/BPI, dat de leden van de „Teppema”-groep geïndividualiseerde informatie uitwisselden. De leden zonden hun verkoopcijfers naar een onderzoeksbureau, dat de gegevens compileerde om er anonieme statistische rapporten van te maken. In punt 387 van de bestreden beschikking wordt gepreciseerd dat de aandelen van elk lid, gezien het geringe aantal deelnemers, gemakkelijk konden worden achterhaald. De cijfers inzake de afzetvolumes werden ook toegezonden aan de voorzitter van de groep, te weten D. van Fardem, die er vervolgens een tabel van de marktaandelen op het gebied van openmondzakken in Nederland van maakte en deze aan de leden op hun privéadres zond.

31      Uit de bestreden beschikking volgt dus dat de marktaandeeltabellen van de „Teppema”-groep door D. werden vervaardigd. Aangezien D. in mei 1997 is opgehouden zijn functie te bekleden, kan de omschrijving van het systeem voor de uitwisseling van geïndividualiseerde informatie in de punten 386 tot en met 388 van de bestreden beschikking niet van toepassing zijn op de tabellen van juli en oktober 1997. Anders dan op de statistische tabellen die voor de jaren 1994 tot en met 1996 waren opgesteld (zie punt 22 hierboven), zijn op de tabellen van juli en oktober 1997 immers niet de initialen van D. vermeld.

32      Bijgevolg moet worden vastgesteld dat onbekend is wie de tabellen van juli en oktober 1997 heeft opgesteld. De Commissie stelt niettemin dat Stempher aan de redactie ervan heeft moeten bijdragen om twee redenen, namelijk de precisie ervan (zie punt 23 hierboven) en het feit dat Stempher aan voornoemd statistisch onderzoeksbureau individuele gegevens heeft verstrekt (punt 24 hierboven). Deze argumenten kunnen niet slagen.

33      Wat de precisie betreft, volstaat het op te merken dat volgens de eigen bewoordingen van de bestreden beschikking, het voor de leden van de „Teppema”-groep gemakkelijk was om de individuele marktaandelen van elk lid vast te stellen door analyse van de anonieme cijfers die door genoemd statistisch onderzoeksbureau waren gecompileerd en verspreid (zie punt 387 van genoemde beschikking). Tevens moet worden opgemerkt dat de leden van de „Teppema”-groep in staat waren om hun respectieve marktaandelen vast te stellen, zowel vóór de toetreding van Stempher tot deze groep in oktober 1993, zoals blijkt uit een notitie van H. van Wavin/BPI van 20 september 1993, als na 31 oktober 1997, zoals blijkt uit de statistische tabellen die voor het jaar 1999 zijn opgesteld. Hieruit volgt dat de deelname van Stempher aan een systeem voor de uitwisseling van geïndividualiseerde gegevens niet nodig was om precieze gegevens uit te werken aan de hand van de verspreide gegevens.

34      Aangaande de aanlevering van gegevens door Stempher aan het statistische onderzoeksbureau moet worden opgemerkt dat deze aanlevering van gegevens tot doel had om anonieme statistieken te laten uitwerken door een onafhankelijk bureau. Ofschoon het juist is dat de door dit bureau uitgewerkte anonieme statistieken de heimelijke afspraken binnen de „Teppema”-groep hebben vereenvoudigd, doet daar niet aan af dat de bestreden beschikking geenszins de leden van deze groep verwijt dat zij aan een systeem van anonieme statistieken hebben deelgenomen en met name dat zij individuele gegevens aan een onafhankelijk bureau hebben gezonden om deze in anonieme statistieken te doen omzetten.

35      De inbreuk zoals omschreven in artikel 1, lid 2, van de bestreden beschikking doelt immers op de uitwisseling van geïndividualiseerde gegevens en niet de deelname aan een systeem van anonieme statistieken. Bovendien had de bestreden beschikking, indien zij had willen doelen op de statistische activiteiten van het bureau in kwestie, los van het gebruik dat deze leden van de groep van de anonieme statistieken maakten, daar op zijn minst op moeten ingaan. Ten slotte zijn de activiteiten van dit bureau na 31 oktober 1997 voortgezet, zonder dat dit voor de Commissie aanleiding was om Stempher nog na deze datum aansprakelijk te houden.

36      Bijgevolg heeft de Commissie niet aangetoond dat Stempher een bijdrage aan de opstelling van de tabellen van juli en oktober 1997 heeft geleverd die verder gaat dan haar normale bijdrage aan het door het statistische onderzoeksbureau opgezette statistische systeem dat in de bestreden beschikking is vermeld, een systeem dat de Commissie in genoemde beschikking bekritiseert noch veroordeelt.

37      In de derde plaats moet in dit verband worden onderzocht of de Commissie heeft aangetoond dat Stempher de tabellen van juli en oktober 1997 had ontvangen.

38      Volgens punt 575 van de bestreden beschikking zou Stempher de tabellen van juli 1997 hebben moeten ontvangen, aangezien deze tabellen op regelmatige basis werden verspreid. Daar waar een versie van de tabel bovendien uitdrukkelijk vermeldt dat zij niet voor Bonar bestemd is, moet Stempher logischerwijze als een van de adressaten ervan worden aangemerkt. In punt 575 is verduidelijkt dat indien Stempher geen adressaat van de tabellen zou zijn geweest, dit zou zijn vermeld in het opschrift van het document. Wat de selectieve verspreiding van de statistische tabellen betreft, verwijst punt 575 naar de verklaring van H. van Wavin/BPI dat deze tabellen werden gecompileerd door D. van Fardem, die ze vervolgens naar het privéadres van de leden van de „Teppema”-groep zond.

39      Deze toelichtingen kunnen niet overtuigen. Zoals reeds in punt 31 hierboven is opgemerkt, heeft D. om te beginnen zijn functie neergelegd in mei 1997. De toelichtingen die door H. zijn gegeven en die zijn weergegeven in punt 575 van de bestreden beschikking, zijn dus niet van toepassing op de tabellen van juli en oktober 1997.

40      Ofschoon er bewijs is van de regelmatige verspreiding van statistische tabellen in de periode 1994 tot en met 1996, zijn de tabellen van juli en oktober 1997 nog steeds incidenteel bewijs. De Commissie kan dus niet stellen dat er een regelmatige verspreiding van statistische tabellen in 1997 was, op grond waarvan zij kon aannemen dat deze verspreiding zich tot in juli of oktober 1997 heeft voortgezet.

41      De Commissie heeft tot slot geen enkel direct bewijs aangevoerd dat Stempher ook daadwerkelijk de tabellen van juli en oktober 1997 heeft ontvangen. Dienaangaande heeft de Commissie zowel in haar dupliek als ter terechtzitting verduidelijkt dat zij niet gehouden was om te bewijzen dat Stempher de betrokken tabellen ook daadwerkelijk heeft ontvangen, aangezien de relevante vraag is of Stempher heeft bijgedragen aan de informatie-uitwisseling. Deze vraag is reeds ontkennend beantwoord in de punten 29 tot en met 36 hierboven.

42      Bijgevolg moet worden geconcludeerd dat de Commissie geen nauwkeurig en onderling overeenstemmend bewijs heeft aangedragen ter ondersteuning van haar vaste overtuiging dat Stempher na 20 juni 1997 was blijven deelnemen aan de activiteiten als omschreven in artikel 1, lid 2, van de bestreden beschikking. De verjaringsregel van vijf jaar die is neergelegd in artikel 25 van verordening nr. 1/2003, verzette zich er dus tegen dat de Commissie Stempher een geldboete oplegde om haar te straffen voor haar deelname aan deze activiteiten.

43      Het tweede middel slaagt derhalve.

44      Aangezien de Commissie noch in de bestreden beschikking noch in de loop van de procedure voor het Gerecht een gewettigd belang bij de vaststelling van een door Stempher gepleegde inbreuk vóór 20 juni 1997 heeft doen gelden, moet de bestreden beschikking nietig worden verklaard voor zover zij op verzoeksters betrekking heeft (zie in die zin arrest Gerecht van 6 oktober 2005, Sumitomo Chemicals en Sumika Fine Chemicals/Commissie, T‑22/02 en T‑23/02, Jurispr. blz. II‑4065, punten 131‑136).

45      In die omstandigheden behoeft geen uitspraak te worden gedaan op de overige door Stempher aangevoerde middelen.

 Kosten

46      Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voor zover dit is gevorderd.

47      Aangezien de Commissie in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig Stemphers vordering in de kosten te worden verwezen.


HET GERECHT (Vierde kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      Beschikking C(2005) 4634 def. van de Commissie van 30 november 2005 inzake een procedure op grond van artikel 81 [EG] (Zaak COMP/F/38.354 – Industriële zakken) wordt nietig verklaard voor zover zij betrekking heeft op Stempher BV en Koninklijke Verpakkingsindustrie Stempher CV.

2)      De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten.

Pelikánová

Jürimäe

Van der Woude

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 16 november 2011.

ondertekeningen


* Procestaal: Nederlands.