Language of document : ECLI:EU:T:2014:19

Zaak T‑309/10

Christoph Klein

tegen

Europese Commissie

„Niet-contractuele aansprakelijkheid – Medische hulpmiddelen – Artikelen 8 en 18 van richtlijn 93/42/EEG – Stilzitten van de Commissie na de kennisgeving van een besluit tot verbod van het in de handel brengen – Voldoende gekwalificeerde schending van een rechtsregel die particulieren rechten toekent”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 21 januari 2014

1.      Beroep tot schadevergoeding – Verjaringstermijn – Aanvang – Voortdurende schade – Datum die in aanmerking moet worden genomen

(Art. 340, tweede alinea, VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 46)

2.      Niet-contractuele aansprakelijkheid – Voorwaarden – Voldoende gekwalificeerde schending van een rechtsregel die ertoe strekt aan particulieren rechten toe te kennen – Instelling die niet over beoordelingsmarge beschikt – Loutere inbreuk op het Unierecht volstaat

(Art. 340, tweede alinea, VWEU)

3.      Niet-contractuele aansprakelijkheid – Voorwaarden – Onrechtmatigheid – Schade – Causaal verband – Bewijslast – Ontbreken van een van de voorwaarden – Volledige verwerping van beroep tot schadevergoeding

(Art. 340, tweede alinea, VWEU)

4.      Niet-contractuele aansprakelijkheid – Voorwaarden – Onrechtmatige gedraging van de instellingen – Stilzitten van de Commissie na de kennisgeving door een lidstaat van een besluit tot verbod van het in de handel brengen van een medisch hulpmiddel – Feit dat geen onrechtmatigheid oplevert

(Art. 340, tweede alinea, VWEU; richtlijn 93/42 van de Raad, art. 8, leden 2 en 3)

5.      Niet-contractuele aansprakelijkheid – Voorwaarden – Onrechtmatige gedraging van de instellingen – Niet-ambtshalve inleiding van de vrijwaringsprocedure krachtens richtlijn 93/42 door de Commissie – Feit dat geen onrechtmatigheid oplevert – Exclusieve bevoegdheid van de lidstaten om de procedure in te leiden

(Art. 5, lid 2, VEU; art. 340, tweede alinea, VWEU; richtlijn 93/42 van de Raad, art. 8, leden 1 en 2)

6.      Niet-contractuele aansprakelijkheid – Voorwaarden – Onrechtmatigheid – Niet-inleiding van een niet-nakomingsprocedure door de Commissie – Feit dat geen onrechtmatigheid oplevert

(Art. 258 VWEU en art. 340, tweede alinea, VWEU)

1.      In een geval van mogelijkerwijs voortdurende schade strekt de in artikel 46 van het Statuut van het Hof van Justitie bedoelde verjaringstermijn van vijf jaar zich op basis van de datum van de stuitingshandeling uit over de periode die meer dan vijf jaar voor deze datum ligt, zonder de tijdens de latere periodes ontstane rechten te beïnvloeden.

(cf. punt 52)

2.      Voor de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Unie in de zin van artikel 340, tweede alinea, VWEU wegens een onrechtmatige gedraging van haar organen moet aan een aantal cumulatieve voorwaarden zijn voldaan: onrechtmatigheid van de aan de instelling verweten gedraging, het bestaan van schade en een oorzakelijk verband tussen de aangevoerde gedraging en de gestelde schade.

Wat de voorwaarde inzake de aan de betrokken instelling of het betrokken orgaan verweten onrechtmatige gedraging betreft, moet volgens de rechtspraak worden aangetoond dat er sprake is van een voldoende gekwalificeerde schending van een rechtsregel die ertoe strekt aan particulieren rechten toe te kennen. Het beslissende criterium voor het vereiste van een voldoende gekwalificeerde schending is de kennelijke en ernstige overschrijding door de betrokken instelling of het betrokken orgaan van de Unie van de grenzen waarbinnen haar of zijn beoordelingsbevoegdheid dient te blijven. Heeft deze instelling of dit orgaan slechts een zeer beperkte of in het geheel geen beoordelingsmarge, dan kan de loutere inbreuk op het Unierecht volstaan om een voldoende gekwalificeerde schending vast te stellen.

(cf. punten 56, 57)

3.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 58‑60)

4.      Aangezien artikel 8, lid 3, van richtlijn 93/42 betreffende medische hulpmiddelen slechts voorziet in een op de lidstaat rustende verplichting om de Commissie in kennis te stellen van een verbod om een hulpmiddel in de handel te brengen en niet in een op de Commissie rustende verplichting om op te treden, moet worden geoordeeld dat de Commissie niet verplicht is een besluit vast te stellen na ontvangst van die kennisgeving. Aan deze conclusie doet niet af dat de kennisgeving in het opschrift ervan verwijst naar de vrijwaringsprocedure van artikel 8 van voornoemde richtlijn. Bij het onderzoek van de juridische waarde van een bestuurshandeling moet immers worden gezien naar de inhoud ervan en niet naar de vorm waarin zij is gegoten.

Hoe betreurenswaardig ook het uitblijven was van een reactie van de Commissie nadat de autoriteiten van een lidstaat haar kennis hadden gegeven van een verbodsbesluit, kan derhalve uit het feit dat zij na deze kennisgeving geen besluit op grond van artikel 8, lid 2, van richtlijn 93/42 heeft vastgesteld, niet worden afgeleid dat deze instelling zich onrechtmatig heeft gedragen. Bovendien kan een witboek niet de rechtsgrondslag vormen voor een op de Commissie rustende verplichting, aangezien dit niet meer is dan een document waarin maatregelen van de Unie worden voorgesteld en er sprake is van een mededeling die tot doel heeft een politiek debat te starten en er niet toe strekt juridische verplichtingen in het leven te roepen.

(cf. punten 77‑79, 84‑86)

5.      Geen enkele onrechtmatige gedraging van de Commissie kan worden afgeleid uit het feit dat zij geen vrijwaringsprocedure krachtens artikel 8, lid 2, van richtlijn 93/42 betreffende medische hulpmiddelen heeft ingeleid.

Overeenkomstig voormeld artikel 8, lid 1 staat het immers aan de lidstaten om de nodige maatregelen te nemen opdat medische hulpmiddelen die de veiligheid en de gezondheid van de patiënten in gevaar brengen, niet in de handel worden gebracht. De richtlijn voorziet dus in een regeling waarbij de nationale autoriteiten en niet de Commissie toezicht dienen uit te oefenen op de markt. Bovendien zijn volgens artikel 8 van richtlijn 93/42 de lidstaten exclusief bevoegd om het initiatief voor een vrijwaringsprocedure te nemen, zodat zij alleen deze procedure kunnen inleiden. Dienaangaande moet worden vastgesteld dat artikel 8 van richtlijn 93/42 niet bepaalt dat de Commissie op eigen initiatief de lidstaten in kennis kan stellen van haar bevindingen betreffende nationale maatregelen.

Bovendien handelt de Unie krachtens het in artikel 5, lid 2, VEU verankerde beginsel van bevoegdheidstoedeling enkel binnen de grenzen van de bevoegdheden die haar door de lidstaten in de Verdragen zijn toegedeeld om de daarin bepaalde doelstellingen te verwezenlijken. Bijgevolg mag de Commissie niet buiten het kader van de aldus door richtlijn 93/42 vastgelegde bevoegdheden handelen door ambtshalve de vrijwaringsprocedure in te leiden, en kan haar dat niet worden verweten op basis van een doeltreffendheidscriterium.

(cf. punten 89, 90, 96)

6.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 94)