Language of document : ECLI:EU:T:2013:450

Zaak T‑386/10

Aloys F. Dornbracht GmbH & Co. KG

tegen

Europese Commissie

„Mededinging – Mededingingsregelingen – Belgische, Duitse, Franse, Italiaanse, Nederlandse en Oostenrijkse markt van badkamersanitair – Besluit waarbij inbreuk op artikel 101 VWEU en artikel 53 van EER-Overeenkomst is vastgesteld – Coördinatie van prijsverhogingen en uitwisseling van commercieel gevoelige informatie – Exceptie van onwettigheid – Zwaarte van inbreuk – Verzachtende omstandigheden – Gelijke behandeling – Evenredigheid – Geen terugwerkende kracht”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 16 september 2013

1.      Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Beoordelingsvrijheid van Commissie – Rechterlijke toetsing – Volledige rechtsmacht van rechter van Unie – Draagwijdte – Inaanmerkingneming van richtsnoeren voor berekening van geldboeten – Grenzen – Eerbiediging van algemene rechtsbeginselen

(Art. 261 VWEU en 263 VWEU; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 31; mededeling 2006/C 210/02 van de Commissie)

2.      Gerechtelijke procedure – Inleidend verzoekschrift – Vormvereisten – Summiere uiteenzetting van aangevoerde middelen – Geen – Niet-ontvankelijkheid

(Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 44, lid 1, sub c)

3.      Gerechtelijke procedure – Aanvoering van nieuwe middelen in loop van geding – Aanvulling van aangevoerd middel – Ontvankelijkheid

Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 44, lid 1, sub c, en 48, lid 2)

4.      Recht van de Europese Unie – Algemene rechtsbeginselen – Rechtszekerheid – Legaliteit van sancties – Draagwijdte

(Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 49, lid 1)

5.      Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Rechtskader – Artikel 23, leden 2 en 3, van verordening nr. 1/2003 – Beoordelingsvrijheid door dit artikel aan Commissie toegekend – Invoering door Commissie van richtsnoeren voor berekening van geldboeten – Schending van beginsel van legaliteit van sancties en van rechtszekerheidsbeginsel – Geen

(Art. 101, lid 1, VWEU; Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 49, lid 1; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, leden 2 en 3; mededeling 2006/C 210/02 van de Commissie)

6.      Recht van de Europese Unie – Beginselen – Geen terugwerkende kracht van strafbepalingen – Werkingssfeer – Geldboeten opgelegd wegens schending van mededingingsregels – Daaronder begrepen – Eventuele schending wegens toepassing van richtsnoeren voor berekening van geldboeten op inbreuk die voor vaststelling ervan is gemaakt – Voorzienbaarheid van bij richtsnoeren ingevoerde wijzigingen – Geen schending

(Art. 101, lid 1, VWEU; Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 49; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, leden 2 en 3; mededelingen 98/C 9/03 en 2006/C 210/02 van de Commissie)

7.      Mededingingsregelingen – Onderling afgestemde feitelijke gedragingen – Begrip – Coördinatie en samenwerking in strijd met verplichting van elke onderneming om marktgedrag zelfstandig te bepalen – Uitwisseling van informatie tussen concurrenten – Mededinging beperkend doel of gevolg – Vermoeden – Voorwaarden – Deelneming die onder dwang zou zijn geschied – Geen rechtvaardigingsgrond voor onderneming die geen gebruik heeft gemaakt van mogelijkheid van aangifte bij bevoegde autoriteiten

(Art. 101, lid 1, VWEU)

8.      Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Berekeningsmethode vastgesteld in richtsnoeren van Commissie – Berekening van basisbedrag van geldboete – Inaanmerkingneming van kenmerken van inbreuk in haar geheel – Inaanmerkingneming van objectieve elementen die betrekking hebben op situatie van elke onderneming – Omvang – Grenzen

(Art. 101, lid 1, VWEU; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, lid 2; mededeling 2006/C 210/02 van de Commissie, punt 22)

9.      Mededingingsregelingen – Verbod – Inbreuken – Overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen, die één enkele inbreuk vormen – Aansprakelijkstelling van onderneming wegens deelneming aan inbreuk die in haar geheel wordt beschouwd – Voorwaarden

(Art. 101, lid 1, VWEU)

10.    Mededingingsregelingen – Onderling afgestemde feitelijke gedragingen – Begrip – Mededinging beperkend doel – Beoordelingscriteria – Geen mededingingbeperkende gevolgen op markt – Geen rechtstreeks verband tussen onderling afgestemde feitelijke gedraging en consumentenprijzen – Irrelevant

(Art. 101, lid 1, VWEU)

11.    Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Zwaarte van inbreuk – Horizontale prijsmededingingsregeling – Zeer zware inbreuk – Omstandigheden die deze kwalificatie niet uitsluiten

(Art. 101, lid 1, VWEU; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23; mededeling 2006/C 210/02 van de Commissie)

12.    Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Zwaarte van inbreuk – Verzachtende omstandigheden – Gedrag dat afwijkt van in kader van mededingingsregeling overeengekomen gedrag – Beperkte deelname – Voorwaarden – Omvang van bewijslast

(Art. 101, lid 1, VWEU; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, leden 2 en 3; mededeling 2006/C 210/02 van de Commissie, punt 29, derde streepje)

13.    Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Zwaarte van inbreuk – Verzachtende omstandigheden – Verplichte inaanmerkingneming van kennisgebrek van kleine onderneming – Geen

(Art. 101, lid 1, VWEU; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, leden 2 en 3; mededeling 2006/C 210/02 van de Commissie, punten 12 en 29)

14.    Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Maximumbedrag – Berekening – Onderscheid tussen eindbedrag en tussenbedrag van geldboete – Gevolgen

(Verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, lid 2, tweede alinea)

15.    Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Oplegging van maximumgeldboete aan onderneming – Lager bedrag voor andere karteldeelnemers – Schending van gelijkheidsbeginsel – Geen

(Art. 101, lid 1, VWEU; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, lid 2; mededeling 2006/C 210/02 van de Commissie)

16.    Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Zwaarte van inbreuk – Beoordelingsvrijheid van Commissie

(Art. 101, lid 1, VWEU; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, lid 2; mededeling 2006/C 210/02 van de Commissie)

1.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 38, 245, 246, 252, 253)

2.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 44, 45)

3.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 51)

4.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 59‑63)

5.      Daar op mededingingsgebied de Commissie bij de vaststelling van de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 23, lid 2, sub a, van verordening nr. 1/2003 worden opgelegd, binnen het wettelijke kader van artikel 23, leden 2 en 3, van verordening nr. 1/2003 is gebleven, heeft deze vaststelling bijgedragen tot een nadere afbakening van de uit die bepaling voortvloeiende grenzen die aan de uitoefening van de beoordelingsbevoegdheid van de Commissie zijn gesteld en heeft zij het legaliteitsbeginsel ter zake van straffen niet geschonden, maar bijgedragen tot de eerbiediging ervan.

In de eerste plaats draagt de vaststelling van richtsnoeren door de Commissie immers per definitie bij tot de eerbiediging van het legaliteitsbeginsel ter zake van straffen. De richtsnoeren bepalen op algemene en abstracte wijze de methode die de Commissie bij de vaststelling van het bedrag van geldboeten dient te volgen, en waarborgen derhalve de rechtszekerheid van de ondernemingen. In de tweede plaats volgt uit punt 2 van de richtsnoeren dat deze richtsnoeren binnen het wettelijke kader blijven van artikel 23, leden 2 en 3, van verordening nr. 1/2003, dat voldoet aan de eisen die voortvloeien uit het legaliteitsbeginsel ter zake van straffen en het rechtszekerheidsbeginsel. Ten slotte, in de derde plaats, heeft de Commissie door de vaststelling van de richtsnoeren de grenzen van de haar door artikel 23, leden 2 en 3, van verordening nr. 1/2003 verleende beoordelingsmarge niet overschreden.

(cf. punten 68‑70, 78, 146)

6.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 84‑90)

7.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 120‑127, 132‑134, 141)

8.      Zoals voortvloeit uit de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 23, lid 2, sub a, van verordening nr. 1/2003 worden opgelegd, bestaat op mededingingsgebied de methode die de Commissie toepast om de hoogte van de geldboeten vast te stellen, uit twee stappen. Allereerst stelt zij voor elke onderneming of ondernemingsvereniging een basisbedrag vast. Met dit basisbedrag kan de ernst van de betrokken inbreuk worden weerspiegeld door overeenkomstig punt 22 van die richtsnoeren rekening te houden met de specifieke kenmerken van de inbreuk, zoals de aard ervan, het gecumuleerde marktaandeel van alle betrokken partijen, de geografische reikwijdte van de inbreuk en de vraag of de inbreuk daadwerkelijk is geïmplementeerd. Vervolgens kan de Commissie dat basisbedrag naar boven of naar beneden bijstellen, zulks rekening houdende met verzwarende of verzachtende omstandigheden die kenmerkend zijn voor de deelname van elk van de betrokken ondernemingen.

Wat om preciezer te zijn de eerste stap van de methode voor vaststelling van de geldboeten betreft, wordt weliswaar het basisbedrag van de geldboete gerelateerd aan de coëfficiënt „ernst van de inbreuk”, die de zwaarte van de inbreuk weerspiegelt. Evenwel wordt reeds tijdens die eerste stap ook rekening gehouden met objectieve elementen die betrekking hebben op de individuele specifieke situatie van elke onderneming die aan die inbreuk heeft deelgenomen. De coëfficiënt „ernst van de inbreuk” wordt immers toegepast in combinatie met twee individuele objectieve parameters, te weten enerzijds de waarde van de verkopen van de goederen of diensten van elke onderneming die rechtstreeks of indirect verband houden met de inbreuk en die plaatsvonden binnen de betrokken geografische ruimte binnen het grondgebied van de Europese Economische Ruimte, en anderzijds de duur van haar deelname aan de totale in geding zijnde inbreuk.

Aldus houdt de Commissie bij de vaststelling van het basisbedrag van de geldboete rekening met de beperkte deelname van een onderneming aan de vastgestelde inbreuk, te weten voor één van de drie productsubgroepen, of zelfs enkel voor een deel van de productsubgroep. Dat basisbedrag wordt voor elke onderneming berekend op basis van de waarde van de verkopen per lidstaat en voor de betrokken productsubgroep.

Daarentegen mocht de Commissie het basisbedrag van de geldboete met name vaststellen op grond van de ernst van de inbreuk in zijn geheel beschouwd. Derhalve kan niet worden geoordeeld dat de Commissie verplicht was om rekening te houden met de specifieke intensiteit – gesteld dat deze is aangetoond – van de kartelafspraken met betrekking tot één van de betrokken productsubgroepen.

(cf. punten 147, 148, 154, 171)

9.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 159‑161, 165)

10.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 176)

11.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 177‑181, 185‑188)

12.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 194, 197)

13.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 203, 204)

14.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 216‑221, 223)

15.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 225)

16.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 230, 231)