Language of document :

Beroep ingesteld op 8 september 2010 - Sanitec Europe / Commissie

(Zaak T-381/10)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Sanitec Europe Oy (Helsinki, Finland) (vertegenwoordigers: J. Killick, Barrister, I. Reynolds, Solicitor, P. Lindfelt en K. Struckmann, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

beschikking C(2010) 4185 def. van de Commissie van 23 juni 2010 in zaak COMP/39092 - Badkameruitrustingen geheel of gedeeltelijk nietig verklaren;

vaststellen dat verzoekster niet verantwoordelijk is voor mededingingsverstorende activiteiten met betrekking tot kranen, en zo nodig de bestreden beschikking nietig verklaren voor zover de beschikking verzoekster (of haar dochterondernemingen) daarvoor verantwoordelijk houdt;

voorts of subsidiair, de geldboete verlagen;

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure; en

alle andere in de omstandigheden van de zaak passende maatregelen gelasten.

Middelen en voornaamste argumenten

Met dit beroep vordert verzoekster overeenkomstig artikel 263 VWEU nietigverklaring van beschikking C(2010) 4185 def. van de Commissie van 23 juni 2010 in zaak COMP/39092 - Badkameruitrustingen, betreffende een mededingingsregeling op de Belgische, de Duitse, de Franse, de Italiaanse, de Nederlandse en de Oostenrijkse markt voor badkameruitrustingen, die bestond in de coördinatie van de verkoopprijzen en de uitwisseling van gevoelige commerciële informatie, alsook, subsidiair, verlaging van de aan verzoekster opgelegde geldboete.

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster de volgende middelen aan:

In de eerste plaats heeft de Commissie de economische context niet onderzocht of beoordeeld en dus het concurrentieverstorende doel van de gestelde inbreuken niet rechtens genoegzaam aangetoond. Zij was niet gerechtigd ervan uit te gaan (of vast te stellen) dat het overleg i) tussen niet-concurrenten over ii) een niet-economische prijs die door geen enkele marktdeelnemer wordt betaald, een mededingingsverstorend doel had.

In de tweede plaats heeft de Commissie verzoekster, gelet op het eerste middel en het feit dat zij noch haar dochterondernemingen kranen produceren, ten onrechte verantwoordelijk gehouden voor een inbreuk met betrekking tot kranen.

Voorts heeft de Commissie het bestaan van de gestelde inbreuk niet rechtens genoegzaam aangetoond, met name omdat haar analyse van het bewijs onjuist was met betrekking tot Frankrijk en Italië alsook ten aanzien van Keramag Keramische Werke AG in Duitsland, voor wie verzoekster aansprakelijk werd gesteld.

In de vierde plaats heeft de Commissie niet doen blijken van een belang bij de vaststelling van een - verjaarde - inbreuk in Nederland.

Voorts heeft de Commissie i) in de mededeling van de punten van bezwaar de bezwaren onvoldoende uiteengezet en ii) relevant en mogelijkerwijs ontlastend bewijsmateriaal niet bewaard en overgelegd. Door deze procedurele fouten is verzoekster onherstelbaar benadeeld in haar rechten van verdediging.

Als middel wordt voorts aangevoerd dat verzoekster niet direct en individueel aansprakelijk kan worden gesteld voor een geldboete van 9 873 060 EUR. Verzoekster is zelf niet schuldig bevonden aan enige illegale gedraging. Zij was enkel aansprakelijk als moedermaatschappij en kan als zodanig niet direct en individueel aansprakelijk worden gesteld voor een geldboete. Voorts was de mogelijkheid van een directe en individuele aansprakelijkheid niet vermeld in de mededeling van de punten van bezwaar. Dat is een procedurele onregelmatigheid die nietigverklaring rechtvaardigt.

Bovendien werd verzoekster ten onrechte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de handelingen van haar dochteronderneming Keramag Keramische Werke AG. Verzoekster had tijdens het relevante tijdvak niet alle aandelen van Keramag Keramische Werke AG in handen en was niet in staat om beslissende invloed over die onderneming uit te oefenen, noch heeft zij dit effectief gedaan.

Tegelijkertijd was het onderzoek in deze zaak selectief en willekeurig, gelet op het feit dat nooit vervolging werd ingesteld tegen een groot aantal ondernemingen die aan de vermeend onwettige bijeenkomsten of gesprekken zouden hebben deelgenomen.

Ten slotte was de geldboete onverdedigbaar en onevenredig hoog, inzonderheid gelet op het ontbreken van tenuitvoerlegging op of gevolgen voor de markt. Verzoekster verzoekt het Gerecht in de uitoefening van de hem bij artikel 261 VWEU toegekende volledige rechtsmacht de geldboete te verlagen.

____________