Language of document : ECLI:EU:F:2015:11

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE

(Derde kamer)

18 maart 2015

Zaak F‑51/14

Manuel Jaime Ribeiro Sinde Monteiro

tegen

Europese Dienst voor extern optreden (EDEO)

„Openbare dienst – Personeel van EDEO – Ambtenaar – Bevordering – Artikelen 43 en 45, lid 1, van het Statuut – Vergelijking van de verdiensten van alle voor bevordering in aanmerking komende ambtenaren – Ambtenaren die zijn voorgedragen door de diensten van EDEO en ambtenaren die niet zijn voorgedragen – Inaanmerkingneming van de beoordelingsrapporten – Uitsluitend in bewoordingen uitgedrukte beoordelingen”

Betreft:      Beroep, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, van toepassing op het EGA-Verdrag op grond van artikel 106 bis ervan, waarmee Ribeiro Sinde Monteiro het Gerecht vraagt om nietigverklaring van het besluit van de chief operating officer van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) van 9 oktober 2013, handelend in zijn hoedanigheid van tot aanstelling bevoegd gezag van EDEO, tot opstelling van de lijst van ambtenaren die in het kader van de bevorderingsronde 2013 zijn bevorderd.

Beslissing:      Het besluit van het tot aanstelling bevoegd gezag van de Europese Dienst voor extern optreden van 9 oktober 2013 tot opstelling van de lijst van ambtenaren die in het kader van de bevorderingsronde 2013 zijn bevorderd, wordt nietig verklaard, voor zover de naam van Ribeiro Sinde Monteiro daarop niet voorkomt. Er behoeft geen uitspraak te worden gedaan over het beroep voor het overige. De Europese Dienst voor extern optreden draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van Ribeiro Sinde Monteiro.

Samenvatting

1.      Ambtenaren – Bevordering – Vergelijking van verdiensten – Modaliteiten – Beoordelingsbevoegdheid van de administratie – Grenzen – Eerbiediging van het gelijkheidsbeginsel

2.      Ambtenaren – Beoordeling – Beoordelingsrapporten – Uitsluitend in woorden uitgedrukte beoordelingen in die rapporten – Methode waardoor het niet mogelijk is om in het kader van een bevorderingsprocedure de verdiensten op een basis van gelijkheid te vergelijken

(Ambtenarenstatuut, art. 43 en 45)

3.      Ambtenaren – Bevordering – Vergelijking van verdiensten – Voorafgaand onderzoek van de dossiers in elk directoraat-generaal – Toelaatbaarheid – Latere onderzoeken door het bevorderingscomité en vervolgens door het tot aanstelling bevoegd gezag – Omvang – Onderzoek door het tot aanstelling bevoegd gezag dat betrekking moet hebben op alle voor bevordering in aanmerking komende ambtenaren

(Ambtenarenstatuut, art. 45, lid 1)

1.      Het tot aanstelling bevoegd gezag beschikt weliswaar over een ruime beoordelingsbevoegdheid om de procedure of methode vast te stellen die het het meest geschikt acht om over te gaan tot de vergelijking van de verdiensten, doch de aldus aan de administratie toegekende bevoegdheid wordt beperkt door het vereiste dat de vergelijking van de verdiensten zorgvuldig en onpartijdig moet geschieden, in het belang van de dienst en overeenkomstig het beginsel van gelijke behandeling. Ook moet die vergelijking plaatsvinden op basis van vergelijkbare informatie en inlichtingen. Om het bevorderingsstelsel zo gelijkwaardig mogelijk te maken, dient het tot aanstelling bevoegd gezag op grond van artikel 45 van het Statuut ervoor te waken dat de vergelijking van de verdiensten objectief is, ten eerste door de vergelijkbaarheid van de beoordelingen van alle ambtenaren te garanderen door middel van de vaststelling van een gemeenschappelijke schaal voor de beoordeling en ten tweede door de beoordelaars homogene criteria voor de beoordeling te geven.

(cf. punt 39)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: arrest Buendía Sierra/Commissie, T‑311/04, EU:T:2006:329, punt 172 en aldaar aangehaalde rechtspraak

Gerecht van de Europese Unie: arrest Stols/Raad, T‑95/12 P, EU:T:2014:3, punt 32

Gerecht voor ambtenarenzaken: arrest Nieminen/Raad, F‑81/12, EU:F:2014:50, punten 58 en 91 en aldaar aangehaalde rechtspraak, waartegen hogere voorziening is ingesteld bij het Gerecht van de Europese Unie, zaak T‑464/14 P

2.      Uitsluitend in woorden uitgedrukte beoordelingen in beoordelingsrapporten maken het onmogelijk om methodisch discrepanties te ontdekken in de wijze van beoordeling van de ambtenaren door de verschillende beoordelaars op basis van hun eigen subjectiviteit en deze uitsluitend in woorden uitgedrukte beoordelingen zijn dus van invloed op de mogelijkheid van het tot aanstelling bevoegd gezag om de verdiensten objectief te vergelijken.

Ofschoon artikel 43 van het Statuut niet voorschrijft dat gebruik moet worden gemaakt van een in cijfers uitgedrukte en analytische beoordeling, verlangt de aan artikel 45 van het Statuut inherente verplichting om de verdiensten op een gelijkwaardige basis te vergelijken en op grond van vergelijkbare informatie en inlichtingen, een procedure of methode die in staat is om de subjectiviteit als gevolg van de beoordelingen door de verschillende beoordelaars te neutraliseren.

(cf. punten 40 en 41)

3.      In het kader van een bevorderingsprocedure is het tot aanstelling bevoegd gezag krachtens artikel 45, lid 1, van het Statuut gehouden om vóór een bevordering over te gaan tot een vergelijking van de verdiensten van alle voor bevordering in aanmerking komende ambtenaren. Meer bepaald, in het kader daarvan kan het zich laten bijstaan door de administratieve diensten op verschillend niveau van de hiërarchie, overeenkomstig de beginselen die inherent zijn aan de werking van elke administratieve organisatie die hiërarchisch is opgebouwd en die gestalte hebben gekregen in artikel 21, eerste alinea, van het Statuut, bepalende dat iedere ambtenaar, ongeacht de rang welke hij in het ambtelijk bestel bekleedt, verplicht is zijn meerderen bij te staan en van raad te dienen.

Een voorafgaand onderzoek binnen elk directoraat-generaal van de dossiers van de ambtenaren die in aanmerking komen voor bevordering kan echter niet in de plaats komen van de vergelijking die vervolgens, wanneer dat is voorzien, moet plaatsvinden door een bevorderingscomité en daarna door het tot aanstelling bevoegd gezag.

Wil de vergelijking van de verdiensten van alle voor bevordering in aanmerking komende ambtenaren niet worden uitgehold, dan kan niet worden aanvaard dat het tot aanstelling bevoegd gezag enkel de verdiensten onderzoekt van de ambtenaren die bovenaan staan op de lijsten die door de verschillende diensten of directoraten-generaal zijn opgesteld.

Dit betekent dat het eventueel belang om in eerste instantie de verdiensten van de voor bevordering in aanmerking komende ambtenaren binnen elke dienst te vergelijken, teneinde rekening te houden met hun specifieke kenmerken, de bevorderingscommissie en het tot aanstelling bevoegd gezag, gelet op artikel 45 van het Statuut, niet kan vrijstellen van de vergelijking van de verdiensten van alle voor bevordering in aanmerking komende ambtenaren.

De synoptische tabellen die de bevorderingscommissie gebruikt voor alle voor bevordering in aanmerking komende ambtenaren, in de zin van artikel 5, lid 2, van het besluit waarbij de hoge vertegenwoordiger voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van de Unie de regels heeft vastgesteld voor de bevorderingsprocedure met het oog op de toepassing van artikel 45 van het Statuut, wijzen per rang de ambtenaren aan die door de diensten voor bevordering zijn voorgedragen met inachtneming van de mogelijkheden van bevordering zoals die volgen uit de door de directeur Human Resources vastgestelde indicatieve quota. Ook al bieden de synoptische tabellen in variabele mate de mogelijkheid om in één oogopslag de situatie van alle voor bevordering in aanmerking komende ambtenaren van dezelfde rang te bezien, zij bevatten geen enkele vermelding van de belangrijkste functies en de eventuele verdiensten van voor bevordering in aanmerking komende ambtenaren die door de diensten niet voor bevordering zijn voorgedragen. Dit in tegenstelling tot de voor bevordering in aanmerking komende ambtenaren die door de diensten voor bevordering zijn voorgedragen, van wie de belangrijkste functies zijn aangegeven en voor wie het bevorderingsvoorstel een korte motivering gebaseerd op hun verdiensten bevat. Deze tabel leidt dus tot een verschil in behandeling tussen de ambtenaren die van meet af aan door de diensten voor bevordering zijn voorgedragen en de andere ambtenaren. Het voordeel dat eerstgenoemden ontlenen aan het feit dat hun verdiensten in een samenvattend en gemakkelijk te gebruiken document expliciet worden genoemd, is van dien aard dat dit leidt tot de onregelmatigheid van de fasen van de bevorderingsprocedure gedurende welke het kon worden gebruikt.

(cf. punten 46, 47, 50, 51 en 57)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: arresten Tsirimokos/Parlement, T‑76/92, EU:T:1993:106, punt 17; Caravelis/Parlement, T‑182/99, EU:T:2001:131, punt 33, en Heurtaux/Commissie, T‑172/03, EU:T:2005:34, punt 40