Language of document : ECLI:EU:F:2014:6

BESCHIKKING VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE

(Tweede kamer)

14 januari 2014

Zaak F‑60/13

Giorgio Lebedef

tegen

Europese Commissie

„Openbare dienst – Ambtenaren – Registratie van afwezigheden wegens ziekte – Onregelmatige afwezigheid – Aftrek door het TABG van vakantieverlof – Indiening van een verzoek per e-mail – Kennis door de betrokkene van het bestaan van een besluit – Verzuim om een e-mail te openen en zich door het aanklikken van een link op de hoogte te stellen van de inhoud van dat besluit – Ontvankelijkheid – Termijnen – Bepaling van de datum vanaf welke de betrokkene kennis kon nemen van de inhoud van het besluit”

Betreft:      Beroep, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, van toepassing op het EGA-Verdrag op grond van artikel 106 bis ervan, waarmee Lebedef de nietigverklaring vordert van een gesteld impliciet besluit tot afwijzing van zijn op 13 april 2012 ingediende verzoek om correctie door de Europese Commissie van de registratie van enkele van zijn afwezigheden in het interne computersysteem waarmee die instelling de verloven van haar personeel beheert (hierna: „SysPer 2”), alsmede de nietigverklaring van het uitdrukkelijke besluit van 24 juli 2012 op datzelfde verzoek (hierna: „besluit van 24 juli 2012”), voor zover daarbij van het vakantieverlof van verzoeker vijf dagen zijn afgetrokken.

Beslissing:      Het beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Lebedef draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van de Europese Commissie.

Samenvatting

1.      Beroepen van ambtenaren – Voorafgaande administratieve klacht – Termijnen – Aanvang – Kennisgeving – Begrip – E-mail die het bestaan en de beschikbaarheid aankondigt van een besluit – Daaronder begrepen – In aanmerking te nemen datum – Datum waarop de ambtenaar naar behoren kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van het besluit

(Ambtenarenstatuut, art. 90 en 91)

2.      Beroepen van ambtenaren – Voorafgaande administratieve klacht – Termijnen – Niet binnen de termijn aangevochten uitdrukkelijk besluit tot afwijzing van een verzoek – Latere kennisgeving die verwijst naar het eerdere besluit – Heropening van de termijnen – Daarvan uitgesloten

(Ambtenarenstatuut, art. 90 en 91)

1.      Opdat een besluit naar behoren ter kennis is gebracht in de zin van de artikelen 90 en 91 van het Statuut, moet het niet alleen aan de adressaat zijn meegedeeld, maar moet de adressaat ook naar behoren kennis hebben kunnen nemen van de inhoud ervan.

Met name in een situatie waarin de betrokkene in actieve dienst is in de zin van artikel 35, sub a, van het Statuut, is de administratie, wanneer zij de indiening van een verzoekschrift in de zin van artikel 90, lid 1, van het Statuut via elektronische weg, in casu vanaf het beroepsmatig e-mailadres dat de betrokkene door de administratie ter beschikking is gesteld, aanvaardt, in beginsel gerechtigd om, gelet op het feit dat de betrokkene zelf voor deze vorm van communicatie heeft gekozen en overeenkomstig het beginsel van het parallellisme van vormen, haar antwoord aan de betrokkene eveneens aan deze ter kennis te brengen door middel van een e-mail die vanaf het e-mailadres van het tot aanstelling bevoegd gezag, de adressaat van het verzoek van de betrokkene, wordt verzonden naar het beroepsmatig e-mailadres van de ambtenaar.

Een instelling kan niet zonder meer vermoeden dat een interne mededeling via elektronische weg, in casu een e-mail die het bestaan en de onlinebeschikbaarheid aankondigt van een besluit van het tot aanstelling bevoegd gezag, de adressaat ervan bereikt wanneer deze fysiek op zijn werkplek aanwezig is. Een dergelijk vermoeden is daarentegen wel gerechtvaardigd wanneer de betrokken instelling zich niet louter baseert op aanwijzingen, maar ook op bewijzen, onder meer door de betrokkene verstrekt, waaruit blijkt dat deze, als adressaat, op zijn beroepsmatig e-mailadres een e-mail had ontvangen, en dat hij deze, naar alle waarschijnlijkheid, had kunnen openen en op die manier, door middel van een hyperlink, kennis heeft kunnen nemen van het besluit waarvan het bestaan hem aldus per e-mail ter kennis is gebracht.

De omstandigheid dat de administratie de betrokkene niet heeft verzocht te bevestigen dat hij de e-mail had gelezen, is irrelevant voor het bepalen van de datum waarop ervan uit kan worden gegaan dat de betrokkene de mogelijkheid heeft gehad om naar behoren kennis te nemen van het besluit van het tot aanstelling bevoegd gezag, aangezien de betrokkene met betrekking tot de lezing van zijn e-mails een selectie had gemaakt van de e-mails die hij belangrijk achtte en waarvan hij het, bijgevolg, opportuun achtte kennis te nemen.

(cf. punten 39, 42‑44, 46 en 47)

Referentie:

Hof: 15 juni 1976, Jänsch/Commissie, 5/76, punt 10

Gerecht voor ambtenarenzaken: 25 april 2007, Lebedef-Caponi/Commissie, F‑71/06, punten 29‑31 en 34; 7 oktober 2009, Pappas/Commissie, F‑101/08, punt 43; 16 december 2010, AG/Parlement, F‑25/10, punten 38 en 39

2.      Een louter informatieve e-mail van de administratie over het bestaan van een uitdrukkelijk besluit tot afwijzing van een verzoek van de ambtenaar, waarvan de betrokkene heeft verzuimd zich in kennis te stellen, kan niet te zijnen gunste een nieuwe termijn voor het instellen van een klacht tegen dat besluit doen ingaan.

Artikel 91, lid 3, tweede streepje, van het Statuut heeft betrekking op de beroepstermijnen bij het Gerecht voor ambtenarenzaken en kan in elk geval niet worden ingeroepen ter ondersteuning van een juridische fictie volgens welke een uitdrukkelijk besluit, dat is gevolgd op een gesteld impliciet besluit, een nieuwe termijn voor het indienen van een klacht kan doen ingaan op het moment dat de klager zich uiteindelijk verwaardigd kennis te nemen van dat uitdrukkelijke antwoord van de administratie.

(cf. punten 51 en 52)

Referentie:

Hof: 10 december 1980, Grasselli/Commissie, 23/80, punt 18; 21 november 1990, Infortec/Commissie, C‑12/90, punt 10

Gerecht van eerste aanleg: 9 januari 2007, Van Neyghem/Comité van de Regio’s, T‑288/04, punt 52

Gerecht voor ambtenarenzaken: 10 mei 2011, Barthel e.a./Hof van Justitie, F‑59/10, punt 27