Language of document :

Beroep ingesteld op 28 maart 2011 - Dacoury-Tabley/Raad

(Zaak T-182/11)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Philippe Henry Dacoury-Tabley (Abidjan, Ivoorkust) (vertegenwoordiger: G. Collard, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

Verzoeker concludeert dat het het Gerecht behage:

vast te stellen dat, wat verzoeker Philippe Henry Dacoury-Tabley betreft, verordening (EU) nr. 85/2011 van de Raad van 31 januari 2011, op 2 februari 2011 gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie, en besluit 2011/71/GBVB van de Raad van 31 januari 2011, op 2 februari 2011 gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie, niet feitelijk zijn gegrond,

bijgevolg,

verordening (EU) nr. 85/2011 van de Raad van 31 januari 2011 en besluit 2011/71/GBVB van de Raad van 31 januari 2011 nietig te verklaren;

subsidiair, te gelasten dat de naam van Philippe Henry Dacoury-Tabley van de lijst in bijlage bij bedoelde verordening en bij bedoeld besluit wordt geschrapt.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van zijn vordering voert verzoeker twee middelen aan:

Eerste middel: schending van de motiveringsplicht, aangezien de redenen voor de inschrijving van verzoeker op de lijst van personen en entiteiten waarop beperkende maatregelen van toepassing zijn, stereotiep zijn en geen melding wordt gemaakt van enig precies feitelijk element aan de hand waarvan de gegrondheid van de bedoelde inschrijving kan worden nagegaan.

Tweede middel: kennelijke beoordelingsfout aangezien:

verzoeker wordt verweten dat hij weigert zich aan het gezag van de democratisch verkozen president, A. Ouattara, te onderwerpen, terwijl hij zou hebben gepoogd de Banque Centrale des Etats de l'Afrique de l'Ouest (hierna: "BCEAO"), waarvan hij gouverneur was, aan dit gezag te onderwerpen;

verzoeker wordt verweten dat hij aan de financiering van het onwettige bestuur van L. Gbagbo heeft bijgedragen, hoewel de transacties van de BCEAO geen enkel financieel voordeel voor de huidige machthebbers hebben opgeleverd;

verzoeker bovendien geen gouverneur van de BCEAO meer was ten tijde van de vaststelling van de bestreden verordening en het bestreden besluit.

____________