Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Wojskowy Sąd Okręgowy w Warszawie (Polen) op 9 november 2023 – Strafzaak tegen R. S.

(Zaak C-661/23, Jeszek 1 )

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Wojskowy Sąd Okręgowy w Warszawie

Partijen in de strafzaak

R. S., Prokuratura Rejonowa Warszawa-Ursynów w Warszawie

Prejudiciële vragen

Moet het Unierecht, waaronder artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en de daarin verankerde waarde van de rechtsstaat alsmede artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU, gelezen in samenhang met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten, aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan nationale bepalingen zoals:

a)    artikel 233 van de ustawa o obronie Ojczyzny (wet inzake de defensie van het Vaderland) van 11 maart 2022, zoals gewijzigd bij de ustawa o zmianie ustawy – Kodeks cywilny oraz niektórych innych ustaw (wet tot wijziging van het burgerlijk wetboek en bepaalde andere wetten) van 28 juli 2023 (Dz. U. 2023, volgnr. 1615), waarin is bepaald dat een nationale militaire rechter niet bij de betreffende rechterlijke instantie in dienst kan blijven wanneer hij uit het beroepsleger is ontslagen (daaronder begrepen wegens blijvende ongeschiktheid om zijn militaire dienst te vervullen) en dat een dergelijke rechter in een dergelijk geval evenmin zitting kan nemen in de rechtsprekende formaties van een dergelijke rechterlijke instantie in zaken die, voorafgaand aan de inwerkingtreding van de genoemde bepalingen, aan hem zijn toegewezen;

b)    artikel 13 van de ustawa o zmianie ustawy – Kodeks cywilny oraz niektórych innych ustaw van 28 juli 2023 (Dz. U. 2023, volgnr. 1615), waarin is bepaald dat een nationale militaire rechter die in de hierboven beschreven omstandigheden uit het beroepsleger is ontslagen, van rechtswege op pensioen wordt gesteld op de datum van inwerkingtreding van de onder a) genoemde bepalingen?

Is het voor de beantwoording van deze vraag van belang dat de in de eerste vraag onder b) genoemde bepaling zich uitsluitend richt en zal richten tot de alleensprekende rechter die zitting heeft in de verwijzende rechterlijke instantie (zogeheten recht ad hominem) en dat tegelijkertijd niet is geraakt aan het analoge recht van de openbaar aanklagers op grond waarvan zij als openbaar aanklager in militaire aangelegenheden in dienst kunnen blijven hoewel zij uit het beroepsleger zijn ontslagen?

Moet het Unierecht, met inbegrip van de in de eerste vraag genoemde bepalingen, aldus worden uitgelegd dat de pensionering van rechtswege van een nationale militaire rechter in de in de eerste vraag bedoelde omstandigheden geen uitwerking kan hebben, zodat deze rechter zitting kan blijven nemen in de rechtsprekende formatie van de verwijzende rechterlijke instantie, en dat alle autoriteiten van de staat, met inbegrip van de rechterlijke autoriteiten, gehouden zijn om hem in staat te stellen om dat te doen volgens de bestaande regels?

Moet het Unierecht, met inbegrip van, enerzijds, artikel 2 VEU en de daarin verankerde waarde van de rechtsstaat, artikel 4, lid 3, VEU en het daarin neergelegde beginsel van loyale samenwerking, artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU, artikel 267 VWEU en de beginselen van doeltreffendheid en voorrang [van het Unierecht] en, anderzijds, artikel 2 VEU en de daarin verankerde waarde van de democratie, artikel 4, lid 2, VEU en het beginsel van scheiding der machten, aldus worden uitgelegd dat de bevoegdheid of de verplichting van de nationale rechter om geen toepassing te geven aan de nationale bepalingen waarop de gestelde prejudiciële vragen betrekking hebben, met inbegrip van die met de status van wet, rechtstreeks voortvloeit uit het Unierecht?

Is het voor de beantwoording van deze vraag van belang dat het nationale recht niet voorziet in de mogelijkheid voor de verwijzende rechter om de toepassing van nationale bepalingen op te schorten en dat het in de omstandigheden van de zaak in het hoofdgeding noodzakelijk is dat een dergelijke opschorting wordt gelast zodat de betreffende bepalingen buiten toepassing kunnen worden gelaten totdat de verwijzende rechter in staat is om rekening te houden met de in het antwoord op zijn vragen vervatte aspecten van de uitlegging van het Unierecht?

____________

1 Dit is een fictieve naam, die niet overeenkomt met de werkelijke naam van enige partij in de procedure.