Language of document : ECLI:EU:T:2015:599

Zaak T‑564/12

Ministry of Energy of Iran

tegen

Raad van de Europese Unie

„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran ter voorkoming van nucleaire proliferatie – Bevriezing van tegoeden – Motiveringsplicht – Rechten van verdediging – Recht op een effectieve rechterlijke bescherming – Onjuiste beoordeling – Schending van de grondrechten – Evenredigheid”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 8 september 2015

1.      Beroep tot nietigverklaring – Natuurlijke personen of rechtspersonen – Procesbevoegdheid – Beroep van een organisatie die geen rechtspersoonlijkheid heeft en waarop beperkende maatregelen van toepassing zijn – Ontvankelijkheid

(Art. 263, vierde alinea, VWEU; besluiten 2010/413/GBVB en 2012/635/GBVB van de Raad; verordeningen nrs. 267/2012 en 945/2012 van de Raad)

2.      Handelingen van de instellingen – Motivering – Verplichting – Omvang – Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran – Bevriezing van tegoeden van personen, entiteiten of lichamen die zich bezighouden met of medewerking verlenen aan nucleaire proliferatie – Minimumvereisten

(Art. 296 VWEU; besluiten 2010/413/GBVB en 2012/635/GBVB van de Raad; verordeningen nrs. 267/2012 en 945/2012 van de Raad)

3.      Recht van de Europese Unie – Beginselen – Rechten van de verdediging – Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran – Bevriezing van tegoeden van personen, entiteiten of lichamen die zich bezighouden met of medewerking verlenen aan nucleaire proliferatie – Recht van toegang tot documenten – Recht afhankelijk van verzoek in die zin bij de Raad

(Besluiten 2010/413/GBVB en 2012/635/GBVB van de Raad; verordeningen nrs. 267/2012 en 945/2012 van de Raad)

4.      Recht van de Europese Unie – Beginselen – Rechten van de verdediging – Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran – Bevriezing van tegoeden van personen, entiteiten of lichamen die zich bezighouden met of medewerking verlenen aan nucleaire proliferatie – Verplichting tot mededeling van belastende elementen tegelijk met de vaststelling van de bezwarende handeling of onmiddellijk nadien – Standpuntbepaling van de betrokkenen naar aanleiding van de vaststelling van de beperkende maatregelen – Regeling die voorziet in een verplichting voor de Raad om zijn besluit naar aanleiding van de standpuntbepaling te heroverwegen – Inachtneming van een redelijke termijn – Schending – Gevolgen

(Besluiten van de Raad 2010/413/GBVB, art. 24, leden 2–4, en 2012/635/GBVB; verordeningen van de Raad, nr. 267/2012, art. 46, leden 3 en 4, en nr. 945/2012)

5.      Europese Unie – Rechterlijk toezicht op de rechtmatigheid van de handelingen van de instellingen – Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran – Maatregelen ter bestrijding van nucleaire proliferatie – Omvang van het toezicht

(Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 47; besluiten 2010/413/GBVB en 2012/635/GBVB van de Raad; verordeningen nrs. 267/2012 en 945/2012 van de Raad)

6.      Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran – Bevriezing van tegoeden van personen, entiteiten of lichamen die zich bezighouden met of medewerking verlenen aan nucleaire proliferatie – Financiële steun aan de Iraanse regering – Begrip – Activiteiten van export van elektriciteit – Daaronder begrepen – Deficitaire openbare dienstverlening – Geen invloed

(Besluiten 2010/413/GBVB en 2012/635/GBVB van de Raad; verordeningen nrs. 267/2012 en 945/2012 van de Raad)

7.      Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran – Bevriezing van tegoeden van personen, entiteiten of lichamen die zich bezighouden met of medewerking verlenen aan nucleaire proliferatie – Beperking van het eigendomsrecht – Schending van het evenredigheidsbeginsel – Geen

(Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 17; besluiten 2010/413/GBVB en 2012/635/GBVB van de Raad; verordeningen nrs. 267/2012 en 945/2012 van de Raad)

1.      Volgens artikel 263, vierde alinea, VWEU kan iedere natuurlijke of rechtspersoon een beroep tot nietigverklaring instellen.

Wanneer de Raad in het kader van een beroep strekkende tot gedeeltelijke nietigverklaring van bepaalde beperkende maatregelen tegen Iran van mening is dat een ministerie van de Iraanse regering dat geen rechtspersoonlijkheid had die van de rechtspersoonlijkheid van die regering kon worden onderscheiden, voldoende substantie heeft om het voorwerp van beperkende maatregelen te zijn, gebieden de samenhang en de billijkheid te erkennen dat het voldoende substantie heeft om die maatregelen te betwisten. Elke andere conclusie zou tot gevolg hebben dat een organisatie op de lijst van entiteiten waarop de beperkende maatregelen van toepassing zijn, zou kunnen worden geplaatst zonder dat zij daartegen beroep zou kunnen instellen.

Bovendien is in een regeling inzake de vaststelling van dergelijke beperkende maatregelen uitdrukkelijk bepaald dat de beperkende maatregelen betrekking kunnen hebben op entiteiten die geen afzonderlijke rechtspersoonlijkheid hebben, daar zij uitdrukkelijk betrekking heeft niet alleen op personen, maar ook op entiteiten en lichamen.

(cf. punten 21‑24)

2.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 32‑37)

3.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 59)

4.      In geval van een regeling op grond waarvan de Raad verplicht is om de plaatsing van een persoon of entiteit op de lijst van personen en entiteiten waarop de ten aanzien van Iran vastgestelde beperkende maatregelen van toepassing zijn, te heroverwegen, wanneer die persoon of entiteit opmerkingen heeft ingediend naar aanleiding van de kennisgeving door de Raad van diens besluit tot plaatsing op een lijst, dient die heroverweging bij ontbreken van een precieze termijn binnen een redelijke termijn te gebeuren.

Wanneer wordt nagegaan of de verstreken termijn redelijk is, moet echter in aanmerking worden genomen dat de betrokken opmerkingen voor een dergelijke persoon of entiteit de eerste gelegenheid vormen om zijn standpunt inzake de gegrondheid van de plaatsing van zijn of haar naam op de lijsten van personen en entiteiten waarop beperkende maatregelen van toepassing zijn, kenbaar te maken. Dit betekent dat die persoon of entiteit er een bijzonder belang bij heeft dat de Raad tot heroverweging overgaat en hem of haar van het resultaat in kennis stelt. De Raad is namelijk niet verplicht om de betrokken persoon of entiteit vooraf de redenen mee te delen op grond waarvan die instelling zijn of haar naam wil plaatsen op de lijst van personen en entiteiten waarvan de tegoeden zijn bevroren, aangezien een dergelijke maatregel, om de doeltreffendheid ervan niet in gevaar te brengen, naar zijn aard immers een verrassingseffect moet kunnen hebben en onmiddellijk moet worden toegepast. In een dergelijk geval volstaat het in beginsel dat de instelling de betrokken persoon of entiteit de redenen meedeelt en hem of haar het recht verleent om bij de vaststelling van het besluit, of onmiddellijk erna, te worden gehoord.

Wanneer een antwoord van de Raad wordt verstuurd meer dan 15 maanden nadat de betrokken persoon of entiteit zijn of haar eerste opmerkingen heeft ingediend, dient de slotsom te luiden dat de Raad binnen een kennelijk onredelijke termijn op de opmerkingen heeft geantwoord.

Voor zover het antwoord van de Raad de doelstelling van de betrokken verplichting eerbiedigt, te weten te verzekeren dat de beperkende maatregelen jegens een persoon of een entiteit op het tijdstip waarop zij worden vastgesteld, gerechtvaardigd zijn, rechtvaardigt de betrokken schending van de rechten van verdediging evenwel niet dat de handelingen tot vaststelling van die beperkende maatregelen nietig worden verklaard, aangezien zij geen nadelige gevolgen meer heeft voor de situatie van de betrokken persoon of entiteit.

(cf. punten 64, 70‑76)

5.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 81‑85)

6.      In het geval van beperkende maatregelen ten aanzien van Iran, zoals de bevriezing van tegoeden van entiteiten die steun aan de Iraanse regering verlenen, heeft het criterium van steun aan die regering betrekking op activiteiten van de betrokken persoon of de betrokken entiteit die weliswaar op zichzelf geen direct of indirect verband houden met nucleaire proliferatie, maar de ontwikkeling daarvan kunnen bevorderen doordat daarbij middelen of materiële, logistieke of financiële faciliteiten aan de Iraanse regering worden verstrekt die haar in staat stellen de proliferatie voort te zetten. Onder genoemd criterium vallen dus vormen van steun welke kwantitatief of kwalitatief belangrijk genoeg zijn om de Iraanse nucleaire activiteiten te bevorderen. Het criterium strekt ertoe de Iraanse regering haar inkomstenbronnen te ontnemen om haar te dwingen de ontwikkeling van haar programma inzake nucleaire proliferatie wegens onvoldoende financiële middelen stop te zetten.

Activiteiten van een ministerie van de Iraanse regering op het gebied van export van elektriciteit, die met name bestaan in het innen van de bedragen die door de kopers van de geëxporteerde elektriciteit worden betaald, zijn een bron van inkomsten voor de Iraanse regering en maken dus steun aan die regering uit, in de vorm van financiële steun.

Dat de openbare dienstverlening van dat ministerie deficitair is, betekent niet dat zijn activiteiten van export van elektriciteit niet kunnen worden aangemerkt als financiële steun aan de Iraanse regering en dat zij, als gevolg daarvan, de vaststelling van beperkende maatregelen jegens dat ministerie niet kunnen rechtvaardigen.

De activiteiten van dat ministerie in verband met de export van elektriciteit onderscheiden zich namelijk van zijn andere bevoegdheden, aangezien het geen aan de Iraanse bevolking verstrekte openbare dienst betreft. Bijgevolg bestaat er geen intrinsiek verband tussen de activiteiten en bevoegdheden van het ministerie onderling op grond waarvan zij tezamen zouden moeten worden onderzocht. Dit geldt temeer daar voor de financiële middelen die door de activiteiten van export van elektriciteit worden gegenereerd, geen specifieke toewijzing van begrotingsmiddelen geldt.

Evenzo, indien enkel entiteiten waarvan de activiteiten globaal genomen winstgevend zijn, kunnen worden aangemerkt als entiteiten die financiële steun aan de Iraanse regering verlenen, zou het doel van de betrokken beperkende maatregelen kunnen worden omzeild en zou de doeltreffendheid ervan kunnen worden aangetast. Om de vaststelling van genoemde beperkende maatregelen te voorkomen, zou het namelijk volstaan dat aan iedere betrokken entiteit, naast inkomstengenererende bevoegdheden en activiteiten, bevoegdheden en activiteiten worden toegewezen die een met die inkomsten vergelijkbaar verlies meebrengen.

Voorts beantwoordt de bevriezing van de tegoeden van het ministerie, op grond van zijn activiteiten van export van elektriciteit, aan de doelstelling die erin bestaat de Iraanse regering haar inkomstenbronnen te ontnemen, ongeacht of de overige activiteiten van het ministerie verliesgevend zijn. De Iraanse regering, waarvan het ministerie integraal deel uitmaakt, wordt wegens genoemde bevriezing namelijk het genot ontzegd van een deel van de financiële middelen die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van haar activiteiten, in hun geheel beschouwd, met inbegrip van de activiteiten die niet onder de bevoegdheid van het ministerie vallen en die verband houden met nucleaire proliferatie.

Om te beoordelen of het ministerie al dan niet financiële steun aan de Iraanse regering verleent, is dus niet zijn globale rentabiliteit essentieel, maar wel de vraag of zijn activiteiten van export van elektriciteit al dan niet winstgevend zijn.

(cf. punten 88‑91, 93‑97)

7.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 113, 114, 116‑118)