Language of document :

Beroep ingesteld op 24 augustus 2021 – PV / Commissie

(Zaak T-78/21)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: PV (vertegenwoordiger: D. Birkenmaier, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het onderhavige beroep ontvankelijk en gegrond verklaren;

dientengevolge,

de volgende besluiten nietig verklaren: de afwijzing van het aanvankelijke verzoek D/191/20 van 20 juli 2020, de afwijzing van klacht R/458/20 van 29 januari 2021, de afwijzing van klacht R/137/21 van 1 juli 2021 en de afwijzing van klacht R/512/20 van 26 februari 2021 in hun totaliteit op basis van het algemene rechtsbeginsel „fraus omnia corrompit”, van ernstig bedrog of van vernietiging van sociale rechten zoals verboden door artikel 34 van het Handvest;

de afwijzing van klacht R/512/20 van 26 februari 2021 nietig verklaren als gevolg van schending van artikel 41, tweede alinea, eerste streepje, van het Handvest;

de volgende vergoedingen toekennen op basis van de artikelen 268 en 340 VWEU:

vergoeding gelasten van de immateriële schade ter hoogte van 100 000 EUR en van de materiële schade ter hoogte van 47 221,02 EUR als gevolg van de afwijzing van de bestreden besluiten, zodat de totale schade op 147 221,02 EUR wordt begroot, onder voorbehoud van een nieuwe raming en vermeerderd met vertragingsrente tot aan de dag van volledige vereffening;

en in elk geval,

de verwerende partij verwijzen in alle kosten, daaronder begrepen die van de rechtsbijstand.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij tien middelen aan.

Eerste middel, ontleend aan schending van de artikelen 1, 3, 4 en 31, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”) en van de artikelen 1 sexies, lid 2, en 12 bis van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie (hierna: „Statuut”).

Tweede middel, ontleend aan schending van het algemene rechtsbeginsel „fraus omnia corrumpit” en van artikel 41, lid 1, van het Handvest wegens het gebruik van een valse handtekening in het besluit tot intrekking van alle pensioenrechten van verzoeker.

Derde middel, ontleend aan opzettelijke fouten en misbruik van middelen met als gevolg een nieuwe schending van het beginsel „fraus omnia corrumpit”.

Vierde middel, ontleend aan schending van de artikelen 59 en 60 van het Statuut, schending van het legaliteitsbeginsel en van de openbare orde door het Bureau voor het beheer en de afwikkeling van de individuele rechten (PMO) van de Commissie, dat niet bevoegd is om middels een arbitraire sanctie pensioenrechten in te trekken.

Vijfde middel, ontleend aan een ernstige schending van artikel 34 van het Handvest met vernietiging van sociale rechten en schending van artikel 77 van het Statuut, met als gevolg de intrekking van pensioenrechten.

Zesde middel, schending van de rechtsregel ne-bis-in-idem, van artikel 50 van het Handvest en van artikel 9, lid 3, van bijlage IX bij het Statuut.

Zevende middel, ontleend aan een ernstige schending van artikel 41, lid 2, onder a), van het Handvest en van het recht om te worden gehoord.

Achtste middel, ontleend aan schending van het evenredigheidsbeginsel, aangezien ontslag de zwaarste sanctie van het Statuut is, waaraan de Commissie nog eens de definitieve intrekking van alle pensioenrechten heeft toegevoegd.

Negende middel, ontleend aan misbruik van bevoegdheid door de diensten van het PMO, aangezien het besluit tot vermindering van pensioenrechten „pro tempore” alleen kan worden genomen door het tripartiete TABG in het kader van een tuchtprocedure inzake ontslag, overeenkomstig artikel 9, lid 1, onder h), van bijlage IX bij het Statuut.

Tiende middel, ontleend aan schending van het beginsel van gelijke behandeling en van artikel 20 van het Handvest. Betoogd wordt dat een ambtenaar die om veel ernstiger redenen dan die van verzoeker is ontslagen, een lagere sanctie heeft gekregen voor wat betreft de inhoudingen op zijn statutaire pensioen.

____________