Language of document : ECLI:EU:T:2011:397

BESCHIKKING VAN DE PRESIDENT VAN HET GERECHT

15 juli 2011

Zaak T‑213/11 P

College van vertegenwoordigers van het personeel van de Europese Investeringsbank e.a.

tegen

Eberhard Bömcke

„Hogere voorziening – Openbare dienst – Verzoek tot tussenkomst bij het Gerecht voor ambtenarenzaken – Berekening van termijn – Termijnoverschrijding”

Betreft:      Hogere voorziening tegen de beschikking van de president van de Tweede kamer van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 17 maart 2011, Bömcke/EIB (F‑95/10 INT, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), en strekkende tot vernietiging van die beschikking.

Beslissing:      De hogere voorziening wordt afgewezen. Het College van vertegenwoordigers van het personeel van de Europese Investeringsbank, Bodson, Kourgias, Sutil, Vanhoudt en Heger zullen hun eigen kosten dragen.

Samenvatting

Ambtenaren – Beroep – Termijnen – Verzoek om interventie bij het Gerecht voor ambtenarenzaken – Wijze van berekening van termijn

(Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken, art. 100, leden 2 en 3, en 109, lid 1)

Artikel 109, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken bepaalt dat elk verzoek tot tussenkomst moet worden gedaan binnen een termijn van vier weken vanaf de datum van de publicatie van de in artikel 37, lid 2, van dat Reglement voor de procesvoering bedoelde mededeling in het Publicatieblad van de Europese Unie. Bovendien wordt in artikel 100, leden 2 en 3, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken bepaald dat de termijn waarvan de laatste dag een zaterdag, een zondag of een wettelijk erkende feestdag is, verstrijkt aan het einde van de daaraanvolgende werkdag, en dat de procestermijnen worden verlengd met een forfaitaire termijn wegens afstand van tien dagen.

Overeenkomstig vaste rechtspraak van het Hof en het Gerecht moet de termijn wegens afstand niet worden beschouwd als een termijn die losstaat van de procestermijn, maar slechts als de verlenging daarvan. Wanneer een volledige termijn, met inbegrip van de forfaitaire termijn wegens afstand, eindigt op een zaterdag, een zondag of een wettelijk erkende feestdag, verstrijkt deze dus aan het einde van de daaraanvolgende werkdag. Er bestaat geen enkel tekstueel verschil tussen de toepasselijke bepalingen in het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht en de bepalingen in het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken op grond waarvan zou kunnen worden geconcludeerd dat artikel 100, leden 2 en 3, van laatstgenoemd Reglement anders zou moeten worden uitgelegd.

Deze uitlegging is overigens niet in strijd met de fundamentele rechten doordat zij het recht op beroep en inzonderheid het recht van tussenkomst in het geding zou beperken. De beroepstermijn is immers van openbare orde, aangezien deze termijn is ingesteld teneinde met betrekking tot rechtens bestaande situaties duidelijkheid en zekerheid te waarborgen en om elke discriminatie of willekeurige behandeling bij de rechtsbedeling te vermijden. Bovendien kunnen de artikelen 100, leden 2 en 3, en 109 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken geen schending van het recht op beroep opleveren, aangezien deze bepalingen het individuele beroepsrecht, en met name het recht van tussenkomst in het geding niet dermate beperken dat dit recht in zijn kern wordt aangetast. Door de in het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken voorziene termijn voor het indienen van een verzoek tot tussenkomst kan een evenwichtige verhouding worden gewaarborgd tussen het fundamentele recht van tussenkomst in een geding en een goede rechtsbedeling.

(cf. punten 9, 10, 17, 20 en 22)

Referentie: Hof 15 mei 1991, Emsland-Stärke/Commissie, C‑122/90, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 9; Hof 23 januari 1997, Coen, C‑246/95, Jurispr. blz. I-403, punt 21; Gerecht 18 september 1997, Mutual Aid Administration Services/Commissie, T‑121/96 en T‑151/96, Jurispr. blz. II‑1355, punten 38 en 39; Gerecht 20 november 1997, Horeca-Wallonie/Commissie, T‑85/97, JurAmbt. blz. II‑2113, punten 25 en 26; Gerecht 13 januari 2009, SGAE/Commissie, T‑456/08, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 12