Language of document : ECLI:EU:T:2018:482

ARREST VAN HET GERECHT (Tweede kamer)

13 juli 2018 (*)

„Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor Uniebeeldmerk Pallas Halloumi – Ouder certificeringswoordmerk van het Verenigd Koninkrijk HALLOUMI – Relatieve weigeringsgrond – Geen verwarringsgevaar – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]”

In zaak T‑825/16,

Republiek Cyprus, vertegenwoordigd door S. Malynicz, QC, en V. Marsland, solicitor,

verzoekster,

tegen

Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO), vertegenwoordigd door D. Gája als gemachtigde,

verweerder,

andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht:

Papouis Dairies Ltd, gevestigd te Nicosia (Cyprus), vertegenwoordigd door N. Korogiannakis, advocaat,

betreffende een beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 22 september 2016 (zaak R 2065/2014‑4) inzake een oppositieprocedure tussen de Republiek Cyprus en Papouis Dairies,

wijst

HET GERECHT (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: M. Prek, president, F. Schalin (rapporteur) en J. Costeira, rechters,

griffier: X. Lopez Bancalari, administrateur,

gezien het op 24 november 2016 ter griffie van het Gerecht neergelegde verzoekschrift,

gezien de op 15 februari 2017 ter griffie van het Gerecht neergelegde memorie van antwoord van het EUIPO,

gezien de op 10 maart 2017 ter griffie van het Gerecht neergelegde memorie van antwoord van interveniënte,

gezien de maatregelen tot organisatie van de procesgang van 14 juli en 25 september 2017,

gezien de beslissing van 15 oktober 2017 houdende voeging van de zaken T‑825/16 en T‑847/16 voor de mondelinge behandeling,

na de terechtzitting op 5 februari 2018,

het navolgende

Arrest

 Voorgeschiedenis van het geding

1        Op 12 september 2012 heeft interveniënte, Papouis Dairies Ltd, handelend onder een vorige vennootschapsnaam, te weten Halloumis POC Farmers Milk Industry Ltd or Halloumis, bij het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) een Uniemerkaanvraag ingediend krachtens verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het Uniemerk (PB 2009, L 78, blz. 1), zoals gewijzigd [vervangen door verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 inzake het Uniemerk (PB 2017, L 154, blz. 1)].

2        Het merk waarvoor om inschrijving is verzocht, is het beeldteken met de kleuraanduidingen „geel, rood, blauw, wit en grijs”, dat overeenstemt met de volgende afbeelding:

Image not found

3        De waren waarvoor de inschrijving is aangevraagd, behoren tot klasse 29 in de zin van de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken, zoals herzien en gewijzigd. Na de aan het EUIPO bij schrijven van 11 oktober 2016 betekende en door laatstgenoemde aanvaarde beperking zijn zij omschreven als volgt: „Kaas bereid uit koeienmelk en/of schapenmelk en/of geitenmelk (van iedere melkverhouding en ‑combinatie), kaasstremsel”.

4        De Uniemerkaanvraag is in het Uniemerkenblad nr. 190/2012 van 4 oktober 2012 gepubliceerd.

5        Op 3 januari 2013 heeft de Republiek Cyprus op grond van artikel 41 van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 46 van verordening 2017/1001) oppositie ingesteld tegen de inschrijving van het aangevraagde merk voor de in punt 3 hierboven bedoelde waren.

6        De oppositie was gebaseerd op het op 22 februari 2002 onder nummer 14511888 ingeschreven oudere certificeringswoordmerk van het Verenigd Koninkrijk HALLOUMI (hierna: „ouder merk”) ter aanduiding van waren van klasse 29 die zijn omschreven als volgt: „Kaas bereid uit schapenmelk en/of geitenmelk, kaas bereid uit mengelingen van koeienmelk; al deze waren zijnde inbegrepen in klasse 29”.

7        De oppositie was ook gebaseerd op de oudere Cypriotische certificeringswoordmerken XAΛΛOYMI en HALLOUMI, die respectievelijk onder de nummers 36675 en 36766 zijn ingeschreven. Zowel de oppositieafdeling als de kamer van beroep was echter van oordeel dat deze merken rechtsgrondslag misten en de Republiek Cyprus heeft ze niet meer ingeroepen ter ondersteuning van de oppositie, wat door de kamer van beroep als een afstand werd uitgelegd. Deze merken worden in casu niet in aanmerking genomen en de Republiek Cyprus heeft in het verzoekschrift overigens bevestigd dat zij deze niet meer inroept in de onderhavige procedure.

8        Ter ondersteuning van de oppositie zijn de gronden van artikel 8, lid 1, onder b), en artikel 8, lid 5, van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans respectievelijk artikel 8, lid 1, onder b), en artikel 8, lid 5, van verordening 2017/1001] ingeroepen.

9        Op 7 juli 2014 heeft de oppositieafdeling de oppositie afgewezen en de Republiek Cyprus verwezen in de kosten.

10      Op 8 augustus 2014 heeft de Republiek Cyprus overeenkomstig de artikelen 58 tot en met 64 van verordening nr. 207/2009 (thans artikelen 66 tot en met 71 van verordening 2017/1001) bij het EUIPO beroep ingesteld tegen de beslissing van de oppositieafdeling.

11      Bij beslissing van 22 september 2016 (hierna: „bestreden beslissing”) heeft de vierde kamer van beroep van het EUIPO het beroep verworpen en de Republiek Cyprus verwezen in de kosten van de oppositie‑ en beroepsprocedure.

12      Om te beginnen heeft de kamer van beroep vermeld dat, niettegenstaande het feit dat het oudere merk een nationaal certificeringsmerk was, de in artikel 8, lid, onder b), van verordening nr. 207/2009 vermelde voorwaarde inzake de overeenstemming van de conflicterende tekens diende te zijn vervuld wat betreft alle oudere merken als bedoeld in artikel 8, lid 2, van verordening nr. 207/2009 (thans artikel 8, lid 2, van verordening 2017/1001).

13      Vervolgens heeft de kamer van beroep geoordeeld dat er geen verwarringsgevaar in de zin van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 bestond tussen het oudere merk en het aangevraagde merk. Zij was van oordeel dat de term „halloumi” een zwak intrinsiek onderscheidend vermogen heeft. Om te beginnen heeft zij erop gewezen dat het Gerecht in het arrest van 7 oktober 2015, Cyprus/BHIM (XAΛΛOYMI en HALLOUMI) (T‑292/14 en T‑293/14, EU:T:2015:752), heeft geoordeeld dat deze term uit het oogpunt van het Cypriotische publiek een bepaalde in Cyprus vervaardigde kaassoort aanduidt. Vervolgens heeft zij gesteld dat deze conclusie moest worden uitgebreid naar het publiek van het Verenigd Koninkrijk, dat in casu het relevante publiek is. De voornoemde term is ouder dan alle betrokken merken, hij is uit het oogpunt van het relevante publiek als zodanig beschrijvend voor de kenmerken en de samenstelling van de waar, en hij verwijst niet naar het feit dat de gebruiker van het oudere merk eventueel behoort tot een groep van licentiehouders die toestemming hebben om dit merk te gebruiken.

14      Wat de overeenstemming van de conflicterende tekens betreft, was de kamer van beroep van mening dat, aangezien het dominerende bestanddeel van het aangevraagde merk het woord „pallas” is, er slechts een geringe visuele, een gemiddelde fonetische en geen relevante begripsmatige overeenstemming bestond. Wat de globale beoordeling van het verwarringsgevaar betreft, heeft zij geoordeeld dat de Republiek Cyprus er niet was in geslaagd om het toegenomen onderscheidend vermogen van het oudere merk aan te tonen en evenmin dat laatstgenoemd merk door het publiek van het Verenigd Koninkrijk zou worden opgevat als een verwijzing naar een certificering. Rekening houdend met haar beoordeling van het intrinsiek onderscheidend vermogen van het oudere merk was zij van oordeel dat de verschillen tussen dit merk en het dominerende bestanddeel van het aangevraagde merk, te weten de term „pallas”, volstonden om verwarringsgevaar uit te sluiten.

15      Ten slotte was de kamer van beroep van oordeel dat niet was voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009. De bekendheid van het oudere merk is door de Republiek Cyprus niet bewezen. De aantasting van deze bekendheid kan overigens niet worden beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de certificeringsregeling, maar in het kader van verordening nr. 207/2009 enkel in het licht van de perceptie van de waren door het relevante publiek.

 Conclusies van partijen

16      De Republiek Cyprus verzoekt het Gerecht:

–        de bestreden beslissing te vernietigen;

–        het EUIPO en interveniënte te verwijzen in de kosten.

17      Het EUIPO en interveniënte verzoeken het Gerecht:

–        het beroep in zijn geheel te verwerpen;

–        de Republiek Cyprus te verwijzen in de kosten.

 In rechte

 Ontvankelijkheid van het beroep

18      Overeenkomstig artikel 177, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht bevat het verzoekschrift, indien de verzoeker niet de enige partij in de procedure voor de kamer van beroep was, tevens de namen van alle partijen in die procedure en de adressen die zij ten behoeve van de kennisgevingen hadden opgegeven.

19      In casu heeft de Republiek Cyprus in het verzoekschrift per vergissing Pancyprian Organisation of Cattle Farmers (POCF) Ltd opgegeven als houder van het merk Pallas Halloumi en als andere partij in de procedure voor de kamer van beroep. Een dergelijke verkeerde aanduiding van de interveniërende partij in de onderhavige zaak brengt evenwel niet de niet-ontvankelijkheid van het verzoekschrift mee, aangezien dit laatste de elementen bevat die het toelaten om de partij in de procedure voor de kamer ondubbelzinnig te bepalen en de Republiek Cyprus ingevolge een maatregel tot organisatie van de procesgang van 25 september 2017 heeft aangegeven dat zij geen bezwaar had tegen de aanpassing van deze aanduiding. In een dergelijk geval dient die andere partij als interveniërende partij te worden beschouwd, hoewel haar naam oorspronkelijk niet in het verzoekschrift was vermeld.

 Enig middel: schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009

20      Ter staving van het beroep voert de Republiek Cyprus één middel aan, dat is ontleend aan schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 en dat drie onderdelen omvat. Ten eerste verwijt zij de kamer van beroep een onjuiste beoordeling van het onderscheidend vermogen van het oudere merk, meer bepaald door te oordelen dat het intrinsiek onderscheidend vermogen van dit merk zwak was. Ten tweede meent zij dat de voornoemde kamer een onjuiste beoordeling van de visuele en begripsmatige overeenstemming van de conflicterende tekens heeft gemaakt. Ten derde voert zij aan dat deze kamer blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door na de globale analyse van het verwarringsgevaar tot de conclusie te komen dat er geen verwarringsgevaar bestond, met name vanwege een gebrekkige analyse van het bewijsmateriaal.

21      Het EUIPO en interveniënte bestrijden de argumenten van de Republiek Cyprus.

22      Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 bepaalt dat na oppositie door de houder van een ouder merk inschrijving van het aangevraagde merk wordt geweigerd wanneer het gelijk is aan of overeenstemt met het oudere merk en betrekking heeft op dezelfde of soortgelijke waren of diensten, indien daardoor verwarring bij het publiek kan ontstaan op het grondgebied waarop het oudere merk wordt beschermd. Verwarring omvat het gevaar van associatie met het oudere merk. Voorts moet volgens artikel 8, lid 2, onder a), ii), van verordening nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 2, onder a), ii), van verordening (EU) 2017/1001] onder oudere merken worden verstaan, de in een lidstaat ingeschreven merken waarvan de datum van de aanvraag om inschrijving voorafgaat aan die van de aanvraag om een Uniemerk.

23      Volgens vaste rechtspraak is er sprake van verwarringsgevaar wanneer het publiek kan menen dat de betrokken waren of diensten van dezelfde onderneming of van economisch verbonden ondernemingen afkomstig zijn. Volgens diezelfde rechtspraak moet verwarringsgevaar globaal worden beoordeeld, uitgaande van de wijze waarop het relevante publiek de betrokken tekens en waren of diensten waarneemt, waarbij rekening moet worden gehouden met alle relevante omstandigheden van het concrete geval, onder meer de onderlinge samenhang tussen de overeenstemming van de tekens en de soortgelijkheid van de erdoor aangeduide waren of diensten [zie arrest van 9 juli 2003, Laboratorios RTB/BHIM – Giorgio Beverly Hills (GIORGIO BEVERLY HILLS), T‑162/01, EU:T:2003:199, punten 30‑33 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

 Relevant publiek

24      Volgens de rechtspraak dient het gevaar voor verwarring van twee conflicterende merken in de zin van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 niet op grond van een abstracte vergelijking van de conflicterende tekens en de erdoor aangeduide waren of diensten te worden beoordeeld. De beoordeling van dit gevaar dient veeleer te berusten op de wijze waarop het relevante publiek die tekens, waren en diensten opvat [zie arrest van 2 oktober 2015, The Tea Board/BHIM – Delta Lingerie (Darjeeling), T‑624/13, EU:T:2015:743, punt 24 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

25      Meer in het bijzonder dient volgens de rechtspraak in het kader van de globale beoordeling van het verwarringsgevaar rekening te worden gehouden met de normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument van de betrokken warencategorie. Er dient ook rekening mee te worden gehouden dat het aandachtsniveau van de gemiddelde consument kan variëren naargelang van de categorie waren of diensten waarom het gaat [zie arrest van 13 februari 2007, Mundipharma/BHIM – Altana Pharma (RESPICUR), T‑256/04, EU:T:2007:46, punt 42 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

26      In casu dient het oordeel van de kamer van beroep dat is vermeld in punt 16 van de bestreden beslissing met betrekking tot het voor de betrokken waren relevante publiek, te worden bevestigd aangezien het gegrond voorkomt in het licht van de elementen van het dossier. Daar het oudere merk een merk van het Verenigd Koninkrijk is, blijkt het in aanmerking te nemen relevante publiek het grote publiek van het Verenigd Koninkrijk te zijn. De betrokken merken zijn in wezen ingeschreven voor dezelfde waren, meer bepaald voor kaas. Gangbare consumptiegoederen richten zich tot de gemiddelde consument, die wordt geacht normaal geïnformeerd en redelijk omzichtig en oplettend te zijn [zie in die zin arrest van 25 oktober 2006, Castell del Remei/BHIM – Bodegas Roda (ODA), T‑13/05, niet gepubliceerd, EU:T:2006:335, punt 46]. In het kader van de analyse in haar beslissing van 7 juli 2014 was de oppositieafdeling overigens van mening dat het aandachtsniveau van dit publiek gemiddeld was bij de keuze van dit soort waren. Deze beslissing en de motivering ervan maken deel uit van de context waarin de bestreden beslissing is vastgesteld, zodat de Republiek Cyprus die context kent en de rechter zijn toezicht op de rechtmatigheid volledig kan uitoefenen wat de gegrondheid van de beoordeling van het verwarringsgevaar betreft [zie in die zin arrest van 21 november 2007, Wesergold Getränkeindustrie/BHIM – Lidl Stiftung (VITAL&FIT), T‑111/06, niet gepubliceerd, EU:T:2007:352, punt 64]. In het licht van de betrokken waren komen deze vaststellingen, die overigens door partijen niet worden betwist, gegrond voor.

 Vergelijking van de tekens

27      De globale beoordeling van het verwarringsgevaar dient, wat de visuele, fonetische of begripsmatige overeenstemming van de conflicterende tekens betreft, te berusten op de totaalindruk die door deze tekens wordt opgeroepen, waarbij in het bijzonder rekening dient te worden gehouden met de onderscheidende en dominerende elementen ervan. De wijze waarop de gemiddelde consument van de betrokken waren of diensten de merken percipieert, speelt een beslissende rol bij de globale beoordeling van dit gevaar. In dit verband neemt de gemiddelde consument een merk gewoonlijk waar als een geheel en let hij niet op de verschillende details ervan (zie arrest van 12 juni 2007, BHIM/Shaker, C‑334/05 P, EU:C:2007:333, punt 35 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

28      Bij de beoordeling van de overeenstemming van twee merken mag niet slechts één bestanddeel van een samengesteld merk in de beschouwing worden betrokken en worden vergeleken met een ander merk. Bij een dergelijke vergelijking moeten de betrokken merken juist elk in hun geheel worden onderzocht, hetgeen niet uitsluit dat de totaalindruk die een samengesteld merk bij het relevante publiek nalaat, in bepaalde omstandigheden door een of meerdere bestanddelen ervan kan worden gedomineerd (zie arrest van 12 juni 2007, BHIM/Shaker, C‑334/05 P, EU:C:2007:333, punt 41 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Alleen wanneer alle andere bestanddelen van het merk te verwaarlozen zijn, kan de overeenstemming op basis van enkel het dominerende bestanddeel worden beoordeeld (arresten van 12 juni 2007, BHIM/Shaker, C‑334/05 P, EU:C:2007:333, punt 42, en 20 september 2007, Nestlé/BHIM, C‑193/06 P, niet gepubliceerd, EU:C:2007:539, punt 43). Dit kan met name het geval zijn wanneer dit bestanddeel op zichzelf het beeld van dit merk dat bij het relevante publiek in herinnering blijft, kan domineren, zodat alle andere bestanddelen van het merk verwaarloosbaar zijn voor de totaalindruk die door dat merk wordt opgeroepen (arrest van 20 september 2007, Nestlé/BHIM, C‑193/06 P, niet gepubliceerd, EU:C:2007:539, punt 43).

29      In het licht van deze overwegingen moet worden onderzocht of de kamer van beroep op goede gronden heeft geoordeeld dat het onderscheidend vermogen van het oudere merk zwak was en of zij de conflicterende tekens correct heeft vergeleken.

–       Eerste onderdeel: beweerde onjuiste beoordeling van het intrinsiek onderscheidend vermogen van het oudere merk

30      In casu heeft de kamer van beroep na een onderzoek dat in de punten 18 tot en met 25 van de bestreden beslissing is verricht, in punt 26 van diezelfde beslissing geoordeeld dat het intrinsiek onderscheidend vermogen van het oudere merk voor kaas zwak was vanwege de beschrijvende betekenis van dit merk. Opgemerkt dient te worden dat deze kamer in het kader van de globale beoordeling van het verwarringsgevaar ook is overgegaan tot het onderzoek van een eventueel toegenomen onderscheidend vermogen door gebruik, om dan tot de slotsom te komen dat dit niet was aangetoond.

31      De Republiek Cyprus zet bij wijze van voorafgaande opmerkingen de gevolgen uiteen die zij meent af te leiden uit de aard van de certificeringsmerken van het Verenigd Koninkrijk wat het onderscheidend vermogen van die merken betreft. Zij voert om te beginnen aan dat krachtens artikel 1 van de richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB 2008, L 299, blz. 25) nationale [certificering]smerken in het Unierecht zijn toegelaten en dus ten volle effect moeten sorteren. Op grond van die richtlijn voorziet de merkenwetgeving van het Verenigd Koninkrijk, zoals deze voortvloeit uit de Trade Marks Act 1994 (merkenwet van het Verenigd Koninkrijk), in de inschrijving van dergelijke merken. Overeenkomstig deze merkenwet wordt een certificeringsmerk omschreven als een merk dat aangeeft dat de erdoor aangeduide waren of diensten gecertificeerd zijn door de merkhouder en bepaalde kenmerken bezitten. In wezen dient de onderscheidende functie van certificeringsmerken zo te worden opgevat dat zij het mogelijk maakt om waren van een bepaalde klasse die de certificeringsnormen naleven, te onderscheiden van de waren van een andere klasse. Voorts is het niet nodig dat het publiek weet dat het merk in kwestie een certificeringsmerk is of dat het de identiteit van de certificeringsinstantie kent.

32      Aangezien nationale certificeringsmerken in een lidstaat ingeschreven merken zijn, kunnen zij volgens de Republiek Cyprus krachtens artikel 8, lid 2, van verordening nr. 207/2009 de grondslag vormen voor een oppositieprocedure tegen de inschrijving van een later Uniemerk.

33      Wat de grief betreft die de Republiek Cyprus ten aanzien van de bestreden beslissing formuleert, verwijt deze om te beginnen de kamer van beroep dat zij de redenering van het Gerecht in het arrest van 7 oktober 2015, XAΛΛOYMI en HALLOUMI (T‑292/14 en T‑293/14, EU:T:2015:752), op de onderhavige zaak heeft toegepast, terwijl het betrokken relevante publiek en de aard van de betrokken merken verschillend waren. Die beslissing betreft immers twee door de Republiek Cyprus ingediende aanvragen tot inschrijving van Uniewoordmerken, te weten XAΛΛOYMI en HALLOUMI, die krachtens artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening nr. 207/2009 [thans artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening 2017/1001], die werden afgewezen op basis van een absolute weigeringsgrond omdat zij beschrijvend waren.

34      Ten slotte verwijst de Republiek Cyprus naar twee beslissingen die in het Verenigd Koninkrijk werden gewezen door de High Court of Justice (England & Wales), Chancery Division (rechterlijke instantie van Engeland en Wales die in eerste aanleg bevoegd is in onder meer zaken betreffende intellectuele eigendom), en die haar uitlegging van het onderscheidend vermogen van een certificeringsmerk van het Verenigd Koninkrijk bevestigen. Het door haar overgelegde bewijsmateriaal beklemtoont eveneens het onderscheidend vermogen van het oudere merk en de perceptie van het publiek van het Verenigd Koninkrijk dat de term „halloumi” een warenklasse onderscheidt van een andere klasse, waarvan dit publiek de kenmerken kent, in het bijzonder de ingrediënten en de herkomst.

35      Het EUIPO en interveniënte betwisten de argumenten van de Republiek Cyprus.

36      De beoordeling van het onderscheidend vermogen van een merk is van bijzonder belang, aangezien de beoordeling van het verwarringsgevaar globaal gebeurt en zij een zekere onderlinge samenhang tussen de in aanmerking te nemen factoren veronderstelt [zie in die zin arrest van 9 juli 2003, Laboratorios RTB/BHIM – Giorgio Beverly Hills (GIORGIO BEVERLY HILLS), T‑162/01, EU:T:2003:199, punten 30‑33], zodat het verwarringsgevaar des te groter is naarmate het onderscheidend vermogen van het oudere merk sterker is (arrest van 29 september 1998, Canon, C‑39/97, EU:C:1998:442, punt 18). Zo impliceert een zwak onderscheidend vermogen een hogere mate van overeenstemming tussen de conflicterende tekens of een hogere mate van soortgelijkheid van de betrokken waren of diensten om tot verwarringsgevaar te kunnen besluiten. Bijgevolg kan een door de kamer van beroep onderschat onderscheidend vermogen van het oudere merk leiden tot een fout in de bestreden beslissing aangaande de beoordeling van het verwarringsgevaar.

37      Wanneer een oppositie is gebaseerd op het bestaan van een ouder nationaal merk, heeft het onderzoek van de mate van onderscheidend vermogen van dit merk echter grenzen, daar dat onderzoek niet kan leiden tot de vaststelling van de aanwezigheid van een absolute weigeringsgrond als bedoeld in, met name, artikel 7, lid, onder b), en c) van verordening nr. 207/2009, te weten het ontbreken van onderscheidend vermogen of het zuiver beschrijvend karakter van dit merk. Teneinde artikel 8, lid 1, onder b), gelezen in samenhang met artikel 8, lid 2, onder a), ii) van verordening nr. 207/2009 niet te schenden, moet derhalve een zekere mate van onderscheidend vermogen worden toegekend aan een nationaal merk waarop een oppositie tegen de inschrijving van een Uniemerk is gebaseerd (zie in die zin arrest van 24 mei 2012, Formula One Licensing/BHIM, C‑196/11 P, EU:C:2012:314, punten 43‑47).

38      Hoewel in casu verordening nr. 207/2009, die is toegepast door de kamer van beroep wanneer zij de bestreden beslissing heeft gewezen, geen specifieke bepalingen bevatte voor de bescherming van certificeringsmerken als zodanig, zoals het Gerecht in zijn rechtspraak in herinnering heeft gebracht (arrest van 7 oktober 2015, XAΛΛOYMI en HALLOUMI, T‑292/14 en T‑293/14, EU:T:2015:752, punt 35), bevat verordening 2017/1001, die toepasselijk is sinds 1 oktober 2017, voortaan bepalingen in verband met het Uniecertificeringsmerk, dat in artikel 83, lid 1, ervan wordt gedefinieerd als een merk „op grond waarvan de waren of diensten die door de houder van het merk zijn gecertificeerd met betrekking tot het materiaal, de wijze van vervaardiging van waren of verrichting van diensten, kwaliteit, nauwkeurigheid of ander kenmerken, met uitzondering van de geografische herkomst, kunnen worden onderscheiden van waren en diensten die niet als zodanig zijn gecertificeerd”.

39      Ook richtlijn 2008/95 voorziet in de inschrijving van [certificering]smerken. De lidstaten hebben de mogelijkheid, naar het voorbeeld van het Verenigd Koninkrijk met de Trade Marks Act 1994, om de inschrijving van dergelijke merken toe te staan die dan „in de lidstaat ingeschreven merken” vormen in de zin van artikel 8, lid 2, onder a), ii), van verordening nr. 207/2009, die kunnen worden aangevoerd als grondslag voor een oppositieprocedure, zoals de Republiek Cyprus heeft gedaan wanneer zij het oudere merk heeft ingeroepen.

40      Hoewel het oudere merk behoort tot de categorie van in een lidstaat ingeschreven merken, dient gepreciseerd te worden dat – zoals het EUIPO opmerkt – het merkensysteem van de Europese Unie dat voortvloeit uit verordening nr. 207/2009, een onafhankelijk, autonoom en zelfvoorzienend systeem is ten opzichte van elk nationaal systeem [arrest van 5 december 2000, Messe München/BHIM (electronica), T‑32/00, EU:T:2000:283, punt 47]. Aldus lijkt het gegrond om het nationale recht in aanmerking te nemen voor zover het toelaat om de geldigheid van het oudere merk te bevestigen. Wat evenwel het intrinsiek onderscheidend vermogen van laatstgenoemd merk betreft, kan weliswaar in het licht van het arrest van 24 mei 2012, Formula One Licensing/BHIM (C‑196/11 P, EU:C:2012:314, punt 47), een zekere mate van onderscheidend vermogen worden toegekend aan de term „halloumi”, die is ingeschreven als nationaal certificeringsmerk, maar betekent dit niet dat het merk op zich een zodanig onderscheidend vermogen dient te worden toegekend dat hem een onvoorwaardelijke bescherming wordt geboden op grond waarvan oppositie kan worden ingesteld tegen elke inschrijving van een jonger merk dat deze term bevat.

41      In casu dient eraan te worden herinnerd dat het Gerecht tot twee maal toe reeds heeft beslist dat het, meer bepaald Cypriotische, publiek de term „halloumi” opvat als de aanduiding van een kaasspecialiteit uit Cyprus [zie in die zin arresten van 13 juni 2012, Organismos Kypriakis Galaktokomikis Viomichanias/BHIM – Garmo (HELLIM), T‑534/10, EU:T:2012:292, punt 41, en 7 oktober 2015, XAΛΛOYMI en HALLOUMI, T‑292/14 en T‑293/14, EU:T:2015:752, punten 20 en 21]. In de bestreden beslissing stelt de kamer van beroep slechts vast dat de conclusies die het Gerecht heeft getrokken in die zaken, in het licht van het in de onderhavige zaak overgelegde bewijsmateriaal ook kunnen worden toegepast op het publiek van het Verenigd Koninkrijk.

42      Met deze overweging dient te worden ingestemd. Immers, geen enkele van de door de Republiek Cyprus voor de kamer van beroep overgelegde bewijzen – zoals zij werden geanalyseerd in de punten 20 en 21 van de bestreden beslissing – weerlegt deze vaststelling. Deze bewijzen, die onder meer bestaan in gegevens over verkoopvolumes en over promotie‑ en marketinginspanningen, uittreksels uit culinaire tijdschriften of persartikels en tevens in verschillende schriftelijke verklaringen, betreffen de kaas „halloumi” als Cypriotische kaasspecialiteit, zonder dat de als soortnaam gebruikte term „halloumi” evenwel kan worden gekoppeld aan een of ander certificeringsmerk, en zelfs niet aan een verwijzing naar een gecertificeerde kaas. Zo heeft de kamer van beroep terecht in punt 25 van de bestreden beslissing opgemerkt dat in het licht van deze verschillende elementen blijkt dat deze term door het publiek van het Verenigd Koninkrijk enkel wordt opgevat als de naam van een in Cyprus vervaardigde kaassoort en dat „de vraag of een kaas als ‚halloumi’ kan worden aangemerkt, afhangt van de kenmerken en de samenstelling ervan en niet van het feit dat de persoon die hem verhandelt al dan niet behoort tot een bepaalde groep van licentiehouders”.

43      Aldus begrijpt het publiek van het Verenigd Koninkrijk de term „halloumi” onmiddellijk als een beschrijving van de kenmerken en zelfs van de herkomst van de waar, en niet als een aanduiding van de gecertificeerde kwaliteit ervan en zelfs niet als een aanduiding van die kwaliteit. Vastgesteld moet dus worden dat het oudere merk, dat uitsluitend bestaat uit de term „halloumi”, slechts een zwak intrinsiek onderscheidend vermogen bezit doordat het de kenmerken en de herkomst van de erdoor aangeduide waar beschrijft, en dat het bestaan van een toegenomen onderscheidend vermogen evenmin aangetoond blijkt.

44      Voorts is het betoog van de Republiek Cyprus over de bijzondere draagwijdte die moet worden toegekend aan het intrinsiek onderscheidend vermogen van het oudere merk, rekening houdend met de aard ervan als certificeringsmerk, niet ter zake dienend en kan het enkel worden afgewezen.

45      Zelfs indien de onderscheidende functie van certificeringsmerken van het Verenigd Koninkrijk moet worden begrepen als het vermogen om een warenklasse van een andere klasse te onderscheiden, dient immers te worden opgemerkt, zoals het EUIPO benadrukt, dat in het licht van het door de Republiek Cyprus overgelegde bewijsmateriaal niet is aangetoond dat het oudere merk, als certificeringsmerk van het Verenigd Koninkrijk, geschikt is om een aanduiding van de commerciële herkomst van de betrokken waren te vormen. Een dergelijk bewijs is evenwel een voorwaarde voor het bestaan van verwarringsgevaar in de specifieke omstandigheden van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009. Deze vaststelling, die eigen is aan het concrete geval, sluit evenwel niet uit, wat een certificeringsmerk betreft, dat een certificering van de kwaliteit – bijvoorbeeld van de gebruikte grondstof – kan volstaan om te oordelen dat een dergelijk merk zijn functie van aanduiding van de herkomst vervult doordat het de consument waarborgt dat de aangeduide waren afkomstig zijn van een en dezelfde onderneming, namelijk de houder van dat merk en de leden ervan, onder wiens controle die waren zijn vervaardigd en die kan worden geacht voor de kwaliteit ervan in te staan (zie naar analogie arrest van 8 juni 2017, W. F. Gözze Frottierweberei en Gözze, C‑689/15, EU:C:2017:434, punten 49 en 50).

46      De vraag of de daadwerkelijke naleving door de Uniemerkaanvrager van de door de houder van het oudere certificeringsmerk gewaarborgde kenmerken behoort tot de wezenlijke functie van dat merk, valt echter buiten de door artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 geboden beschermingsomvang. Zoals het EUIPO aanvoert, betreft deze vraag hoogstens het gebruik van een merk voor zover het de wezenlijke functie van een certificeringsmerk zou kunnen aantasten en het publiek zou kunnen misleiden over de certificering van de kenmerken van de waar.

47      In casu dient, zoals in het arrest van 13 juni 2012, HELLIM (T‑534/10, EU:T:2012:292, punten 48‑55), te worden vastgesteld dat de kamer van beroep terecht heeft geoordeeld dat het oudere merk een zwak onderscheidend vermogen had vanwege de beschrijvende betekenis ervan.

48      Derhalve moet het eerste onderdeel worden afgewezen.

–       Tweede onderdeel: beweerde onjuiste beoordeling van de visuele, fonetische en begripsmatige overeenstemming van de conflicterende tekens

49      Ten eerste dient voor de vergelijking van de conflicterende tekens op visueel, fonetisch en begripsmatig vlak, allereerst te worden ingegaan op de bestanddelen van het aangevraagde merk om, op grond van de in de rechtspraak ontwikkelde richtlijnen zoals vermeld in punt 27 hierboven, het dominerende bestanddeel of de dominerende bestanddelen ervan te bepalen.

50      In dit verband dient met name eraan te worden herinnerd dat, wat een samengesteld merk betreft, niet uitgesloten is dat de totaalindruk die door een dergelijk merk bij het relevante publiek wordt opgeroepen, in bepaalde omstandigheden door één of meer van de bestanddelen ervan kan worden gedomineerd (zie arrest van 12 juni 2007, BHIM/Shaker, C‑334/05 P, EU:C:2007:333, punt 41 en aldaar aangehaalde rechtspraak) en dat alle andere bestanddelen ervan verwaarloosbaar zijn voor de totaalindruk die door dat merk wordt opgeroepen (arrest van 20 september 2007, Nestlé/BHIM, C‑193/06 P, niet gepubliceerd, EU:C:2007:539, punt 43).

51      Wat de identificatie van het of de dominerende bestandde(e)l(en) van het aangevraagde merk betreft, dient te worden opgemerkt dat het teken is samengesteld uit de termen „pallas” en „halloumi”. De term „pallas” is geschreven in het wit, in vetgedrukte letters op een ovale, rode achtergrond die het bovenste deel van dit teken vormt. De term „halloumi” is ook geschreven in het wit, in vetgedrukte kleinere letters, ook op een ovale, rode achtergrond, die wat lager is geplaatst en die de ovale achtergrond met de term „pallas” lichtjes overlapt.

52      Gelet op de grafische voorstelling van het aangevraagde merk blijkt dat het relevante publiek eerst de term „pallas” zal lezen. Dat publiek besteedt immers doorgaans meer aandacht aan het begingedeelte van een merk dan aan het eindgedeelte ervan [arresten van 25 maart 2009, L’Oréal/BHIM – Spa Monopole (SPA THERAPY), T‑109/07, EU:T:2009:81, punt 30, en 13 mei 2015, Deutsche Post/BHIM – PostNL Holding (TPG POST), T‑102/14, niet gepubliceerd, EU:T:2015:279, punt 42]. Bijgevolg dient te worden opgemerkt dat dit publiek meer aandacht zal besteden aan het bestanddeel bestaande in die term, vanwege de positie en de plaats ervan in het aangevraagde merk, ongeacht de specifieke betekenis ervan voor dat publiek. De kamer van beroep heeft dus in punt 28 van de bestreden beslissing terecht beslist dat die term als het dominerende bestanddeel zal worden beschouwd in de door het aangevraagde merk opgeroepen totaalindruk.

53      In deze omstandigheden dient te worden ingestemd met de vaststellingen van de kamer van beroep dat het bestanddeel „pallas” het dominerende bestanddeel van het aangevraagde merk is en voorts dat het bestanddeel „halloumi” een ondergeschikte rol speelt in de perceptie van het teken Pallas Halloumi door het relevante publiek.

54      Ten tweede, wat het onderzoek van de overeenstemming van de conflicterende tekens betreft, heeft de kamer van beroep in de punten 27 tot en met 31 van de bestreden beslissing geoordeeld dat de visuele overeenstemming gering was, de fonetische overeenstemming gemiddeld en de begripsmatige overeenstemming onbestaand. In het kader van deze beoordeling heeft zij rekening gehouden met de mate van onderscheidend vermogen alsook met de dominerende bestanddelen van de conflicterende tekens, in casu het bestanddeel „pallas” wat het aangevraagde merk betreft.

55      De Republiek Cyprus voert in het beroepschrift aan dat de conflicterende tekens visueel volledig overeenstemmen, daar het oudere merk volledig is overgenomen als visueel bestanddeel van het aangevraagde merk. Zij verwijt de kamer van beroep voorts dat zij de grafische vormgeving van het aangevraagde merk in aanmerking heeft genomen terwijl deze vormgeving niet relevant is in het kader van de vergelijking met een woordmerk. De kamer van beroep is ook voorbijgegaan aan het belang van het bestanddeel „halloumi” in het aangevraagde merk, terwijl dit voor het bestanddeel „pallas” staat, in dezelfde kleur en met hetzelfde lettertype, zodat aan de twee bestanddelen van laatstgenoemd merk hetzelfde belang toekomt. Volgens de Republiek Cyprus is de visuele overeenstemming dus hoog of minstens gemiddeld.

56      Op begripsmatig vlak herhaalt de Republiek Cyprus het betoog dat het publiek van het Verenigd Koninkrijk het oudere merk in die zin opvat dat het in staat is om waren van een bepaalde klasse te onderscheiden van die van een andere klasse. Het aangevraagde merk wordt dus door het relevante publiek gepercipieerd als bestaande uit het woordbestanddeel „halloumi” – dat een hoge mate van begripsmatige overeenstemming vertoont met het oudere merk – en voorts uit het woordbestanddeel „pallas”, dat de specifieke gebruiker aanduidt die van de merkhouder toestemming heeft gekregen om het certificeringsmerk te gebruiken met inachtneming van de kenmerken van die warenklasse. De kamer van beroep had de marktpraktijken in aanmerking moeten nemen wat de certificeringsmerken betreft en, meer bepaald, de gebruikelijke associatie van een certificeringsmerk zoals HALLOUMI, met andere bestanddelen, zoals het bestanddeel „pallas”, dat verwijst naar een specifieke gebruiker die van de houder van dat merk toestemming heeft gekregen om het te gebruiken.

57      Het EUIPO en interveniënte betwisten de argumenten van de Republiek Cyprus.

58      Ten eerste, wat de visuele vergelijking betreft, dient in herinnering te worden gebracht dat niets eraan in de weg staat dat wordt nagegaan of er een visuele overeenstemming tussen een beeldmerk en een woordmerk bestaat, aangezien deze twee types merken een grafische vorm hebben waardoor een visuele indruk kan ontstaan [zie arrest van 4 mei 2005, Chum/BHIM – Star TV (STAR TV), T‑359/02, EU:T:2005:156, punt 43 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

59      Zoals in punt 51 hierboven is vermeld, is het aangevraagde merk een beeldmerk dat bestaat uit de termen „pallas” en „halloumi”, geschreven in vetgedrukte, witte letters. Elk van die termen staat op een ovale, rode achtergrond. De term „pallas” staat op de ovale achtergrond in het bovenste deel van het betrokken teken en met een groter lettertype dan dat van de term „halloumi”, die zelf op de onderste ovale achtergrond staat. Het oudere merk bestaat, als woordmerk, uit de term „halloumi”.

60      Zoals in punt 52 hierboven is vermeld, zal het relevante publiek meer aandacht besteden aan het bestanddeel „pallas”, dat het dominerende bestanddeel van het aangevraagde merk blijkt te zijn. Bijgevolg faalt het betoog van de Republiek Cyprus dat de conflicterende tekens visueel volledig overeenstemmen omdat het bestanddeel waaruit het oudere merk bestaat integraal is overgenomen in het aangevraagde merk. Gelet op de vaste rechtspraak die wijst op de noodzaak van een globale beoordeling van de verschillende bestanddelen waaruit de conflicterende tekens bestaan, in het bijzonder de dominerende en onderscheidende bestanddelen (zie arrest van 12 juni 2007, BHIM/Shaker, C‑334/05 P, EU:C:2007:333, punt 41 en aldaar aangehaalde rechtspraak), dient immers bij de visuele vergelijking rekening te worden gehouden met het feit dat het bestanddeel „pallas” het bovenste deel van het teken vormt, dat overigens groter is dan het tweede deel, dat, hoewel grafisch op de voorgrond geplaatst, toch naar de achtergrond wordt geschoven bij de visuele totaalindruk. Zo dient een eerste belangrijk verschil op visueel vlak te worden erkend, te weten het ontbreken van de term „pallas” in het oudere merk.

61      Verder bevat het aangevraagde merk beeldelementen, zoals de twee rode ovalen en een bijzondere grafische vormgeving, die een tweede belangrijk verschil tussen de conflicterende tekens vormen. Vastgesteld moet dus worden dat deze tekens slechts overeenstemmen wat het bestanddeel „halloumi” betreft. Met betrekking tot dit bestanddeel dient, omwille van de grootte van het lettertype en de plaats ervan in het aangevraagde merk, geoordeeld te worden dat het publiek daaraan minder belang zal hechten.

62      De kamer van beroep heeft dus geen blijk gegeven van een onjuiste opvatting door in punt 29 van de bestreden beslissing tot de slotsom te komen dat de overeenstemming tussen de conflicterende tekens op visueel vlak gering is.

63      Ten tweede, wat de fonetische vergelijking betreft, dient te worden vastgesteld dat de conflicterende tekens slechts de term „halloumi” gemeen hebben, die de tweede positie inneemt in het aangevraagde merk. Zo is er een belangrijk verschil tussen de tekens gelet op de aanwezigheid van het woord „pallas” in het aangevraagde merk.

64      De conclusie van de kamer van beroep dat de fonetische overeenstemming tussen de conflicterende tekens gemiddeld is, moet dus worden onderschreven. Bovendien blijkt deze conclusie door partijen niet te zijn betwist.

65      Ten derde, wat de begripsmatige vergelijking betreft, dient het argument van de Republiek Cyprus te worden afgewezen dat de kamer van beroep heeft nagelaten om de praktijk van de gebruikers van het oudere merk in aanmerking te nemen die erin bestaat de term „halloumi” te combineren met de handelsnaam van de gebruiker die toestemming heeft om dat merk te gebruiken. Zoals vermeld in punt 42 hierboven, beschouwt het relevante publiek de term „pallas” immers als een aanduiding van een soort kaas die in Cyprus is vervaardigd. Anders dan door de Republiek Cyprus is aangevoerd, dient dus te worden geoordeeld dat de term „halloumi” beschrijvend is voor de betrokken waren. De vermelding ervan in het aangevraagde merk is dus geen belangrijk element op begripsmatig vlak. Het is immers niet aangetoond dat het publiek die term opvat als een verwijzing naar een certificeringsprocedure waaraan de gebruiker van het merk zich zou hebben onderworpen.

66      Voor zover de term „pallas” voorts geen bijzondere betekenis heeft voor het relevante publiek en geen verband houdt met het oudere merk, leidt hij tot een belangrijk verschil tussen de conflicterende tekens op begripsmatig vlak. Het relevante publiek zal deze term als een aanduiding van de commerciële herkomst van de betrokken waren beschouwen.

67      Zo blijkt dat de kamer van beroep geen blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting door te oordelen dat er op begripsmatig vlak geen sprake is van overeenstemming tussen de conflicterende tekens die aanleiding kan geven tot verwarringsgevaar.

68      Hieruit volgt dat het tweede onderdeel moet worden afgewezen.

–       Derde onderdeel: onjuiste globale beoordeling van het verwarringsgevaar

69      De bestreden beslissing bevat de conclusie dat, rekening houdend met de aanwezigheid van het bestanddeel „pallas” in het aangevraagde merk, de verschillen tussen de conflicterende tekens volstaan om het ontbreken van verwarringsgevaar vast te stellen gelet op het zwakke onderscheidend vermogen van het oudere merk, zelfs al duiden de conflicterende merken dezelfde waren aan.

70      De Republiek Cyprus voert aan dat de door de kamer van beroep verrichte beoordeling van het verwarringsgevaar gebrekkig is wegens een onjuiste analyse van het onderscheidend vermogen van het oudere merk bij de vergelijking van de conflicterende tekens.

71      Verder voert de Republiek Cyprus aan dat de kamer van beroep het overgelegde bewijsmateriaal niet correct heeft geanalyseerd. Om te beginnen was de kamer van beroep ten onrechte van oordeel dat geen enkel overgelegd bewijsstuk de bewering, dat het publiek de term „halloumi” als een verwijzing naar een certificering opvatte, staafde. Het nationale recht vereist immers niet dat het publiek het oudere merk percipieert als een dergelijke verwijzing of dat er daadwerkelijk tot enige certificering wordt overgegaan. Het nationale recht vereist enkel dat het publiek het betrokken teken beschouwt als een teken dat een klasse waren met bepaalde uniforme kenmerken onderscheidt van waren van een andere klasse.

72      Vervolgens vereist het nationale recht evenmin dat een merk preciseert dat het een certificeringsmerk is, met name op de verpakking van de waren. Evenmin wordt vereist dat het publiek de certificeringsinstantie kent die houdster is van een dergelijk merk.

73      Ten slotte betoogt de Republiek Cyprus dat de kamer van beroep ten onrechte van mening was dat de handelingen ter naleving van de certificeringsnormen – om te vermijden dat hun onderscheidend vermogen vermindert door een gebruik voor waren die buiten hun toepassingsgebied vallen – geen invloed hebben op de perceptie van het teken door het publiek. Het feit dat andere partijen geen enkel element overleggen dat aantoont dat derden de term „halloumi” anders gebruiken dan ter aanduiding van waren die de certificeringsnormen naleven, rechtvaardigt de vaststelling dat het oudere merk onderscheidend vermogen bezit als certificeringsmerk van het Verenigd Koninkrijk.

74      Het EUIPO en interveniënte betwisten de argumenten van de Republiek Cyprus.

75      De globale beoordeling van het verwarringsgevaar veronderstelt een zekere onderlinge samenhang tussen de in aanmerking te nemen factoren, met name tussen de overeenstemming van de merken en de soortgelijkheid van de waren of diensten waarop zij betrekking hebben. Zo kan een geringe mate van soortgelijkheid van de betrokken waren of diensten worden gecompenseerd door een hoge mate van overeenstemming tussen de merken, en omgekeerd [arresten van 29 september 1998, Canon, C‑39/97, EU:C:1998:442, punt 17, en 14 december 2006, Mast-Jägermeister/BHIM – Licorera Zacapaneca (VENADO met kader e.a.), T‑81/03, T‑82/03 en T‑103/03, EU:T:2006:397, punt 74].

76      Zoals blijkt uit overweging 8 van verordening nr. 207/2009 (thans overweging 11 van verordening 2017/1001), hangt de beoordeling van het gevaar voor verwarring af van vele factoren, met name de bekendheid van het merk op de markt. Aangezien het verwarringsgevaar des te groter is naarmate het onderscheidend vermogen van het oudere merk sterker is, genieten merken die hetzij van huis uit, hetzij wegens hun bekendheid op de markt, een sterk onderscheidend vermogen hebben, een ruimere bescherming dan merken met een gering onderscheidend vermogen (zie naar analogie arresten van 11 november 1997, SABEL, C‑251/95, EU:C:1997:528, punt 24; 29 september 1998, Canon, C‑39/97, EU:C:1998:442, punt 18, en 22 juni 1999, Lloyd Schuhfabrik Meyer, C‑342/97, EU:C:1999:323, punt 20).

77      Voorts staat een zwak onderscheidend vermogen van het oudere merk niet in de weg aan de vaststelling van verwarringsgevaar. Hoewel het onderscheidend vermogen van het oudere merk in aanmerking moet worden genomen bij de beoordeling van het verwarringsgevaar, is het immers slechts één van de elementen die bij deze beoordeling een rol spelen. Zelfs in het geval van een ouder merk met een zwak onderscheidend vermogen kan er dus sprake zijn van verwarringsgevaar, met name omdat de tekens overeenstemmen en de betrokken waren of diensten soortgelijk zijn [zie arresten van 13 december 2007, Xentral/BHIM – Pages jaunes (PAGESJAUNES.COM), T‑134/06, EU:T:2007:387, punt 70 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 13 april 2011, Sociedad Agricola Requingua/BHIM – Consejo Regulador de la Denominación de Origen Calificada Rioja (PIEDRA), T‑358/09, niet gepubliceerd, EU:T:2011:174, punt 45 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

78      Ten eerste dient in herinnering te worden gebracht dat is vastgesteld dat de conflicterende tekens een geringe mate van overeenstemming vertoonden op visueel vlak en een gemiddelde overeenstemming op fonetisch vlak. Op begripsmatig vlak beschouwt het publiek de term „halloumi” als aanduiding van een kaassoort in elk van de conflicterende tekens. In dat verband dient te worden vastgesteld, zoals achtereenvolgens de oppositieafdeling en de kamer van beroep hebben gedaan, dat deze tekens slechts overeenstemmen wat het beschrijvende bestanddeel „halloumi” betreft. Zo blijkt dat de overeenstemming van de conflicterende tekens onvoldoende is om op te wegen tegen hun verschillen. De conflicterende tekens stemmen dus slechts in geringe mate overeen.

79      Ten tweede, wat het onderscheidend vermogen van het oudere merk betreft, is in punt 47 hierboven vastgesteld dat het zwak is vanwege de beschrijvende betekenis van dit merk uit het oogpunt van het relevante publiek.

80      Het argument van de Republiek Cyprus, dat de bijzondere aard van het oudere merk door de kamer van beroep niet in aanmerking is genomen bij de beoordeling van het onderscheidend vermogen ervan, kan niet worden aanvaard. De Republiek Cyprus haalt immers ter ondersteuning van dit argument twee beslissingen uit de nationale rechtspraak aan waaruit zij afleidt dat het onderscheidend vermogen van een nationaal certificeringsmerk gelegen is in zijn vermogen om door het publiek te worden opgevat als een teken dat een warenklasse van een andere warenklasse onderscheidt (zie punt 34 hierboven). Niettemin is deze opvatting van het onderscheidend vermogen, zoals in de punten 40 tot en met 45 hierboven is opgemerkt, niet relevant, en in casu werd integendeel vastgesteld dat het relevante publiek het voornoemde merk niet als een aanduiding van enige certificering opvat.

81      Wat verder de inaanmerkingneming van de door de Republiek Cyprus ingeroepen nationale rechtspraak betreft, is in punt 40 hierboven beklemtoond dat het Unierechtelijke merkensysteem een autonoom systeem is waarvan de toepassing losstaat van enig nationaal systeem. De uitlegging van de door de nationale rechterlijke instanties gewezen beslissingen die de Republiek Cyprus wenst aan te voeren, is dus in casu irrelevant.

82      Ten derde, zoals in punt 77 hierboven al is vermeld, dient niettemin in herinnering te worden gebracht dat zelfs in het geval van een ouder merk met een zwak onderscheidend vermogen sprake kan zijn van verwarringsgevaar, met name wanneer de betrokken waren dezelfde zijn en de betrokken tekens overeenstemmen.

83      Hoewel in casu de betrokken waren dezelfde zijn, volstaan, vanwege het zwakke onderscheidend vermogen van het oudere merk en de beschrijvende betekenis ervan, de enkele identiteit van die waren en de overeenstemming van de conflicterende tekens – door de gemeenschappelijke beschrijvende term „halloumi” – echter niet om verwarringsgevaar te creëren.

84      Hieruit volgt dat de kamer van beroep op goede gronden heeft vastgesteld dat er geen verwarringsgevaar is.

85      Derhalve moet het derde onderdeel en bijgevolg het enige middel inzake schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 worden afgewezen, zodat het beroep in zijn geheel dient te worden verworpen.

 Kosten

86      Volgens artikel 134, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voor zover dat is gevorderd.

87      Aangezien de Republiek Cyprus in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vorderingen van het EUIPO en van interveniënte te worden verwezen in de kosten.

HET GERECHT (Tweede kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      Het beroep wordt verworpen.

2)      De Republiek Cyprus wordt verwezen in de kosten.

Prek

Schalin

Costeira

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 13 juli 2018.

ondertekeningen


*      Procestaal: Engels.