Language of document : ECLI:EU:T:2018:482

Zaak T825/16

Republiek Cyprus

tegen

Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

„Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor Uniebeeldmerk Pallas Halloumi – Ouder certificeringswoordmerk van het Verenigd Koninkrijk HALLOUMI – Relatieve weigeringsgrond – Geen verwarringsgevaar – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 [thans artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001]”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 13 juli 2018

1.      Uniemerk – Definitie en verkrijging van het Uniemerk – Relatieve weigeringsgronden – Oppositie door de houder van een gelijk of overeenstemmend ouder merk dat is ingeschreven voor dezelfde of soortgelijke waren of diensten – Gevaar voor verwarring met het oudere merk – Beoordelingscriteria – Onderscheidend vermogen of bekendheid van het oudere merk – Invloed

[Verordening nr. 207/2009 van de Raad, art. 8, lid 1, b)]

2.      Uniemerk – Definitie en verkrijging van het Uniemerk – Relatieve weigeringsgronden – Oppositie door de houder van een gelijk of overeenstemmend ouder merk dat is ingeschreven voor dezelfde of soortgelijke waren of diensten – Gevaar voor verwarring met het oudere merk – Beoordeling van het verwarringsgevaar – Bepaling van het relevante publiek – Aandachtsniveau van het publiek

[Verordening nr. 207/2009 van de Raad, art. 8, lid 1, b)]

3.      Uniemerk – Definitie en verkrijging van het Uniemerk – Relatieve weigeringsgronden – Oppositie door de houder van een gelijk of overeenstemmend ouder merk dat is ingeschreven voor dezelfde of soortgelijke waren of diensten – Overeenstemming van de betrokken merken – Beoordelingscriteria

[Verordening nr. 207/2009 van de Raad, art. 8, lid 1, b)]

4.      Uniemerk – Definitie en verkrijging van het Uniemerk – Relatieve weigeringsgronden – Oppositie door de houder van een gelijk of overeenstemmend ouder merk dat is ingeschreven voor dezelfde of soortgelijke waren of diensten – Gevaar voor verwarring met het oudere merk – Co-existentie van oudere merken – Erkenning van een zekere mate van onderscheidend vermogen van een nationaal merk

[Verordening nr. 207/2009 van de Raad, art. 8, lid 1, b)]

5.      Uniemerk – Definitie en verkrijging van het Uniemerk – Relatieve weigeringsgronden – Oppositie door de houder van een gelijk of overeenstemmend ouder merk dat is ingeschreven voor dezelfde of soortgelijke waren of diensten – Gevaar voor verwarring met het oudere merk – Beeldmerk Pallas Halloumi en woordmerk HALLOUMI

[Verordening nr. 207/2009 van de Raad, art. 8, lid 1, b)]

6.      Uniemerk – Definitie en verkrijging van het Uniemerk – Relatieve weigeringsgronden – Oppositie door de houder van een gelijk of overeenstemmend ouder merk dat is ingeschreven voor dezelfde of soortgelijke waren of diensten – Overeenstemming van de betrokken merken – Beoordelingscriteria – Samengesteld merk

[Verordening nr. 207/2009 van de Raad, art. 8, lid 1, b)]

7.      Uniemerk – Definitie en verkrijging van het Uniemerk – Relatieve weigeringsgronden – Oppositie door de houder van een gelijk of overeenstemmend ouder merk dat is ingeschreven voor dezelfde of soortgelijke waren of diensten – Overeenstemming van de betrokken merken – Visuele overeenstemming tussen een beeldmerk en een woordmerk

[Verordening nr. 207/2009 van de Raad, art. 8, lid 1, b)]

8.      Uniemerk – Definitie en verkrijging van het Uniemerk – Relatieve weigeringsgronden – Oppositie door de houder van een gelijk of overeenstemmend ouder merk dat is ingeschreven voor dezelfde of soortgelijke waren of diensten – Gevaar voor verwarring met het oudere merk – Zwak onderscheidend vermogen van het oudere merk – Invloed

[Verordening nr. 207/2009 van de Raad, art. 8, lid 1, b)]

1.      Volgens vaste rechtspraak is er sprake van verwarringsgevaar wanneer het publiek kan menen dat de betrokken waren of diensten van dezelfde onderneming of van economisch verbonden ondernemingen afkomstig zijn. Volgens diezelfde rechtspraak moet verwarringsgevaar globaal worden beoordeeld, uitgaande van de wijze waarop het relevante publiek de betrokken tekens en waren of diensten waarneemt, waarbij rekening moet worden gehouden met alle relevante omstandigheden van het concrete geval, onder meer de onderlinge samenhang tussen de overeenstemming van de tekens en de soortgelijkheid van de erdoor aangeduide waren of diensten.

De globale beoordeling van het verwarringsgevaar veronderstelt een zekere onderlinge samenhang tussen de in aanmerking te nemen factoren, met name tussen de overeenstemming van de merken en de soortgelijkheid van de waren of diensten waarop zij betrekking hebben. Zo kan een geringe mate van soortgelijkheid van de betrokken waren of diensten worden gecompenseerd door een hoge mate van overeenstemming tussen de merken, en omgekeerd.

Zoals blijkt uit overweging 8 van verordening nr. 207/2009 inzake het Uniemerk (thans overweging 11 van verordening 2017/1001), hangt de beoordeling van het verwarringsgevaar af van vele factoren, met name de bekendheid van het merk op de markt. Aangezien het verwarringsgevaar des te groter is naarmate het onderscheidend vermogen van het oudere merk sterker is, genieten merken die hetzij van huis uit, hetzij wegens hun bekendheid op de markt, een sterk onderscheidend vermogen hebben, een ruimere bescherming dan merken met een gering onderscheidend vermogen.

(zie punten 23, 75, 76)

2.      Het gevaar voor verwarring van twee conflicterende merken in de zin van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 inzake het Uniemerk dient niet op grond van een abstracte vergelijking van de conflicterende tekens en de erdoor aangeduide waren of diensten te worden beoordeeld. De beoordeling van dit gevaar dient veeleer te berusten op de wijze waarop het relevante publiek die tekens, waren en diensten opvat.

Meer in het bijzonder dient volgens de rechtspraak in het kader van de globale beoordeling van het verwarringsgevaar rekening te worden gehouden met de normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument van de betrokken warencategorie. Er dient ook rekening mee te worden gehouden dat het aandachtsniveau van de gemiddelde consument kan variëren naargelang van de categorie waren of diensten waarom het gaat.

(zie punten 24, 25)

3.      De globale beoordeling van het verwarringsgevaar dient, wat de visuele, fonetische of begripsmatige overeenstemming van de conflicterende tekens betreft, te berusten op de totaalindruk die door deze tekens wordt opgeroepen, waarbij in het bijzonder rekening dient te worden gehouden met de onderscheidende en dominerende elementen ervan. De wijze waarop de gemiddelde consument van de betrokken waren of diensten de merken percipieert, speelt een beslissende rol bij de globale beoordeling van dit gevaar. In dit verband neemt de gemiddelde consument een merk gewoonlijk waar als een geheel en let hij niet op de verschillende details ervan.

Bij de beoordeling van de overeenstemming van twee merken mag niet slechts één bestanddeel van een samengesteld merk in de beschouwing worden betrokken en worden vergeleken met een ander merk. Bij een dergelijke vergelijking moeten de betrokken merken juist elk in hun geheel worden onderzocht, hetgeen niet uitsluit dat de totaalindruk die een samengesteld merk bij het relevante publiek nalaat, in bepaalde omstandigheden door een of meerdere bestanddelen ervan kan worden gedomineerd. Alleen wanneer alle andere bestanddelen van het merk te verwaarlozen zijn, kan de overeenstemming op basis van enkel het dominerende bestanddeel worden beoordeeld. Dit kan met name het geval zijn wanneer dit bestanddeel op zichzelf het beeld van dit merk dat bij het relevante publiek in herinnering blijft, kan domineren, zodat alle andere bestanddelen van het merk verwaarloosbaar zijn voor de totaalindruk die door dat merk wordt opgeroepen.

(zie punten 27, 28)

4.      De beoordeling van het onderscheidend vermogen van een merk is van bijzonder belang, aangezien de beoordeling van het verwarringsgevaar globaal gebeurt en zij een zekere onderlinge samenhang tussen de in aanmerking te nemen factoren veronderstelt, zodat het verwarringsgevaar des te groter is naarmate het onderscheidend vermogen van het oudere merk sterker is. Zo impliceert een zwak onderscheidend vermogen een hogere mate van overeenstemming tussen de conflicterende tekens of een hogere mate van soortgelijkheid van de betrokken waren of diensten om tot verwarringsgevaar te kunnen besluiten.

Wanneer een oppositie is gebaseerd op het bestaan van een ouder nationaal merk, heeft het onderzoek van de mate van onderscheidend vermogen van dit merk echter grenzen, daar dat onderzoek niet kan leiden tot de vaststelling van de aanwezigheid van een absolute weigeringsgrond als bedoeld in, met name, artikel 7, lid 1, onder b) en c), van verordening nr. 207/2009 inzake het Uniemerk, te weten het ontbreken van onderscheidend vermogen of het zuiver beschrijvend karakter van dit merk. Teneinde artikel 8, lid 1, onder b), gelezen in samenhang met artikel 8, lid 2, onder a), ii), van verordening nr. 207/2009 niet te schenden, moet derhalve een zekere mate van onderscheidend vermogen worden toegekend aan een nationaal merk waarop een oppositie tegen de inschrijving van een Uniemerk is gebaseerd.

(zie punten 36, 37)

5.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punten 41‑43, 47, 51‑53, 59‑68, 83, 84)

6.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punt 50)

7.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punt 58)

8.      Een zwak onderscheidend vermogen van het oudere merk staat niet in de weg aan de vaststelling van verwarringsgevaar. Hoewel het onderscheidend vermogen van het oudere merk in aanmerking moet worden genomen bij de beoordeling van het verwarringsgevaar, is het immers slechts één van de elementen die bij deze beoordeling een rol spelen. Zelfs in het geval van een ouder merk met een zwak onderscheidend vermogen kan er dus sprake zijn van verwarringsgevaar, met name omdat de tekens overeenstemmen en de betrokken waren of diensten soortgelijk zijn.

(zie punt 77)