Language of document :

Mededeling in het PB

 

Beroep, op 2 juni 2003 ingesteld door ASM Brescia S.p.A. tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

    (Zaak T-189/03)

    (Procestaal: Italiaans)

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 2 juni 2003 beroep tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen ingesteld door ASM Brescia S.p.A., vertegenwoordigd en bijgestaan door F. Capelli, F. Vitale en M. Valcada, advocaten.

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

( ten gronde, primair, nietig te verklaren artikel 2 van beschikking 2003/193/EG van 5 juni 2002, bekendgemaakt in PB L 77, van 24 maart 2003, waarbij de Commissie de door de Italiaanse Republiek bij artikel 3, lid 70, van wet nr. 549 van 28 december 1995 en artikel 66, lid 14, van decreto legge nr. 331 van 30 augustus 1993, omgezet bij wet nr. 427 van 29 oktober 1993, verleende vrijstelling van inkomstenbelasting ten gunste van overeenkomstig wet nr. 142 van 8 juni 1990 ingestelde vennootschappen op aandelen waarin de overheid een meerderheidsdeelneming heeft, als met de gemeenschappelijke markt onverenigbare staatssteun heeft aangemerkt;

( ten gronde, subsidiair, nietig te verklaren artikel 3 van beschikking 2003/193/EG van 5 juni 2002, bekendgemaakt in PB L 77, van 24 maart 2003, waarbij de Commissie de Italiaanse Republiek heeft gelast die steun ook van verzoekster terug te vorderen;

( de Commissie te verwijzen in de kosten van het geding.

Middelen en voornaamste argumenten

Met het onderhavige beroep komt verzoekster, de voormalige Azienda Municipalizzata di Brescia, op tegen de beschikking van 5 juni 20021 waarbij de Commissie de in de Italiaanse regeling verleende vrijstelling van inkomstenbelasting gedurende drie jaar (1997-1999) ten gunste van de voormalige gemeentelijke ondernemingen die zijn omgezet vennootschappen op aandelen waarin de overheid een meerderheidsdeelneming heeft, als staatssteun heeft aangemerkt en de terugvordering van de desbetreffende bedragen heeft gelast.

Ter ondersteuning van haar vorderingen voert verzoekster aan:

( bij haar in de bestreden beschikking verrichte analyse lijkt verweerster volledig te zijn voorbijgegaan aan het specifieke kenmerk van de openbaredienstsector, namelijk de gemeenschap een aantal minimale diensten te garanderen die van fundamenteel belang worden geacht;

( in de bestreden beschikking wordt eraan voorbijgegaan dat er tijdens de jaren waarop het onderzoek betrekking had, in de openbaredienstsector wettelijke of feitelijke monopolies bestonden waardoor er geen sprake was van een markt die openstond voor mededinging. De Commissie heeft immers zonder bewijs gesteld dat er sprake was van een markt die openstond voor mededinging. In dit verband valt tevens een niet-nakoming van de motiveringsplicht vast te stellen; de Commissie baseert de door haar gestelde schending van de mededinging uitsluitend op de schade die de ondernemingen die niet voor de betrokken regeling in aanmerking komen, zouden lijden wanneer zij in concurrentie treden met de ondernemingen die daarvoor wel in aanmerking komen;

( aangezien het onderzoek uitsluitend betrekking had op de markt voor plaatselijke openbare diensten, waarvan zonder meer werd aangenomen dat het ging om een markt die openstond voor mededinging, kon in de eindbeschikking geen oordeel worden gevormd over de invloed van die maatregelen op andere markten waarop de beschikking tot inleiding van de procedure niet betrekking had. Kortom, het is niet mogelijk de betrokken maatregelen als onverenigbare steunmaatregelen aan te merken, omdat in abstracto de ondernemingen ook werkzaam konden zijn op andere markten dan die voor plaatselijke openbare diensten, de enige markt waarop het onderzoek formeel betrekking had;

( de beperking van het zogenoemde "fiscale moratorium" tot drie jaar creëert geen nieuwe staatssteun, maar vormt slechts een wijziging van een belastingregeling die sedert 1925 voor een bepaalde categorie belastingplichtigen gold;

( voor het geval dat het Gerecht van oordeel zou zijn dat het hier om staatssteun gaat, dient deze steun overeenkomstig artikel 87, lid 3, sub c, van het Verdrag verenigbaar met de gemeenschappelijke markt te worden verklaard omdat het gaat om maatregelen die inherent zijn aan de aard en/of de algemene structuur van de regeling waarvan zijn deel uitmaken. Het algemene stelsel van plaatselijke openbare diensten kon immers niet succesvol worden omgevormd zonder de vennootschappen die moesten omschakelen, de mogelijkheid te bieden geleidelijk te kennis te nemen van de mechanismen van het privaatrecht.

In haar beroep stelt verzoekster ook schending van artikel 86, lid 2, van het Verdrag voorzover in de beschikking wordt geoordeeld dat die bepaling niet van toepassing was op de onderzochte maatregelen.

C

____________

1 - Beschikking 2003/193/EG inzake de steunmaatregel betreffende belastingvrijstellingen en leningen tegen gunstige voorwaarden die Italië heeft verstrekt ten gunste van nutsbedrijven waarin de overheid een meerderheidsdeelneming heeft (PB L 77, van 24 maart 2003, blz. 21)