Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Oberlandesgericht München (Duitsland) op 1 juli 2022 – Generalstaatsanwaltschaft München/HF

(Zaak C-435/22)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberlandesgericht München

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Generalstaatsanwaltschaft München

Verwerende partij: HF

Prejudiciële vraag

Moet artikel 54 van de op 19 juni 1990 te Schengen ondertekende Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten Akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen, gelezen in samenhang met artikel 50 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie1 , aldus worden uitgelegd dat deze rechtsvoorschriften eraan in de weg staan dat een derdelander die geen Unieburger in de zin van artikel 20 VWEU is, door de autoriteiten van een staat die partij is bij die overeenkomst en een lidstaat van de Europese Unie wordt uitgeleverd aan een derde staat, wanneer de betrokkene door een andere lidstaat reeds bij onherroepelijk vonnis is berecht wegens dezelfde feiten als die welke aan het uitleveringsverzoek ten grondslag liggen, dat vonnis ten uitvoer is gelegd en de beslissing om de uitlevering van die persoon aan de derde staat te weigeren slechts mogelijk zou zijn door te aanvaarden dat een bestaand bilateraal uitleveringsverdrag met die derde staat wordt geschonden?

____________

1 PB 2000, C 364, blz. 1.