Language of document : ECLI:EU:T:2012:274

Zaak T‑395/11

Elti d.o.o.

tegen

Delegatie van de Europese Unie in Montenegro

„Beroep tot nietigverklaring — Overheidsopdrachten voor leveringen — Aanbestedingsprocedure — Digitalisering van Montenegrijnse openbare omroep — Gunning van opdracht door delegatie van Unie in Montenegro — Ontbreken van hoedanigheid van verwerende partij — Niet-ontvankelijkheid”

Samenvatting van de beschikking

Beroep tot nietigverklaring — Hoedanigheid van verwerende partij — Delegatie van Unie — Ontbreken van hoedanigheid van orgaan of instantie van Unie — Handelingen vastgesteld door hoofd van delegatie van Unie in kader van aanbesteding voor overheidsopdrachten voor leveringen — Aan Commissie toe te rekenen handelingen — Niet-ontvankelijkheid van beroep

(Art. 221 VWEU en 263 VWEU; verordening nr. 1605/2002 van de Raad, art. 51, tweede alinea, 59, 60 bis en 85; besluit 2010/427 van de Raad)

Uit artikel 221 VWEU, besluit 2010/427 tot vaststelling van de organisatie en werking van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) en de artikelen 51, tweede alinea, 59, 60 bis en 85 van verordening nr. 1605/2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen volgt dat de rechtspositie van de delegaties van de Unie wordt gekenmerkt door zowel een organieke als een functionele afhankelijkheid van de EDEO en de Commissie, waardoor zij niet als een orgaan in de zin van artikel 263 VWEU kunnen worden beschouwd.

Overigens worden handelingen die zijn vastgesteld krachtens een delegatie van bevoegdheden in de regel toegerekend aan de delegerende instelling, die de betrokken handeling in rechte moet verdedigen. Dit geldt te meer bij de delegatie van tekeningsbevoegdheid en in het geval van subdelegatie. Aldus zijn de handelingen van het hoofd van een delegatie van de Unie, handelend als gesubdelegeerd ordonnateur van de Commissie, in het kader van een aanbesteding voor overheidsopdrachten voor leveringen, geen handelingen waarvoor deze delegatie als verwerende partij kan worden beschouwd en moeten zij in casu aan de Commissie worden toegerekend.

Daaruit volgt dat een delegatie van de Unie niet als een orgaan of instantie van de Unie kan worden beschouwd en niet de hoedanigheid van verwerende partij kan hebben, en dat een beroep ingesteld tegen een dergelijke delegatie niet-ontvankelijk is.

(cf. punten 46, 62‑64, 73‑74)