Language of document : ECLI:EU:T:2013:284

Zaak T‑396/11

ultra air GmbH

tegen

Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt
(merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

„Gemeenschapsmerk – Nietigheidsprocedure – Gemeenschapswoordmerk ‚ultrafilter international’ – Absolute weigeringsgrond – Artikel 52, lid 1, sub a, van verordening (EG) nr. 207/2009 – Rechtsmisbruik”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 30 mei 2013

1.      Gemeenschapsmerk – Afstand, verval en nietigheid – Vordering tot nietigverklaring – Ontvankelijkheid – Voorwaarden – Procesbelang

(Verordening nr. 207/2009 van de Raad, art. 56, lid 1, sub a)

2.      Gemeenschapsmerk – Definitie en verkrijging van gemeenschapsmerk – Absolute weigeringsgronden – Afzonderlijk onderzoek van verschillende weigeringsgronden – Uitlegging van weigeringsgronden tegen achtergrond van algemeen belang dat aan elk van die gronden ten grondslag ligt

(Verordening nr. 207/2009 van de Raad, art. 7, lid 1, sub b en c)

3.      Gemeenschapsmerk – Afstand, verval en nietigheid – Vordering tot nietigverklaring – Ontvankelijkheid – Rechtsmisbruik – Geen invloed

(Verordening nr. 207/2009 van de Raad, art. 52, lid 1, sub a, en 56, lid 1, sub a)

4.      Gemeenschapsmerk – Beroepsprocedure – Beroep bij rechter van de Unie – Bevoegdheid van het Gerecht om bestreden beslissing te herzien – Grenzen

(Verordening nr. 207/2009 van de Raad, art. 65, lid 3)

1.      Een vordering tot nietigverklaring krachtens artikel 56, lid 1, sub a, van verordening nr. 207/2009 inzake het gemeenschapsmerk is geen gerechtelijke procedure maar een administratieve procedure.

Artikel 56, lid 1, sub a, van verordening nr. 207/2009 bepaalt dat een vordering tot nietigverklaring op grond van een absolute nietigheidsgrond kan worden ingesteld door iedere natuurlijke of rechtspersoon, alsmede door iedere groepering die opgericht is om de belangen van fabrikanten, producenten, dienstverrichters, handelaars of consumenten te behartigen en die bevoegd is in eigen naam in rechte op te treden. Artikel 56, lid 1, sub b en c, van deze verordening, betreffende vorderingen tot nietigverklaring op grond van een relatieve nietigheidsgrond, kent daarentegen het recht om een dergelijke vordering in te stellen enkel toe aan bepaalde specifieke personen die een procesbelang hebben. Aldus blijkt uit de systematiek van dit artikel dat de wetgever de personen die een vordering tot nietigverklaring kunnen instellen, heeft willen beperken in het tweede geval, maar niet in het eerste.

Terwijl de relatieve weigeringsgronden de belangen van de houders van een aantal oudere rechten beschermen, beogen de absolute weigeringsgronden de bescherming van het algemeen belang dat eraan ten grondslag ligt, hetgeen verklaart dat artikel 56, lid 1, sub a, van verordening nr. 207/2009 niet eist dat degene die nietigverklaring vordert, een procesbelang aantoont.

(cf. punten 16‑18)

2.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 19)

3.      De administratieve procedure van artikel 56, lid 1, sub a, van verordening nr. 207/2009 inzake het gemeenschapsmerk, juncto artikel 52, lid 1, sub a, van deze verordening, heeft met name tot doel, het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) in staat te stellen de geldigheid van een merkinschrijving te herzien en een standpunt in te nemen dat het in voorkomend geval overeenkomstig artikel 37, lid 1, van verordening nr. 207/2009 ambtshalve had moeten innemen.

In deze context moet het Bureau nagaan of het onderzochte merk beschrijvend is en/of onderscheidend vermogen mist, zonder dat de beweegredenen of het eerdere gedrag van degene die nietigverklaring vordert, een impact kunnen hebben op de omvang van de taak waarmee het Bureau is belast met betrekking tot het algemene belang dat aan artikel 7, lid 1, sub b en c, en artikel 56, lid 1, sub a, van verordening nr. 207/2009 ten grondslag ligt. Aangezien het Bureau zich, waar het deze bepalingen toepast in een nietigheidsprocedure, niet uitspreekt over de vraag of het recht van de houder van het merk voorrang heeft boven een of ander recht van degene die om de nietigverklaring van dit merk verzoekt, maar nagaat of het recht van de merkhouder geldig tot stand is gekomen, gelet op de regels die bepalen of dit merk voor inschrijving in aanmerking komt, kan geen sprake zijn van „rechtsmisbruik” door degene die de vordering tot nietigverklaring instelt.

Het feit dat degene die om nietigverklaring verzoekt, zijn vordering mogelijkerwijs instelt om het betrokken teken nadien op zijn eigen producten te kunnen aanbrengen, is dus juist in overeenstemming met het door artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 207/2009 gewaarborgde algemene belang inzake beschikbaarheid en vrij gebruik. Een dergelijke omstandigheid kan dan ook in geen geval rechtsmisbruik vormen. Deze vaststelling wordt bevestigd door artikel 52, lid 1, van verordening nr. 207/2009, dat bepaalt dat een gemeenschapsmerk ook nietig kan worden verklaard op reconventionele vordering in een inbreukprocedure, hetgeen vooronderstelt dat de verweerder in deze procedure zelfs dan nietigverklaring kan verkrijgen wanneer hij het betrokken merk heeft gebruikt en wil blijven gebruiken.

(cf. punten 20‑22)

4.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 29)