Language of document : ECLI:EU:F:2009:41

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN

(Eerste kamer)

28 april 2009

Zaak F‑115/07

Marie-Thérèse Balieu-Steinmetz en Lidia Noworyta

tegen

Europees Parlement

„Openbare dienst – Ambtenaren – Bezoldiging – Forfaitaire vergoeding voor overwerk – Artikel 3 van bijlage VI bij het Statuut – Artikel 56 van het Statuut – Interne regels betreffende de forfaitaire vergoeding voor overwerk – Interne regels betreffende de vergoeding van overwerk – Gelijke behandeling”

Betreft: Beroep, ingesteld krachtens artikel 236 EG en artikel 152 EA en strekkende tot, enerzijds, vaststelling dat artikel 1 van de interne regels betreffende de forfaitaire vergoeding voor overwerk, door de secretaris-generaal van het Parlement vastgesteld krachtens artikel 3 van bijlage VI bij het Statuut, onwettig is en, anderzijds, nietigverklaring van het stilzwijgend besluit van het Parlement van 13 november 2006 tot afwijzing van het verzoek van Balieu-Steinmetz van 13 juli 2006 alsmede van het besluit van het Parlement van 18 december 2006 tot afwijzing van het verzoek van Noworyta van 5 juli 2006, welke verzoeken betrekking hadden op de betaling van bovenvermelde forfaitaire vergoeding.

Beslissing: Het besluit van het Parlement van 13 november 2006 tot stilzwijgende afwijzing van het verzoek van Balieu-Steinmetz van 13 juli 2006 en het besluit van het Parlement van 18 december 2006 tot afwijzing van het verzoek van Noworyta van 5 juli 2006 worden nietig verklaard. Het Parlement zal alle kosten dragen.

Samenvatting

1.      Ambtenaren – Beroep – Beroep tegen handeling van algemene strekking

(Art. 236 EG; Ambtenarenstatuut, art. 90)

2.      Ambtenaren – Gelijke behandeling – Grenzen – Onrechtmatig toegekend voordeel – Weigering om ambtenaar forfaitaire vergoeding te geven, ondanks ontvangst van deze vergoeding door andere ambtenaren in vergelijkbare situatie

1.      De rechter van het Gerecht voor ambtenarenzaken is niet bevoegd om zich uit te spreken over vorderingen die rechtstreeks betrekking hebben op de vaststelling van de onwettigheid van een bepaling met een algemene strekking, zoals een bepaling van het Ambtenarenstatuut.

(cf. punt 20)

2.      Het besluit van een instelling om een ambtenaar een forfaitaire vergoeding te weigeren, terwijl andere ambtenaren in een vergelijkbare situatie wel die vergoeding ontvangen, welk besluit is gebaseerd op de onwettigheid van de betaling van die vergoeding aan laatstgenoemden, is in strijd met het beginsel van gelijke behandeling, wanneer die instelling niet genoegzaam kan aantonen dat voor de betaling van de vergoeding aan die ambtenaren geen wettelijke grondslag bestaat, daar de handelingen van de gemeenschapsinstellingen het vermoeden van rechtmatigheid genieten.

(cf. punten 28‑30, 32, 36 en 42)

Referentie:

Hof: 9 oktober 1984, Witte/Parlement, 188/83, Jurispr. blz. 3465, punten 13‑15

Gerecht van eerste aanleg: 14 mei 1991, Zoder/Parlement, T‑30/90, Jurispr. blz. II‑207, punt 26; 19 november 1996, Brulant/Parlement, T‑272/94, JurAmbt. blz. I‑A‑513 en II‑1397, punt 35; 22 februari 2000, Rose/Commissie, T‑22/99, JurAmbt. blz. I‑A‑27 en II‑115, punt 39; 13 juli 2000, Griesel/Raad, T‑157/99, JurAmbt. blz. I‑A‑151 en II‑699, punt 25; 8 juli 2003, Chetaud/Parlement, T‑65/02, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 44; 16 november 2006, Peróxidos Orgánicos/Commissie, T‑120/04, Jurispr. blz. II‑4441, punt 77; 30 november 2006, J/Commissie, T‑379/04, JurAmbt. blz. I‑A‑2‑313 en II‑A‑2‑1575, punt 79

Gerecht voor ambtenarenzaken: 21 februari 2008, Skoulidi/Commissie, F‑4/07, JurAmbt. blz. I‑A‑1‑0000 en II‑A‑1‑0000, punt 81