Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 1 juni 2006 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch - Nederland) - VOF Dressuurstal Jespers / Inspecteur van de Belastingdienst/Zuidwest/kantoor Breda van de rijksbelastingdienst
(Zesde btw-richtlijn - Werk in roerende staat - Begrip "vervaardigd goed" - Aan africhting en training onderworpen paard - Verschuldigdheid van belasting)
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Gerechtshof te 's-Hertogenbosch
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekster: VOF Dressuurstal Jespers
Verweerder: Inspecteur van de Belastingdienst/Zuidwest/kantoor Breda van de rijksbelastingdienst
Voorwerp
Verzoek om een prejudiciële beslissing - Gerechtshof te 's-Hertogenbosch - Uitlegging van artikel 5, lid 7, sub a, van richtlijn 77/388/EEG: Zesde richtlijn van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1) - Onbeleerd paard dat met bepaald doel wordt afgericht en getraind - Paard dat van zadelmak paard door specifieke africhting en training geschikt wordt gemaakt om deel te nemen aan wedstrijden van hoger niveau - Is in beide gevallen sprake van vervaardiging van nieuw goed? - Belang van objectieve en meetbare verandering van paard en van al dan niet bereiken van doelstelling - Betaling van belasting volgens systeem van periodieke aangiften
Dictum
Artikel 5, lid 5, sub a, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, zoals bij richtlijn 94/76/EG van de Raad van 22 december 1994 gewijzigd door de invoering van overgangsmaatregelen op btw-gebied, in verband met de uitbreiding van de Europese Unie op 1 januari 1995, moet aldus worden uitgelegd dat er geen sprake is van een werk in roerende staat wanneer een paard wordt afgericht en getraind om het geschikt te maken om te worden gebruikt als rij- of dressuurpaard en om deel te nemen aan wedstrijden en dat een dergelijk paard in die omstandigheden niet kan worden aangemerkt als een vervaardigd goed.
De verschuldigdheid van btw terzake van de bedragen die periodiek worden ontvangen als vergoeding voor diensten bestaande in de africhting en training van paarden, wordt bepaald overeenkomstig artikel 10, lid 2, van de Zesde richtlijn.
____________1 - PB C 205 van 20.8.2005.