Language of document : ECLI:EU:C:2016:224

CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

M. SZPUNAR

van 7 april 2016 (1)

Zaak C‑222/15

Hőszig Kft.

tegen

Alstom Power Thermal Services

[verzoek van de Pécsi Törvényszék (Hongarije) om een prejudiciële beslissing]

„Gebied van vrijheid, veiligheid en recht – Rechterlijke bevoegdheid in burgerlijke en handelszaken – Verordening (EG) nr. 44/2001 – Artikel 23, lid 1 – Door partijen aangewezen bevoegd gerecht – Overeenkomst waarbij de gerechten van één specifieke stad in een lidstaat bevoegd worden verklaard – Algemene contractvoorwaarden”





1.        Deze zaak, die verband houdt met een civielrechtelijke procedure tussen twee ondernemingen en waarin verschillende vragen aan de orde zijn over het begrip „overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegd gerecht” als bedoeld in artikel 23, lid 1, van verordening (EG) nr. 44/2001(2), biedt het Hof gelegenheid een aantal wezenlijke vraagstukken op het gebied van de aanwijzing door partijen van een bevoegd gerecht ingevolge die verordening te bezien.

 Toepasselijke bepalingen

2.        Artikel 1 van verordening (EG) nr. 593/2008(3), „Materiële werkingssfeer”, bepaalt in lid 2:

„2.      Deze verordening is niet van toepassing op:

[...]

e)      overeenkomsten tot arbitrage en tot aanwijzing van een bevoegde rechter;

[...]”

3.        Hoofdstuk II van verordening nr. 44/2001 draagt het opschrift „Bevoegdheid”. Afdeling 7 daarvan, „Door partijen aangewezen bevoegd gerecht”, bevat twee artikelen (23 en 24). Artikel 23, lid 1, van verordening nr. 44/2001 luidt:

„Wanneer de partijen van wie er ten minste één woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, een gerecht of de gerechten van een lidstaat hebben aangewezen voor de kennisneming van geschillen die naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan, is dit gerecht of zijn de gerechten van die lidstaat bevoegd. Deze bevoegdheid is exclusief, tenzij de partijen anders zijn overeengekomen. Deze overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegd gerecht wordt gesloten:

a)      hetzij bij een schriftelijke overeenkomst of bij een schriftelijk bevestigde mondelinge overeenkomst;

b)      hetzij in een vorm die wordt toegelaten door de handelwijzen die tussen de partijen gebruikelijk zijn geworden;

c)      hetzij, in de internationale handel, in een vorm die overeenstemt met een gewoonte waarvan de partijen op de hoogte zijn of hadden behoren te zijn en die in de internationale handel algemeen bekend is en door partijen bij dergelijke overeenkomsten in de betrokken handelsbranche doorgaans in acht wordt genomen.”

 Feiten, procedure en prejudiciële vragen

4.        Hőszig Kft., verzoekster in het hoofdgeding, is een in Hongarije gevestigde rechtspersoon. De rechtsvoorgangster van Alstom Power Thermal Services (verweerster)(4) is een in Frankrijk gevestigde rechtspersoon. Alstoms rechtsvoorgangster wilde in het kader van een grootschalig programma investeren in bestaande elektriciteitscentrales in Frankrijk.

5.        Alstoms rechtsvoorgangster heeft onder meer Hőszig verzocht om een offerte in te dienen. De specificaties van de aanbesteding bevatten een lijst van te vervaardigen onderdelen, die het voorwerp van de overeenkomst waren, een beschrijving van de in dat kader gestelde technische eisen, en de in december 2008 geldende algemene contractvoorwaarden die Alstoms rechtsvoorgangster hanteerde. Op 18 augustus 2009 heeft Alstoms rechtsvoorgangster die specificaties per e-mail naar Hőszig verzonden.

6.        Hőszig heeft een offerte voor het uitvoeren van het project ingediend, op basis waarvan de partijen verschillende contracten voor werken hebben gesloten voor het vervaardigen van metalen constructiewerken in Hongarije die bestemd waren voor de elektriciteitscentrales in Frankrijk. Partijen hebben de op het project betrekking hebbende contracten op afstand gesloten.

7.        In het eerste, op 16 december 2010 gesloten contract was de volgende lijst „gebruikte documenten” opgenomen:

„1)      de onderhavige opdracht;

2)      technische specificaties met kenmerk T91000001/1200 rev. C;

3)      algemene koopvoorwaarden van [Alstoms rechtsvoorgangster] (december 2008)

De documenten gelden in de aangegeven volgorde.”

8.        Op de laatste bladzijde van de overeenkomst stond vermeld dat „[d]e opdracht [...] alle essentiële documenten en informatie die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de opdracht [omvat]. Controleer of u de documenten met het juiste referentienummer en de op basis daarvan vereiste documenten heeft ontvangen. Indien dat niet het geval is, kunnen de ontbrekende documenten schriftelijk worden opgevraagd.”

9.        In de laatste alinea van het contract stond aangegeven dat „[d]e leverancier [...] de voorwaarden van de onderhavige opdracht, de aan het contract gehechte geldende algemene voorwaarden en de voorwaarden van mogelijke afspraken en raamovereenkomsten [verklaart] te kennen en te aanvaarden”.

10.      Volgens punt 23.1 van de „algemene koopvoorwaarden”, met het opschrift „toepasselijk recht en geschillenbeslechting”, „[worden] [d]e opdracht en de uitlegging daarvan [...] beheerst door Frans recht. Het verdrag der Verenigde Naties inzake internationale koopovereenkomsten betreffende roerende zaken van 11 april 1980 vindt geen toepassing. Geschillen die voortvloeien uit of samenhangen met de geldigheid, uitlegging, uitvoering of beëindiging van de opdracht en die tussen partijen niet in der minne worden opgelost, worden uitsluitend en definitief beslecht door de gerechten te Parijs, ook wanneer het gaat om versnelde procedures, gerechtelijke bevelen en voorlopige voorzieningen.”

11.      Tussen partijen is een geschil gerezen over de uitvoering van de contracten. Hőszig is vervolgens een gerechtelijke procedure gestart bij de Pécsi Törvényszék (rechtbank van Pécs), de op basis van de plaats van uitvoering bevoegde rechter.

12.      Volgens de verwijzende rechter betoogt verzoekster op basis van artikel 10, lid 2, van verordening nr. 593/2008 – inzake „bestaan en materiële geldigheid” – dat het evident onredelijk zou zijn de gevolgen van haar gedrag te bepalen overeenkomstig het Franse recht, aangezien de door haar vervaardigde producten het voorwerp van het contract zijn en de plaats van uitvoering en fabricage verzoeksters bedrijf in Hongarije is, zodat het gehele fabricageproces tot en met het moment van levering aan de opdrachtgever heeft plaatsgevonden in Hongarije.

13.      Op grond daarvan betoogt verzoekster dat, aangezien zij zich voor de uitlegging heeft beroepen op het Hongaarse recht, de band tussen de „algemene koopvoorwaarden” en de betrokken contracten moet worden bezien in het licht van dat recht.

14.      Verzoekster stelt dat ingevolge de artikelen 205/A en 205/B van het Hongaars burgerlijk wetboek, die bepalen hoe algemene voorwaarden deel gaan uitmaken van het contract, de algemene voorwaarden van verweersters rechtsvoorgangster geen onderdeel kunnen zijn van de tussen de partijen gesloten contracten.

15.      Naar verzoeksters mening is de aanwijzing van het toepasselijke recht in de „algemene koopvoorwaarden” van verweersters rechtsvoorgangster daarom irrelevant en moet artikel 4, lid 1, onder b), van verordening nr. 593/2008 worden toegepast. Volgens dit artikel wordt de overeenkomst inzake dienstverlening beheerst door het recht van het land waar de dienstverlener – in dit geval verzoekster – zijn gewone verblijfplaats heeft.

16.      Aangaande de bevoegdheid van de Hongaarse rechter stelt verzoekster dat, aangezien de „algemene koopvoorwaarden” van verweersters rechtsvoorgangster wegens de genoemde redenen geen onderdeel zijn van de contracten, de bevoegdheid moet worden vastgesteld aan de hand van artikel 5, lid 1, onder a), van verordening nr. 44/2001, op grond waarvan de zaak moet worden behandeld door het gerecht van de plaats waar de verbintenis is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd, dus de Pécsi Törvényszék.

17.      Voor het geval mocht worden geoordeeld dat de „algemene koopvoorwaarden” van verweersters rechtsvoorgangster wel onderdeel zijn geworden van de contracten, stelt verzoekster zich subsidiair op het standpunt dat het in de algemene voorwaarden opgenomen forumkeuzebeding niet voldoet aan de eisen van artikel 23, lid 1, van verordening nr. 44/2001, daar dat beding verwijst naar de „gerechten te Parijs”. Ten eerste is Parijs geen lidstaat, maar een stad, en ten tweede wordt met de „gerechten te Parijs” geen specifieke bevoegde rechter aangewezen, maar zien deze woorden op verschillende gerechten binnen de bestuurlijke grenzen van die stad.

18.      De verwijzende rechter geeft voorts aan dat verweerster stelt dat deze rechter onbevoegd is en zich daarbij beroept op punt 23 van de „algemene koopvoorwaarden” van haar rechtsvoorgangster, betreffende „producten en diensten”, waarin het toepasselijke recht en de beslechting van geschillen worden geregeld.

19.      Volgens verweerster zijn de „algemene koopvoorwaarden” onderdeel van de contracten, zodat overeenkomstig het bepaalde in punt 23 van die voorwaarden de Hongaarse rechter niet bevoegd is kennis te nemen van uit de contracten voortvloeiende geschillen. Verweerster betoogt dan ook dat verzoekster haar vordering niet heeft ingediend bij een rechter die bevoegd is in deze zaak uitspraak te doen.

20.      Volgens verweerster kan aan de hand van artikel 10, lid 2, van verordening nr. 593/2008 worden nagegaan of het redelijk is dat ten aanzien van het verlenen van toestemming Frans recht wordt toegepast.

21.      Verweerster stelt dat, gelet op de artikelen 3, lid 1, en 10, lid 1, van verordening nr. 593/2008 en de omstandigheden van het geval, de keuze voor het Franse recht als het recht dat van toepassing is ter bepaling van de gevolgen van verzoeksters gedrag, volstrekt redelijk is. Verweersters rechtsvoorgangster is immers onderaannemer van de partij die is geselecteerd in het kader van een aanbesteding in Frankrijk in verband met belangrijke investeringen in Franse elektriciteitscentrales. Verder valt verweerster onder Frans recht, en is verweerster met verzoekster voor de met die openbare aanbesteding samenhangende werken een veelomvattende contractuele relatie aangegaan waarbij sprake is van meerdere contracten voor het vervaardigen van metalen constructiewerken. Verweerster is dan ook van mening dat de aanwijzing van het recht van één van de partijen, namelijk de afnemer, volstrekt redelijk is en in overeenstemming is met wat in de handel gebruikelijk is, met name voor zover de objecten waar de contracten betrekking op hebben, in het land van de afnemer in een zeer gereguleerde markt zullen worden gebruikt. Hieruit volgt dat het redelijk is dat bij de beoordeling van verzoeksters gedrag Frans recht wordt toegepast.

22.      Verweerster meent dat het in punt 23 van de „algemene koopvoorwaarden” opgenomen forumkeuzebeding geheel in overeenstemming is met het bepaalde in artikel 23, lid 1, van verordening nr. 44/2001, aangezien de gerechten te Parijs gerechten van een lidstaat (Frankrijk) zijn. Dat de gerechten te Parijs niet alle gerechten van Frankrijk zijn, leidt niet tot ongeldigheid van het forumkeuzebeding. Naar mening van verweerster wordt bij de door verzoekster voorgestane enge interpretatie geen rekening gehouden met overweging 14 van verordening nr. 44/2001. Volgens deze overweging moet de autonomie van de partijen bij een overeenkomst worden geëerbiedigd.

23.      Binnen de context van deze procedure heeft de Pécsi Törvényszék bij beslissing van 4 mei 2015, ingekomen bij het Hof op 15 mei 2015, het Hof de volgende prejudiciële vragen voorgelegd:

„I)      Met betrekking tot verordening [nr. 593/2008]:

1)      Kan de nationale rechter de in artikel 10, lid 2, van verordening nr. 593/2008 gebruikte woorden ‚uit de omstandigheden blijkt’ aldus uitleggen dat bij de beoordeling van de omstandigheden waarmee rekening moet worden gehouden om te bepalen of het redelijk is dat geen toestemming is verleend volgens het recht van het land waar een partij haar gewone verblijfplaats heeft, dient te worden gekeken naar de omstandigheden van de sluiting, het voorwerp en de uitvoering van de overeenkomst?

1.1)      Moeten de in artikel 10, lid 2, bedoelde gevolgen van de in punt 1 beschreven situatie aldus worden uitgelegd dat wanneer, op basis van het door een partij gedane beroep [op het recht van het land waar zij haar gewone verblijfplaats heeft], uit de in aanmerking te nemen omstandigheden blijkt dat het verlenen van toestemming met betrekking tot het ingevolge artikel 10, lid 1, toepasselijke recht niet redelijkerwijs voortvloeit uit het gedrag van die partij, de rechter het bestaan en de geldigheid van de contractuele bepaling dient te beoordelen volgens het recht van het land waar de partij die dat beroep heeft gedaan haar gewone verblijfplaats heeft?

2)      Kan de nationale rechter artikel 10, lid 2, van verordening nr. 593/2008 aldus uitleggen dat hij de discretionaire bevoegdheid heeft om – rekening houdend met alle omstandigheden van het geval – te beoordelen of het verlenen van toestemming met betrekking tot het ingevolge artikel 10, lid 1, toepasselijke recht, in het licht van de in aanmerking te nemen omstandigheden, niet redelijkerwijs voortvloeit uit het gedrag van de betrokken partij?

3)      Indien een partij zich, voor het bewijs dat zij haar toestemming niet heeft verleend, krachtens artikel 10, lid 2, van verordening nr. 593/2008 beroept op het recht van het land waar zij haar gewone verblijfplaats heeft, moet de nationale rechter dan rekening houden met dat recht voor zover op grond daarvan het door die partij verlenen van toestemming met betrekking tot het krachtens de overeenkomst toepasselijke recht, gelet op de genoemde omstandigheden, niet is aan te merken als redelijk gedrag?

3.1)      Verzet het Unierecht zich er in dat geval tegen dat de nationale rechter een zodanige uitlegging geeft dat bij de beoordeling van de omstandigheden om te bepalen of het redelijk is dat geen toestemming is verleend, dient te worden gekeken naar de omstandigheden van de sluiting, het voorwerp en de uitvoering van de overeenkomst?

II)      Met betrekking tot verordening [nr. 44/2001]:

1)      Verzet artikel 23, lid 1, van verordening nr. 44/2001 zich ertegen dat de nationale rechter een zodanige uitlegging geeft dat precies moet worden aangegeven welk gerecht bevoegd is, of is het, gelet op overweging 14 van deze verordening, voldoende dat de wil of de bedoeling van partijen duidelijk blijkt uit de bewoordingen van de overeenkomst?

1.1)      Is het verenigbaar met artikel 23, lid 1, van verordening nr. 44/2001 dat de nationale rechter een zodanige uitlegging geeft dat een in de algemene voorwaarden van één van de partijen opgenomen forumkeuzebeding, waarbij partijen zijn overeengekomen dat geschillen die voortvloeien uit of samenhangen met de geldigheid, uitvoering of afhandeling van de opdracht en die tussen partijen niet in der minne worden opgelost, uitsluitend en definitief worden beslecht door de gerechten van een bepaalde stad in een lidstaat (namelijk de gerechten te Parijs), voldoende duidelijk is omdat de wil of de bedoeling van partijen met betrekking tot de aangewezen lidstaat, gelet op overweging 14 van de verordening, ondubbelzinnig blijkt uit de bewoordingen van het forumkeuzebeding?”

24.      Alstom, de Hongaarse regering en de Europese Commissie hebben schriftelijke opmerkingen ingediend. De twee laatstgenoemde hebben tevens pleidooi gehouden op de terechtzitting van 21 januari 2016.

 Analyse

 Inleidende opmerkingen

25.      De verwijzende rechter wenst te vernemen of hij bevoegd is om in de hem voorgelegde zaak uitspraak te doen. In dat verband stelt hij het Hof twee vragen. De eerste vraag ziet op de uitlegging van artikel 10 van verordening nr. 593/2008, terwijl met de tweede vraag wordt verzocht om richtsnoeren voor de uitlegging van artikel 23 van verordening nr. 44/2001.

26.      In artikel 1, lid 2, onder e), van verordening nr. 593/2008 worden „overeenkomsten [...] tot aanwijzing van een bevoegde rechter” uitdrukkelijk van de werkingssfeer van die verordening uitgesloten. Deze verordening kan dus geen rol spelen bij het vaststellen van de bevoegde rechter.

27.      Wat de verwijzende rechter in wezen wenst te vernemen is of artikel 23, lid 1, van verordening nr. 44/2001 in de weg staat aan een forumkeuzebeding in de algemene voorwaarden van een van de partijen dat inhoudt dat geschillen tussen partijen uitsluitend en definitief zullen worden beslecht door de gerechten van een bepaalde gemeente of stad van een lidstaat, in dit geval de stad Parijs. Naar mijn opvatting is dit de vraag waarop het Hof een antwoord dient te geven.

28.      In deze conclusie zal ik herhaaldelijk verwijzen naar de rechtspraak van het Hof inzake het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken(5) (hierna: „Executieverdrag”). Aangezien verordening nr. 44/2001 het Executieverdrag vervangt, geldt de door het Hof aan de bepalingen van het Executieverdrag gegeven uitlegging immers ook voor de bepalingen van verordening nr. 44/2001 wanneer de bepalingen van die instrumenten als gelijkwaardig kunnen worden aangemerkt.(6) Het Hof heeft in het bijzonder al uitdrukkelijk aangegeven dat dit het geval is voor de artikel 17, eerste alinea, van het Executieverdrag en artikel 23, lid 1, van verordening nr. 44/2001, die vrijwel gelijk zijn geformuleerd.(7)

29.      Overeenkomsten tot aanwijzing van een bevoegde rechter zijn van enorm belang in internationale geschillenbeslechting.(8) Artikel 23 van verordening nr. 44/2001, dat terecht is omschreven als een van de belangrijkste bepalingen van deze verordening(9), strekt ertoe om binnen het systeem van verordening nr. 44/2001 gevolg te geven aan de partijautonomie.(10) De doelstelling ervan is om de rechtszekerheid te waarborgen door de mogelijkheid te bieden de bevoegde rechter met zekerheid te bepalen.(11) Een overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegde rechter heeft tot gevolg dat bevoegdheid op grond van met name de artikelen 2 en 5 van verordening nr. 44/2001 wordt uitgesloten.(12) Men kan er dus gerust van uitgaan dat artikel 23 van verordening nr. 44/2001 „prevaleert”(13) boven de overige in de verordening opgenomen bepalingen over bevoegdheid.

30.      Artikel 23, lid 1, van verordening nr. 44/2001 ziet enkel op de aanwijzing van een bevoegde rechter, niet op de materiële bepalingen van een contract. Het Hof heeft in het arrest Benincasa dan ook geoordeeld dat „een bevoegdheidsbeding, dat een procedurele functie heeft, wordt beheerst door de bepalingen van het Executieverdrag, dat tot doel heeft eenvormige regels voor de internationale rechterlijke bevoegdheid in het leven te roepen. Daarentegen zijn de materiële bepalingen van de hoofdovereenkomst waarin het beding is opgenomen, alsmede elke betwisting betreffende de nietigheid daarvan, onderworpen aan de lex causae, die wordt bepaald door het internationaal privaatrecht van de staat van de aangezochte rechter.”(14) Een overeenkomst tot aanwijzing van de bevoegde rechter staat dus los van het tussen partijen gesloten contract.(15)

31.      Bovendien heeft het Hof reeds in het arrest Powell Duffryn geoordeeld dat het begrip „overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegde rechter” in artikel 23 van verordening nr. 44/2001 niet moet worden beschouwd als een loutere verwijzing naar het interne recht van deze of gene der betrokken staten, maar als een autonoom begrip.(16)

32.      Verder is het vaste rechtspraak dat artikel 23, lid 1, aldus moet worden uitgelegd dat de keuze voor een gerecht in een forumkeuzebeding slechts mag worden getoetst aan de vereisten ingevolge dat artikel. Overwegingen betreffende de banden tussen het aangewezen gerecht en de betrokken rechtsbetrekking, de geldigheid van het beding en de voor het gekozen gerecht toepasselijke materiële bepalingen inzake aansprakelijkheid, kunnen niet als dergelijke vereisten worden aangemerkt.(17)

33.      Het Hof heeft geoordeeld dat aangezien die bepaling de geldigheid van een forumkeuzebeding afhankelijk stelt van het bestaan van een „overeenkomst” tussen partijen, de aangezochte rechter in de eerste plaats dient te onderzoeken of de clausule die hem bevoegd verklaart, inderdaad het voorwerp heeft uitgemaakt van een wilsovereenstemming tussen partijen die duidelijk en nauwkeurig tot uiting is gekomen. Ook heeft het Hof gepreciseerd dat de vormvereisten van artikel 23 tot doel hebben te waarborgen dat inderdaad wilsovereenstemming tot stand is gekomen.(18)

34.      Het Hof is met andere woorden van oordeel dat het bestaan van een overeenkomst kan worden afgeleid uit het feit dat aan de formele vereisten ingevolge artikel 23, lid 1, van verordening nr. 44/2001 is voldaan.

35.      Puur formele vereisten daargelaten bestaat een overeenkomst, in het bijzonder gelet op het vraagstuk van de wilsovereenstemming, uiteraard ook uit subjectieve elementen, hetgeen de vraag oproept in hoeverre dergelijke subjectieve elementen vallen onder artikel 23, lid 1, van verordening nr. 44/2001 en of – of liever: in hoeverre – het op grond van deze bepaling is toegestaan voor alle overige vereisten voor een overeenkomst, zoals handelingsbekwaamheid, wilsgebreken(19), enzovoorts, te verwijzen naar het nationale recht.(20) Vooralsnog is dus niet geheel duidelijk waar precies de scheidslijn ligt tussen de elementen die wel en de elementen die niet onder artikel 23, lid 1, van verordening nr. 44/2001 vallen.(21)

36.      Ik wijs het Hof er evenwel op dat deze zaak op basis van de bestaande rechtspraak kan worden afgedaan en dat zij zich, naar mijn mening, niet leent voor een algemene discussie over die scheidslijn.

37.      Uiteraard is het aan de verwijzende rechter om vast te stellen of over het forumkeuzebeding tussen partijen inderdaad wilsovereenstemming bestond. Op basis van hetgeen ik in de punten 28 tot en met 33 van deze conclusie heb overwogen en op basis van de mij ter beschikking staande informatie, zou ik menen dat dit het geval is.

 Wilsovereenstemming

38.      Om vast te stellen of er tussen partijen sprake is van wilsovereenstemming die duidelijk en nauwkeurig tot uitdrukking is gekomen, zoals vereist door bovengenoemde rechtspraak van het Hof, moet worden nagegaan of aan de formele vereisten van artikel 23, lid 1, is voldaan.

39.      Twee kwesties verdienen nadere aandacht, namelijk of is voldaan aan het vereiste van de schriftelijke vorm ingevolge artikel 23, lid 1, onder a), en, zo ja, of de omschrijving „gerechten te Parijs” voldoende nauwkeurig is.

40.      Ik zou menen dat beide vragen bevestigend dienen te worden beantwoord.

41.      Het Hof heeft geoordeeld dat „wanneer een clausule tot aanwijzing van een bevoegde rechter is vervat in de op de achterzijde van een contract afgedrukte algemene verkoopvoorwaarden van een der partijen, slechts is voldaan aan het vereiste van een geschrift in de zin van artikel 17, eerste alinea, van het [Executieverdrag], indien het door beide partijen ondertekende contract uitdrukkelijk(22) naar deze algemene voorwaarden verwijst”.(23)

42.      Punt 23 van de algemene voorwaarden van Alstoms rechtsvoorgangster, waarnaar in het contract rechtstreeks werd verwezen, bepaalt duidelijk en ondubbelzinnig dat de gerechten te Parijs bevoegd zullen zijn.

43.      Wat betreft de vraag of de uitdrukking „gerechten te Parijs” voldoende nauwkeurig is, zou ik menen dat dit het geval is. Het Hof heeft geoordeeld dat artikel 17 van het Executieverdrag niet aldus kan worden uitgelegd dat op grond hiervan is vereist dat het forumkeuzebeding zodanig is geformuleerd dat louter op grond van de bewoordingen ervan reeds kan worden bepaald welk gerecht bevoegd is. Het is voldoende dat het beding de objectieve elementen bevat op basis waarvan partijen overeenstemming hebben bereikt over de keuze van het gerecht of de gerechten waaraan zij de ontstane of de toekomstige geschillen willen voorleggen. Die elementen, die voldoende nauwkeurig moeten zijn om de geadieerde rechter in staat te stellen te bepalen of hij bevoegd is, kunnen eventueel worden geconcretiseerd door de omstandigheden van het geval.(24) Wat het argument betreft dat er zich binnen het grondgebied van Parijs verschillende gerechten bevinden die mogelijk bevoegd zijn om uitspraak te doen in zaken als de onderhavige, heeft het Hof in het arrest Meeth(25) bovendien geoordeeld dat artikel 17 van het Executieverdrag niet aldus kan worden uitgelegd dat dit artikel partijen de mogelijkheid ontneemt om ter afdoening van eventuele geschillen twee of meer gerechten aan te wijzen.(26)

44.      Rest de vraag op grond van welk recht moet worden vastgesteld welk gerecht te Parijs bevoegd is. Dienaangaande zou ik willen verwijzen naar de conclusie van advocaat-generaal Capotorti in de zaak Meeth, die ter zake van een beding waarbij de gerechten van een land als bevoegde gerechten worden aangewezen, heeft opgemerkt dat „[i]k [...] het zonneklaar [acht] dat een aldus geformuleerde clausule – ter vaststelling voor welke rechter de vordering moet worden gebracht – impliciet aanhaakt aan de systematiek volgens welke in de aangewezen Staat de bevoegdheid naar territoriale, waarde- en materiële criteria wordt geregeld.”(27) In zijn arrest in die zaak(28) lijkt het Hof hier zonder meer van te zijn uitgegaan, en heeft het aan dit punt verder geen aandacht besteed. Naar mijn mening geldt die redenering ook in dit geval. De vraag welk gerecht te Parijs precies bevoegd is, dient te worden beantwoord aan de hand van Frans procesrecht.(29)

 Verordening (EU) nr. 1215/2012 en het Haags Verdrag van 2005

45.      Zoals bekend is verordening nr. 44/2001 vervangen door verordening (EU) nr. 1215/2012.(30) Laatstgenoemde verordening is op grond van de overgangsbepalingen van artikel 66 ervan niet van toepassing op het hoofdgeding.(31) Ik stel niettemin voor om een blik te werpen op de nieuwe tekst, aangezien een van de centrale doelstellingen van de herschikking is om de doeltreffendheid van forumkeuzebedingen – zij het ten aanzien van het verband met de litispendentieregel – te verbeteren.(32)

46.      Thans geldt ingevolge artikel 25 van verordening nr. 1215/2012 dat „[i]ndien de partijen, ongeacht hun woonplaats, een gerecht of de gerechten van een lidstaat hebben aangewezen voor de kennisneming van geschillen die naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan, [...] dit gerecht of [...] de gerechten van die lidstaat bevoegd [zijn], tenzij de overeenkomst krachtens het recht van die lidstaat nietig is wat haar materiële geldigheid betreft”.(33)

47.      Betoogd zou kunnen worden dat deze nieuwe formulering thans alle materieelrechtelijke aspecten omvat, met inbegrip van de vereisten waaraan een overeenkomst moet voldoen, en dat met de nieuwe formulering dus wordt beoogd de rechtspraak van het Hof inzake de autonome vaststelling of er inderdaad wilsovereenstemming is, terzijde te schuiven.(34) Ik zou echter terughoudend zijn om dit aan te nemen. Het woord „tenzij” lijkt erop te wijzen dat een overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegd gerecht wordt vermoed geldig te zijn.(35) De wetgevingsgeschiedenis van de herschikking bevat bovendien geen aanwijzingen dat met die herschikking werd beoogd de rechtspraak van het Hof op dit punt te wijzigen of te beïnvloeden.(36) Veeleer lijken de nu gekozen bewoordingen in de lijn te liggen van de benadering van advocaat-generaal Slynn in de zaak Elefanten Schuh, volgens welke voor de vraag of er – in niet onder het Unierecht vallende aangelegenheden(37) – sprake is van een overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegd gerecht, moet worden uitgegaan van het recht van de lidstaat waarvan de gerechten door partijen zijn gekozen.(38) Bij toepassing van artikel 23 van verordening nr. 44/2001 dient daarentegen te worden aangenomen dat die vraag moet worden beantwoord aan de hand van het recht van de lidstaten bij de gerechten waarvan de zaak is aangebracht.

48.      Hoe dan ook bestaan er in deze zaak geen aanwijzingen dat er twijfel bestaat over de materiële geldigheid van de overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegd gerecht. Het is dus niet nodig om in dit verband enige materieelrechtelijke bepaling ter sprake te brengen.

49.      De hoofdreden waarom de hierboven aangehaalde formulering is toegevoegd aan wat nu artikel 25, lid 1, van verordening nr. 1215/2012 is, bestaat er naar mijn opvatting in om dat artikel in overeenstemming te brengen met artikel 5 van het Haags Verdrag inzake bedingen van forumkeuze(39), dat op 1 oktober 2015 in werking is getreden.(40) Volgens het eerste lid van die bepaling „[zijn] [h]et gerecht of de gerechten van een Verdragsluitende Staat die in een exclusief forumkeuzebeding zijn aangewezen, [...] bevoegd kennis te nemen van een geschil waarop het beding van toepassing is, tenzij het beding volgens het recht van die Staat nietig is.”(41)

50.      De Unie is zowel lid van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht(42) als verdragsluitende partij bij het Haags Verdrag inzake bedingen van forumkeuze(43). Aangezien het door het verdrag bestreken terrein een terrein is waarop de Unie bij de verordeningen nr. 44/2001 en nr. 1215/2012 haar bevoegdheid heeft uitgeoefend, is het van belang om het verdrag en het door de Unie bij die verordeningen ingestelde systeem zo veel mogelijk met elkaar in overeenstemming te brengen.

51.      Meer in het algemeen wordt een forumkeuzebeding waarin de gerechten van een verdragsluitende staat of een of meer bepaalde gerechten van een verdragsluitende staat worden aangewezen, op grond van artikel 3, onder b), van het Haags Verdrag van 2005 geacht exclusief te zijn tenzij de partijen uitdrukkelijk anders hebben bepaald. Zoals de Commissie bovendien terecht opmerkt, wordt in het toelichtend verslag bij het verdrag(44) specifiek ingegaan op de kwestie van een overeenkomst waarin naar gerechten in een lidstaat in het algemeen of naar een of meer specifieke gerechten in een lidstaat wordt verwezen.(45)

 Conclusie

52.      Gelet op een en ander geef ik het Hof in overweging de tweede prejudiciële vraag van de Pécsi Törvényszék als volgt te beantwoorden:

„Een beding in de algemene voorwaarden van een van de partijen waarnaar in het tussen partijen gesloten contract wordt verwezen en op grond waarvan geschillen die partijen niet in der minne kunnen oplossen, uitsluitend en definitief worden beslecht door de gerechten van een bepaalde gemeente of stad in een lidstaat, dient te worden opgevat als een ‚overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegd gerecht’ in de zin van artikel 23, lid 1, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.”


1 – Oorspronkelijke taal: Engels.


2 – Verordening van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1).


3 – Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) (PB L 177, blz. 6).


4 – Hierna: „Alstoms rechtsvoorgangster”.


5 – PB 1972, L 299, blz. 32. Verdrag als gewijzigd bij de achtereenvolgende verdragen betreffende de toetreding van de nieuwe lidstaten tot dat verdrag.


6 – Arrest TNT Express Nederland (C‑533/08, EU:C:2010:243, punt 36 en aldaar aangehaalde rechtspraak).


7 – Zie arrest Refcomp (C‑543/10, EU:C:2013:62, punt 19).


8 – Zie Hess, B., Europäisches Zivilprozessrecht, C.F. Müller, Heidelberg, 2010, blz. 310, punt 128.


9 – Zie Magnus, U., in Magnus, U., en Mankowski, P., Brussels I Regulation, 2e druk, Sellier, 2012, München, artikel 23, punt 1.


10 – Zie ook overweging 14 van verordening nr. 44/2001, waarin staat dat „[d]e autonomie van de partijen bij een [...] overeenkomst [...] moet worden geëerbiedigd, behoudens de exclusieve bevoegdheidsgronden die in de verordening zijn neergelegd”.


11 – Zie arrest Benincasa (C‑269/95, EU:C:1997:337, punt 28).


12 – Zie onder meer arrest Galeries Segoura (25/76, EU:C:1976:178, punt 6).


13 – In de terminologie van Magnus, U., in Magnus, U., en Mankowski, P., Brussels I Regulation, 2e druk, Sellier, 2012, München, Artikel 23, punt 15.


14 – Zie arrest Benincasa (C‑269/95, EU:C:1997:337, punt 25).


15 – Zie Kropholler, J., von Hein, J., Europäisches Zivilprozessrecht, Verlag Recht und Wirtschaft, Frankfurt (Main), 9e druk, 2011, Art. 23 EuGVO, punt 17.


16 – Zie arresten Powell Duffryn (C‑214/89, EU:C:1992:115, punten 13 en 14) en Refcomp (C‑543/10, EU:C:2013:62, punt 21).


17 – Zie arrest Castelletti (C‑159/97, EU:C:1999:142, punt 52).


18 – Zie arresten MSG (C‑106/95, EU:C:1997:70, punt 15 en aldaar aangehaalde rechtspraak) en El Majdoub (C‑322/14, EU:C:2015:334, punt 29).


19 – Vice du consentement in de Franse rechtsterminologie.


20 – Over de vraag welk nationale recht op dergelijke vragen van toepassing is, bestaat discussie in de literatuur, zie Kropholler, J., von Hein, J., Europäisches Zivilprozessrecht, Verlag Recht und Wirtschaft, Frankfurt (Main), 9e druk, Art. 23 EuGVO, punt 28.


21 – Zie, naast talrijke anderen, Gebauer, M., „Das Prorogationsstatut im Europäischen Zivilprozessrecht”, in Kronke, H., Thorn, K. (red.), Grenzen überwinden – Prinzipien bewahren, Festschrift für Bernd von Hoffmann zum 70. Geburtstag, Verlag Ernst und Werner Gieseking, Bielefeld, 2001, blz. 577‑588, op blz. 577.


22 – Cursivering van mij.


23 – Zie arrest Estasis Saloti di Colzani (24/76, EU:C:1976:177, punt 10). Zie voorts Torbus, A., Umowa Jurysdykcyjna w Systemie Międzynarodowego Postępowania Cywilnego, Toruń, 2012, blz. 262.


24 – Zie arrest Coreck (C‑387/98, EU:C:2000:606, punt 15).


25 – Arrest Meeth (23/78, EU:C:1978:198).


26 – Zie arrest Meeth (23/78, EU:C:1978:198, punt 5).


27 – Zie conclusie van advocaat-generaal Capotorti in de zaak Meeth (23/78, EU:C:1978:183, punt 2).


28 – Arrest Meeth (23/78, EU:C:1978:198).


29 – Zie ook punt 51 hieronder.


30 – Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB L 351, blz. 1).


31 – Volgens het eerste lid van deze bepaling is verordening nr. 1215/2012 slechts van toepassing op rechtsvorderingen die zijn ingesteld op of na 10 januari 2015.


32 – Zie overweging 22 van verordening nr. 1215/2012 en de toelichting bij het voorstel van de Commissie van 14 december 2000 [COM(2010) 748 definitief, Brussel], blz. 3‑4, te raadplegen op http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2010:0748:FIN:NL:PDF


33 – Cursivering van mij.


34 – Deze mogelijkheid wordt genoemd door Magnus, U., in Magnus, U., en Mankowski, P., Brussels I bis Regulation, Verlag Otto Schmidt, Keulen, 2016, Artikel 23, punt 79a, hoewel de schrijver zelf die opvatting niet daadwerkelijk aanhangt.


35 – Zie voorts Lenaerts, K., Stapper, Th., „Die Entwicklung der Brüssel I-Verordnung im Dialog des Europäischen Gerichtshofs mit dem Gesetzgeber”, in Rabels Zeitschrift für ausländisches und internationales Privatrecht (RabelsZ), 78, 2014, blz. 252‑293, op blz. 282; en Magnus, U., in Magnus, U., en Mankowski, P., Brussels I bis Regulation, Verlag Otto Schmidt, Keulen, 2016, Artikel 25, punt 79a.


36 – Zie Magnus, U., in Magnus, U., en Mankowski, P., Brussels I bis Regulation, Verlag Otto Schmidt, Keulen, 2016, Artikel 25, punt 79a.


37 – Zie punt 35 hierboven.


38 – Conclusie van advocaat-generaal Slynn in de zaak Elefanten Schuh (150/80, EU:C:1981:112, blz. 1698). Zie voorts Mankowski, P., in Rauscher, T. (red), Brüssel Ia-VO, 4e druk, Verlag Otto Schmidt, Keulen, 2016, Artikel 25, punt 26.


39 – Verdrag van 30 juni 2005 inzake bedingen van forumkeuze, te raadplegen op https://assets.hcch.net/upload/text37nl.pdf


40 – Dus na het in deze zaak relevante tijdstip of de datum waarop de nationale rechter prejudiciële vragen heeft gesteld aan het Hof van Justitie.


41 – Cursivering van mij.


42 – Zie het besluit van de Raad van 5 oktober 2006 betreffende de toetreding van de Gemeenschap tot de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht (2006/719/EG, PB L 297, blz. 1).


43 – De Unie heeft dit verdrag ondertekend en geratificeerd. Aangezien de Unie ten aanzien van alle door het verdrag geregelde onderwerpen bevoegd is, zijn de EU-lidstaten (met uitzondering van Denemarken, zie de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken) als gevolg van de ratificatie door de Unie automatisch gebonden aan dat verdrag. Momenteel zijn 29 subjecten aan dit verdrag gebonden: de Europese Unie, 27 van haar lidstaten (alle behalve Denemarken) en Mexico, zie https://www.hcch.net/en/instruments/conventions/status-table/?cid=98


44 – Explanatory Report on the 2005 Hague Choice of Court Agreements Convention, Trevor Hartley en Masato Dogauchi (hierna: „toelichtend verslag”), te raadplegen op https://assets.hcch.net/upload/expl37final.pdf


45 – Zie punt 103 van het toelichtend verslag: „Zo wordt een overeenkomst waarbij ‚de gerechten van Frankrijk’ als bevoegde gerechten worden aangewezen voor de toepassing van het verdrag als exclusief beschouwd, ook al wordt daarin niet verduidelijkt welk gerecht in Frankrijk van het geschil kennis zal nemen en ook al wordt daarin de bevoegdheid van de gerechten in andere landen niet uitdrukkelijk uitgesloten. In een dergelijk geval wordt het aan het Franse recht overgelaten, bij welk gerecht of welke gerechten de vordering kan worden ingesteld. Onder voorbehoud hiervan mag de eiser elk gerecht in Frankrijk uitkiezen.”