Language of document : ECLI:EU:T:2021:588

Zaak T777/19

Coopérative des artisans pêcheurs associés (CAPA) Sarl e.a.

tegen

Europese Commissie

 Arrest van het Gerecht (Negende kamer uitgebreid) van 15 september 2021

„Staatssteun – Individuele steun ten gunste van de exploitatie van offshore windmolenparken – Verplichting tot afname van elektriciteit tegen een hogere prijs dan de marktprijs – Inleidende onderzoeksprocedure – Besluit om geen bezwaar te maken – Beroep tot nietigverklaring – Artikel 1, onder h), van verordening (EU) 2015/1589 – Hoedanigheid van belanghebbende – Visserijbedrijven – Bouw van parken in visserijzones – Concurrentieverhouding – Geen – Risico dat de belangen van de visserijbedrijven worden geraakt door de toekenning van de litigieuze steun – Geen – Niet rechtstreeks en individueel geraakt – Niet-ontvankelijkheid”

1.      Beroep tot nietigverklaring – Natuurlijke personen of rechtspersonen – Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken – Besluit van de Commissie waarbij staatssteun verenigbaar met de interne markt wordt verklaard zonder dat de formele onderzoeksprocedure wordt ingeleid – Beroep van belanghebbenden in de zin van artikel 108, lid 2, VWEU – Voorwaarden – Geen hoedanigheid van belanghebbende – Niet-ontvankelijkheid

[Art. 108, lid 2, en art. 263, vierde alinea, VWEU; verordening 2015/1589 van de Raad, art. 1, h)]

(zie punten 58‑62, 65, 66, 82, 113, 115, 116)

2.      Steunmaatregelen van de staten – Onderzoek door de Commissie – Administratieve procedure – Belanghebbende in de zin van artikel 108, lid 2, VWEU – Begrip – Onderneming die niet in een rechtstreekse concurrentieverhouding staat met de steunontvanger – Noodzaak voor deze onderneming om aan te tonen dat de steun concrete gevolgen heeft voor haar situatie

[Art. 108, lid 2, VWEU; verordening 2015/1589 van de Raad, art. 1, h)]

(zie punten 63, 64, 71‑73, 83‑87, 89)

3.      Steunmaatregelen van de staten – Onderzoek door de Commissie – Administratieve procedure – Belanghebbende in de zin van artikel 108, lid 2, VWEU – Begrip – Visserijbedrijven die stellen dat de exploitatie van de begunstigde offshore windmolenparken negatieve gevolgen zal hebben voor de daarnaast bestaande visserijactiviteiten – Geen gebruik van dezelfde „grondstof” – Geen concurrentieverhouding – Gevolgen die voortvloeien uit de besluiten betreffende de locatie van de windmolenparken en het beheer van de publieke maritieme ruimte – Geen verband tussen de steunregeling en die gevolgen – Geen risico dat de belangen van de vissers concreet worden geraakt door de toekenning van die steun – Geen hoedanigheid van belanghebbende

[Art. 108, lid 2, VWEU; verordening 2015/1589 van de Raad, art. 1, h)]

(zie punten 74‑81, 90‑97)

4.      Beroep tot nietigverklaring – Natuurlijke personen of rechtspersonen – Ontvankelijkheidsvoorwaarden – Procesbelang – Procesbevoegdheid – Cumulatieve voorwaarden – Niet-ontvankelijkheid van het beroep indien aan een van deze voorwaarden niet is voldaan

(Art. 263, vierde alinea, VWEU)

(zie punt 112)

Samenvatting

Offshore windmolenparken die worden gefinancierd met exploitatiesteun: het Gerecht verwerpt het beroep van een coöperatie en van zelfstandige vissers tegen het besluit van de Commissie om geen bezwaar te maken

Het Gerecht verduidelijkt de draagwijdte van het begrip „belanghebbende” en oordeelt dat verzoekers niet hebben aangetoond dat de litigieuze steun concrete gevolgen voor hun situatie dreigt te hebben

Frankrijk heeft in 2011 en 2013 openbare aanbestedingen uitgeschreven voor de realisatie van de eerste in Frankrijk te exploiteren offshore windmolenparken. De betrokken zes projecten hebben een verwachte exploitatieduur van 25 jaar en zullen worden gerealiseerd in maritieme zones die voor visserijactiviteiten worden gebruikt.

De bouw en de exploitatie van de windmolenparken worden gefinancierd in de vorm van een verplichting tot afname van elektriciteit tegen een hoger tarief dan de marktprijs. De extra kosten worden volledig vergoed door de staat.

Bij besluit van 26 juli 2019(1) (hierna: „bestreden besluit”) heeft de Europese Commissie die financiering aangemerkt als een steunmaatregel die verenigbaar is met de interne markt(2) (hierna: „litigieuze steun”), en om die reden besloten om geen bezwaar te maken.

De Coopérative des artisans pêcheurs associés (CAPA) een vennootschap waarvan de clientèle uit vissers bestaat en tien visserijbedrijven of zelfstandige vissers (hierna: „verzoekende vissers”) hebben bij het Gerecht een beroep tot nietigverklaring van het bestreden besluit ingesteld. De Negende kamer (uitgebreid) van het Gerecht heeft dat beroep echter niet-ontvankelijk verklaard op grond van de overweging dat verzoekers niet bevoegd zijn om tegen het bestreden besluit op te komen.

Beoordeling door het Gerecht

Om te beginnen brengt het Gerecht in herinnering dat het bestreden besluit een besluit is om geen bezwaar te maken tegen de litigieuze steun, waarbij de Commissie dus impliciet, maar noodzakelijkerwijs heeft geweigerd om de formele onderzoeksprocedure van artikel 108, lid 2, VWEU in te leiden. Aangezien dat besluit tot gevolg heeft dat „belanghebbenden”(3) geen opmerkingen kunnen indienen in het kader van de formele onderzoeksprocedure van de betrokken steunmaatregel, kunnen die belanghebbenden dat besluit bij de Unierechter betwisten, voor zover hierbij hun procedurele rechten zijn geschonden. Personen, ondernemingen of ondernemersverenigingen kunnen enkel als „belanghebbende” worden aangemerkt indien zij rechtens genoegzaam aantonen dat de steun concrete gevolgen voor hun situatie dreigt te hebben.

Wat betreft de vraag of de verzoekende vissers „belanghebbenden” zijn die een beroep kunnen instellen tegen het bestreden besluit, stelt het Gerecht vast dat de verzoekende vissers ten bewijze van hun procesbevoegdheid aanvoeren dat er sprake is van een indirecte concurrentieverhouding tussen hun eigen activiteiten en die van de begunstigden van de litigieuze steun en voorts dat die steun hoe dan ook concrete gevolgen voor hun situatie dreigt te hebben.

Wat de door de verzoekende vissers aangevoerde indirecte concurrentieverhouding betreft, merkt het Gerecht op dat deze verzoekers niet kunnen stellen dat zij dezelfde „grondstof” voor hun productieproces gebruiken als de exploitanten van de windmolenparken. Volgens de gangbare betekenis van de term „grondstof” verwijst die term immers naar natuurlijke hulpbronnen of onverwerkte producten die als basis voor de productie van goederen worden gebruikt. In casu is de „grondstof” voor de respectieve economische activiteiten van de vissers en de exploitanten van de offshore windmolenparken niet de toegang tot de publieke maritieme ruimte als zodanig die zowel door die vissers als door die exploitanten wordt gebruikt, maar de natuurlijke hulpbronnen die zich in die ruimte bevinden, te weten de visbestanden enerzijds en de kinetische windenergie anderzijds. Aangezien het hier om verschillende hulpbronnen gaat, bevinden de verzoekende vissers zich wat de exploitatie daarvan betreft dus niet in een concurrentieverhouding met de exploitanten van de windmolenparken.

Bijgevolg oordeelt het Gerecht dat die gestelde indirecte concurrentieverhouding met de begunstigden van de litigieuze steun geen grond kan opleveren om de verzoekende vissers aan te merken als belanghebbenden die een beroep kunnen instellen tegen het bestreden besluit.

Wat vervolgens het betoog betreft dat de litigieuze steun concrete gevolgen voor de situatie van de verzoekende vissers dreigt te hebben, gaat het Gerecht na of de negatieve gevolgen die de exploitatie van de windmolenparken voor de omgeving en in het bijzonder voor de daarnaast bestaande visserijactiviteiten, het mariene milieu en de visbestanden zou hebben, kunnen worden aangemerkt als concrete gevolgen van de toekenning van die steun voor de situatie van de betrokken visserijbedrijven.

In dat verband benadrukt het Gerecht dat weliswaar niet per definitie kan worden uitgesloten dat een steunmaatregel de belangen van derden concreet aantast wegens de impact die de begunstigde installatie op haar omgeving en met name op andere activiteiten in de nabijheid heeft, maar dat die derden enkel als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt indien zij rechtens genoegzaam aantonen dat hun belangen concreet dreigen te worden aangetast. Bovendien volstaat het in dat verband niet om het bestaan van die impact te bewijzen, maar dient daarenboven te worden aangetoond dat die impact uit de steun zelf voortvloeit. Dat bewijs werd evenwel niet geleverd door de verzoekende vissers.

De vermeende impact van de betrokken projecten op de activiteiten van de verzoekende vissers is immers, ten eerste, inherent aan de besluiten die de Franse autoriteiten in het kader van hun energiewinningsbeleid hebben vastgesteld met betrekking tot de realisatie van die projecten in de betrokken gebieden en, ten tweede, inherent aan de regelgeving betreffende de publieke maritieme ruimte en aan de technische maatregelen die op die projecten van toepassing zijn. Het besluit van die autoriteiten om de exploitanten van die projecten steun te verlenen in de vorm van een afnameplicht die door de staat wordt bekostigd, heeft als zodanig evenwel geen gevolgen voor de economische resultaten van de verzoekende vissers, ook al levert het die exploitanten een voordeel op ten opzichte van elektriciteitsproducenten die niet worden gesubsidieerd.

Gelet op al het voorgaande stelt het Gerecht vast dat de litigieuze steun als zodanig geen concrete gevolgen kan hebben voor de situatie van de verzoekende vissers, zodat zij niet bevoegd zijn om tegen het bestreden besluit op te komen.

Wat tot slot de vraag betreft of de Coopérative des artisans pêcheurs associés (CAPA) als „belanghebbende” kan worden aangemerkt, merkt het Gerecht op dat de activiteiten van die vennootschap, waarvan de clientèle uit vissers bestaat, afhankelijk zijn van de economische beslissingen van haar klanten en niet van de toekenning van de litigieuze steun. Hieruit volgt dat die vennootschap hoe dan ook niet heeft bewezen dat die steun concrete gevolgen voor haar situatie dreigt te hebben. Bijgevolg kan zij evenmin als belanghebbende worden aangemerkt.


1      Besluit C(2019) 5498 final van de Commissie van 26 juli 2019 betreffende steunmaatregelen SA.45274 (2016/NN), SA.45275 (2016/NN), SA.45276 (2016/NN), SA.47246 (2017/NN), SA.47247 (2017/NN) en SA.48007 (2017/NN), die door de Franse Republiek ten uitvoer zijn gelegd ten gunste van zes offshore windmolenparken (Courseulles-sur-Mer, Fécamp, Saint-Nazaire, Île d’Yeu en Île de Noirmoutier, Dieppe en Le Tréport, Saint-Brieuc).


2      Op grond van artikel 107, lid 3, onder c), VWEU.


3      In de zin van artikel 1, onder h) van verordening (EU) 2015/1589 van de Raad van 13 juli 2015 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 [VWEU] (PB 2015, L 248, blz. 9).