Language of document : ECLI:EU:C:2024:287

Voorlopige editie

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)

11 april 2024 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Richtlijn (EU) 2019/1023 – Procedures inzake herstructurering, insolventie en kwijtschelding van schulden – Artikel 20 – Toegang tot kwijtschelding van schuld – Artikel 20, lid 1 – Volledige kwijtschelding van schuld – Artikel 23 – Afwijkingen – Artikel 23, lid 4 – Uitsluiting van specifieke categorieën schuldvorderingen van kwijtschelding van schuld – Uitsluiting van publiekrechtelijke schuldvorderingen – Motivering op grond van nationaal recht – Rechtsgevolgen van de richtlijnen – Verplichting tot conforme uitlegging”

In zaak C‑687/22,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Audiencia Provincial de Alicante (rechter in eerste aanleg Alicante, Spanje) bij beslissing van 11 oktober 2022, ingekomen bij het Hof op 7 november 2022, in de procedure

Julieta,

Rogelio

tegen

Agencia Estatal de la Administración Tributaria,

wijst

HET HOF (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: A. Prechal, kamerpresident, F. Biltgen (rapporteur), N. Wahl, J. Passer en M. L. Arastey Sahún, rechters,

advocaat-generaal: J. Richard de la Tour,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        de Spaanse regering, vertegenwoordigd door A. Gavela Llopis als gemachtigde,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door G. Braun en J. L. Buendía Sierra als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 14 december 2023,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 23, lid 4, van richtlijn (EU) 2019/1023 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende preventieve herstructureringsstelsels, betreffende kwijtschelding van schuld en beroepsverboden, en betreffende maatregelen ter verhoging van de efficiëntie van procedures inzake herstructurering, insolventie en kwijtschelding van schuld, en tot wijziging van richtlijn (EU) 2017/1132 (richtlijn betreffende herstructurering en insolventie) (PB 2019, L 172, blz. 18).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen twee insolvent geworden natuurlijke personen (hierna: „schuldenaren”) en de Agencia Estatal de la Administración Tributaria (rijksbelastingdienst, Spanje; hierna: „AEAT”), betreffende een verzoek om kwijtschelding van schuld dat door die schuldenaren is ingediend in de loop van de tegen hen ingeleide insolventieprocedure.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

3        De overwegingen 1, 78 en 81 van de richtlijn betreffende herstructurering en insolventie luiden:      

„(1)      Deze richtlijn heeft als doel bij te dragen tot het goede functioneren van de interne markt en een eind te maken aan de belemmeringen voor het uitoefenen van fundamentele vrijheden zoals het vrije verkeer van kapitaal en de vrijheid van vestiging, die voortvloeien uit verschillen tussen nationale regelingen en procedures inzake preventieve herstructurering, insolventie, kwijtschelding van schuld en beroepsverboden. Deze richtlijn beoogt, zonder afbreuk te doen aan de grondrechten en fundamentele vrijheden van werknemers, deze belemmeringen weg te nemen door ervoor te zorgen dat: levensvatbare ondernemingen en ondernemers in financiële moeilijkheden toegang hebben tot doeltreffende nationale preventieve herstructureringsstelsels die hen in staat stellen hun activiteiten voort te zetten; eerlijke ondernemers die insolvent zijn of een overmatige schuldenlast hebben na een redelijke termijn een volledige kwijtschelding van schuld kunnen krijgen waardoor hen een tweede kans wordt gegeven; en dat de procedures inzake herstructurering, insolventie en kwijtschelding van schuld efficiënter worden, in het bijzonder om de duur ervan te verkorten.

[...]

(78)      Volledige kwijtschelding van schuld of het einde van het beroepsverbod na een periode van niet langer dan drie jaar is niet in alle omstandigheden passend, en derhalve kan het nodig zijn afwijkingen van deze regel die naar behoren zijn gemotiveerd met in de nationale wetgeving neergelegde redenen, in te stellen. [...]

[...]

(81)      Indien in het nationaal recht een naar behoren gemotiveerde grond is neergelegd, kan het passend zijn de mogelijkheid tot kwijtschelding voor bepaalde soorten schuld te beperken. De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben door een zekerheid gedekte schulden uit te sluiten als voor kwijtschelding in aanmerking komende schulden voor ten hoogste de waarde van de zekerheid als vastgesteld in het nationaal recht, terwijl de rest van de schuld dient te worden behandeld als niet door een zekerheid gedekte schuld. De lidstaten moeten, indien zulks naar behoren is gemotiveerd, nog meer categorieën van schulden kunnen uitsluiten.”

4        Artikel 1, lid 1, van die richtlijn luidt:

„Bij deze richtlijn worden voorschriften vastgesteld betreffende:

a)      preventieve herstructureringsstelsels die beschikbaar zijn voor schuldenaren in financiële moeilijkheden indien er kans op insolventie bestaat, teneinde insolventie van de schuldenaar te voorkomen en de levensvatbaarheid van de schuldenaar te verzekeren;

b)      procedures die tot kwijtschelding van schuld voor insolvente ondernemers leiden; en

c)      maatregelen met het oog op efficiëntere procedures inzake herstructurering, insolventie en kwijtschelding van schuld.”

5        Artikel 20 van die richtlijn, met als opschrift „Toegang tot kwijtschelding van schuld”, bepaalt:

„1.      De lidstaten zorgen ervoor dat insolvente ondernemers toegang hebben tot ten minste één procedure die tot volledige kwijtschelding van schuld overeenkomstig deze richtlijn kan leiden.

De lidstaten kunnen verlangen dat de handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit waarop de schulden van een insolvente ondernemer betrekking hebben, is stopgezet.

2.      De lidstaten waar volledige kwijtschelding van schuld afhangt van gedeeltelijke terugbetaling van schuld door de ondernemer, zorgen ervoor dat de betrokken terugbetalingsverplichting gebaseerd is op de individuele situatie van de ondernemer, en met name in verhouding staat tot het voor beslag vatbare of het beschikbare inkomen en de activa van de ondernemer tijdens de kwijtscheldingsperiode, en het billijke belang van de schuldeisers in aanmerking neemt.”

6        Artikel 23 van deze richtlijn, met het opschrift „Afwijkingen”, bepaalt in lid 4:

„De lidstaten kunnen specifieke categorieën schulden uitsluiten van kwijtschelding van schuld, of de toegang ervan tot kwijtschelding van schuld beperken of de kwijtscheldingsperiode ervan verlengen indien die uitsluitingen, beperkingen of verlengingen naar behoren zijn gerechtvaardigd, bijvoorbeeld in het geval van:

a)      door een zekerheid gedekte schulden;

b)      schulden die ontstaan uit of verband houden met strafrechtelijke boeten;

c)      schulden die ontstaan uit aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad;

d)      schulden in verband met onderhoudsverplichtingen die voortvloeien uit familiebetrekkingen, bloedverwantschap, huwelijk of aanverwantschap;

e)      schulden die zijn ontstaan na de aanvraag tot kwijtschelding van schuld of na de opening van de procedure die tot kwijtschelding van schuld leidt; en

f)      schulden die ontstaan uit de verplichting tot betaling van de kosten van de procedure die tot kwijtschelding van schuld leidt.”

7        Artikel 34, lid 1, van de richtlijn betreffende herstructurering en insolventie bepaalt:

„1.      De lidstaten dienen uiterlijk op 17 juli 2021 de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken die nodig zijn om aan deze richtlijn te voldoen, met uitzondering van de bepalingen die nodig zijn om te voldoen aan artikel 28, onder a), b) en c), die uiterlijk op 17 juli 2024 worden vastgesteld en bekendgemaakt, en van de bepalingen die nodig zijn om aan artikel 28, onder d), te voldoen, die uiterlijk op 17 juli 2026 worden vastgesteld en bekendgemaakt. Zij delen de [Europese] Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede.

Zij passen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen om aan deze richtlijn te voldoen toe met ingang van 17 juli 2021, met uitzondering van de bepalingen die nodig zijn om te voldoen aan artikel 28, onder a), b) en c), die uiterlijk op 17 juli 2024 van toepassing zijn, en van de bepalingen die nodig zijn om aan artikel 28, onder d), te voldoen, die uiterlijk op 17 juli 2026 van toepassing zijn.”

8        Overeenkomstig artikel 35 van deze richtlijn, dat bepaalt dat deze richtlijn in werking treedt op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, is zij op 16 juli 2019 in werking getreden.

 Spaans recht

9        Real Decreto-ley 1/2015 de mecanismo de segunda oportunidad, reducción de carga financiera y otras medidas de orden social (koninklijk wetsbesluit 1/2015 betreffende het mechanisme van de tweede kans, de vermindering van de financiële lasten en andere sociale maatregelen) van 27 februari 2015 (BOE nr. 51 van 28 februari 2015, blz. 19058), dat ongewijzigd is omgezet in wet 25/2015 van 28 juli 2015, heeft Ley 22/2003 Concursal (wet 22/2003 betreffende insolventie) van 9 juli 2003 (BOE nr. 164 van 10 juli 2003, blz. 26905) gewijzigd door een nieuw artikel 178 bis in te voegen teneinde de kwijtschelding van schuld te regelen. Dit artikel 178 bis heeft een systeem ingevoerd waarbij de betrokken schuldenaar kan kiezen voor ofwel onmiddellijke kwijtschelding van schuld (artikel 178 bis, lid 3, punt 4), ofwel uitgestelde kwijtschelding van schuld op basis van een betalingsregeling (artikel 178 bis, lid 3, punt 5). Wat betreft dat laatste, bepaalde artikel 178 bis, lid 5, punt 1, het volgende:

„De kwijtschelding van schuld die is verleend aan de in lid 3, punt 5, bedoelde schuldenaren, strekt zich uit tot het niet-voldane deel van de volgende schuldvorderingen:

1°      Gewone en achtergestelde schuldvorderingen die uitstaan op de datum van afsluiting van de insolventieprocedure, zelfs indien zij niet zijn meegedeeld, met uitzondering van publiekrechtelijke schuldvorderingen en onderhoudsvorderingen.

[...]”

10      Real Decreto Legislativo 1/2020 por el que se aprueba el texto refundido de la Ley Concursal (koninklijk wetsbesluit 1/2020 houdende goedkeuring van de herschikte tekst van de insolventiewet) van 5 mei 2020 (BOE nr. 127 van 7 mei 2020, blz. 31518; hierna: „TRLC”), heeft wet 22/2003 betreffende insolventie opnieuw gewijzigd door artikel 178 bis van deze wet te vervangen door een nieuw hoofdstuk, waarbij publiekrechtelijke schuldvorderingen zijn uitgesloten van zowel onmiddellijke als uitgestelde kwijtschelding van schuld.

11      Artikel 491, lid 1, TRLC luidde:

„Indien de schuldvorderingen op de boedel en de bevoorrechte vorderingen volledig zijn voldaan en de schuldenaar die aan de relevante voorwaarden voldoet heeft getracht om vooraf tot een buitengerechtelijke betalingsregeling te komen, wordt de kwijtschelding van schuld uitgebreid tot alle niet-voldane vorderingen, met uitzondering van publiekrechtelijke schuldvorderingen en onderhoudsvorderingen.”

12      Artikel 497, lid 1, TRLC bepaalde:

„De kwijtschelding van schuld die wordt toegekend aan schuldenaren die ermee hebben ingestemd zich aan het betalingsplan te onderwerpen, wordt uitgebreid tot het deel van de hieronder vermelde schuldvorderingen dat in het kader van het plan niet zal worden voldaan:

1°      gewone en achtergestelde schuldvorderingen die uitstaan op de datum van afsluiting van de insolventieprocedure, zelfs indien zij niet zijn meegedeeld, met uitzondering van publiekrechtelijke schuldvorderingen en onderhoudsvorderingen;

[...]”

13      Ley 16/2022 de reforma del texto refundido de la Ley Concursal, aprobado por el Real Decreto Legislativo 1/2020 para la transposición de la Directiva (EU) 2019/1023 [wet 16/2022 tot wijziging van de herschikte tekst van de insolventiewet, goedgekeurd bij koninklijk wetsbesluit 1/2020 met het oog op de omzetting van richtlijn (EU) 2019/1023] van 5 september 2022 (BOE nr. 214 van 6 september 2022, blz. 123682; hierna: „wet 16/2022”), heeft de door het TRLC gekozen benadering bevestigd door eveneens te bepalen dat publiekrechtelijke schuldvorderingen zijn uitgesloten van zowel onmiddellijke als uitgestelde kwijtschelding van schuld.

14      De preambule van wet 16/2022 bepaalt in afdeling IV:

„[...]

De [richtlijn betreffende herstructurering en insolventie] verplicht alle lidstaten een mechanisme in te voeren dat schuldenaren een tweede kans biedt om te voorkomen dat zij in de verleiding worden gebracht te verhuizen naar een ander land dat reeds in een dergelijk mechanisme voorziet, met alle kosten van dien voor zowel de schuldenaar als zijn schuldeisers. Tegelijk wordt homogenisering op dit gebied essentieel geacht voor de werking van de Europese interne markt.

[...]

Er worden twee soorten kwijtschelding van schulden ingevoerd: kwijtschelding met liquidatie van de activa en kwijtschelding met een terugbetalingsregeling. [...]

[...]

Kwijtschelding van schulden wordt uitgebreid tot alle schuldvorderingen in het kader van de collectieve procedure en vorderingen op de boedel. Uitzonderingen zijn, in bepaalde gevallen, gebaseerd op het bijzondere belang van de voldoening ervan voor een rechtvaardige en solidaire samenleving op basis van de rechtsstaat (zoals onderhoudsschulden, schulden voortvloeiend uit publiekrechtelijke schuldvorderingen, schulden ontstaan uit strafbare feiten of schulden ontstaan uit aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad). Zo is de kwijtschelding van schuld met betrekking tot publiekrechtelijke schuldvorderingen aan bepaalde beperkingen onderworpen en kan zij alleen plaatsvinden bij de eerste kwijtschelding van schuld, en niet bij latere kwijtscheldingen. [...]

[...]”

15      Artikel 489 TRLC, zoals het voortvloeit uit wet 16/2022, luidt als volgt:

„1.      De kwijtschelding van schuld strekt zich uit tot alle uitstaande schulden, met uitzondering van de volgende:

[...]

5º      schulden die voortvloeien uit publiekrechtelijke schuldvorderingen. Schulden waarvoor het beheer van de invordering onder de bevoegdheid van de [AEAT] valt, kunnen echter worden kwijtgescholden tot een maximumbedrag van 10 000 EUR per schuldenaar, waarbij de kwijtschelding voor de eerste 5 000 EUR volledig is en voor het resterende bedrag 50 % van de schuld tot het aangegeven maximum bedraagt. Ook socialezekerheidsschulden kunnen voor hetzelfde bedrag en onder dezelfde voorwaarden worden kwijtgescholden. De kwijtschelding, tot het bedrag van het voornoemde plafond, gebeurt in omgekeerde volgorde van de bij deze wet vastgelegde volgorde van prioriteit en, binnen elke klasse, op basis van ouderdom;

[...]”

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

16      In het kader van de tegen de schuldenaren geopende insolventieprocedure hebben deze op 3 maart 2021 een verzoek om volledige kwijtschelding van schulden ingediend. De AEAT heeft zich tegen dat verzoek verzet voor zover in de kwijtschelding een schuld ten bedrage van 192 366,21 EUR werd opgenomen, waarvan de AEAT de schuldeiser was en die een bevoorrechte publiekrechtelijke schuldvordering vormde.

17      Bij beschikking van 30 juli 2021 heeft de Juzgado de Primera Instancia n.º 1 de Dénia (rechtbank in eerste aanleg nr. 1 Dénia, Spanje) deze insolventieprocedure afgesloten en aan de schuldenaren een kwijtschelding van schuld toegekend, met uitsluiting van de schulden die voortvloeien uit publiekrechtelijke schuldvorderingen en onderhoudsvorderingen.

18      De schuldenaren hebben bij de verwijzende rechter hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking en gevorderd dat de aan de AEAT verschuldigde publiekrechtelijke schuldvordering wordt opgenomen in deze kwijtschelding van schuld.

19      Gelet op de datum van het verzoek om kwijtschelding van schuld van de schuldenaren is de verwijzende rechter van oordeel dat geen rekening moet worden gehouden met de versie van wet 22/2003 betreffende insolventie die voortvloeit uit wet 16/2022, waarbij de richtlijn betreffende herstructurering en insolventie is omgezet, maar met de versie die voortvloeit uit het TRLC, goedgekeurd bij koninklijk wetsbesluit 1/2020, dat na de inwerkingtreding van die richtlijn en voor de omzettingstermijn ervan, is bekendgemaakt. Hij preciseert echter dat volgens beide teksten publiekrechtelijke schuldvorderingen worden uitgesloten van de kwijtschelding van schuld.

20      Deze rechter wijst erop dat er tegenstrijdige nationale rechtspraak bestaat met betrekking tot de geldigheid van de nationale bepalingen die in deze uitsluiting voorzien, en hij zegt te betwijfelen of deze bepalingen verenigbaar zijn met de richtlijn betreffende herstructurering en insolventie.

21      Hij vraagt zich om te beginnen af of die uitsluiting, als bepaald in het Spaanse recht, naar behoren is gemotiveerd. Hij wijst erop dat artikel 23 van de richtlijn betreffende herstructurering en insolventie toestaat om af te wijken van de in artikel 20, lid 1, van deze richtlijn vastgestelde algemene regel, die voorziet in een volledige kwijtschelding. Artikel 23, lid 4, van de richtlijn biedt de lidstaten met name de mogelijkheid om specifieke categorieën schulden van kwijtschelding van schuld uit te sluiten, mits die uitsluiting „naar behoren [is] gerechtvaardigd”.

22      Anders dan wet 16/2022, in de preambule waarvan de nationale wetgever een zekere motivering heeft gegeven, namelijk dat de uitzonderingen op de kwijtschelding van schuld „in bepaalde gevallen zijn gebaseerd op het bijzondere belang van de voldoening ervan voor een rechtvaardige en solidaire samenleving die is gebaseerd op de rechtsstaat”, bevat het TRLC, goedgekeurd bij koninklijk wetsbesluit 1/2020, geen enkele motivering voor de uitsluiting van publiekrechtelijke schuldvorderingen van de kwijtschelding van schuld.

23      Voorts vraagt de verwijzende rechter zich af of de in artikel 23, lid 4, van de richtlijn betreffende herstructurering en insolventie opgenomen lijst van specifieke categorieën schulden die van kwijtschelding van schuld kunnen worden uitgesloten, uitputtend is, aangezien wet 22/2003 betreffende insolventie, in de versie die voortvloeit uit het TRLC, goedgekeurd bij koninklijk wetsbesluit 1/2020, in een dergelijk geval in strijd zou zijn met deze bepaling. Indien deze lijst daarentegen slechts illustratief van aard is, zou deze wet in overeenstemming zijn met die bepaling.

24      In het bijzonder blijft de verwijzende rechter eraan twijfelen of die lijst al dan niet uitputtend is, zelfs na de publicatie van de rectificatie inzake de Spaanse taalversie, waarin in die taal wordt verduidelijkt dat de bij deze bepaling voorziene mogelijkheid „bijvoorbeeld” betrekking heeft op de daarin vermelde categorieën van schuldvorderingen. Deze rechter vraagt zich namelijk af wat het belang is van een dergelijke lijst indien de nationale wetgever volledig vrij is om de categorieën van schuldvorderingen vast te stellen die hij wenst uit te sluiten van de kwijtschelding van schuld, mits de uitsluiting naar behoren wordt gerechtvaardigd. Voorts merkt de verwijzende rechter op dat de in die bepaling genoemde categorieën schuldvorderingen een zekere samenhang vertonen die zou worden verbroken indien de nationale wetgever een dergelijke vrijheid zou hebben. De omstandigheid dat de publiekrechtelijke schuldvorderingen, die van buitengewoon belang zijn, niet vermeld staan op de lijst van categorieën schuldvorderingen die zijn opgenomen in die bepaling, zou een aanwijzing kunnen zijn dat die lijst uitputtend is. Ten slotte is de verwijzende rechter van oordeel dat die vrijheid de werking van de interne markt kan aantasten.

25      In deze omstandigheden heeft de Audiencia Provincial de Alicante (rechter in eerste aanleg Alicante, Spanje) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Kan het beginsel van conforme uitlegging worden toegepast op artikel 23, lid 4, van de [richtlijn betreffende herstructurering en insolventie] wanneer de feiten (zoals in de onderhavige zaak, rekening houdend met de datum van het verzoek om kwijtschelding van schuld) zich hebben voorgedaan in de periode tussen de inwerkingtreding van deze richtlijn en de uiterste datum voor omzetting ervan, en de toepasselijke nationale wetgeving [namelijk het TRLC, goedgekeurd bij koninklijk wetsbesluit 1/2020] niet die is waarmee de richtlijn werd omgezet ([namelijk] wet 16/2022)?

2)      Is een nationale wettelijke regeling, zoals de Spaanse wetgeving in de bewoordingen van het [TRLC, goedgekeurd bij koninklijk wetsbesluit 1/2020], die geen enkele motivering verstrekt voor het uitsluiten van publiekrechtelijke schuldvorderingen van de kwijtschelding van schuld, verenigbaar met artikel 23, lid 4, van de [richtlijn betreffende herstructurering en insolventie] en met de daaraan ten grondslag liggende beginselen inzake de kwijtschelding van schuld? Brengt deze wettelijke regeling, voor zover zij publiekrechtelijke schuldvorderingen uitsluit van kwijtschelding en geen passende motivering daarvoor biedt, de verwezenlijking van de in die richtlijn vastgestelde doelstellingen in gevaar of schaadt zij deze?

3)      Bevat artikel 23, lid 4, van de [richtlijn betreffende herstructurering en insolventie] een uitputtende en gesloten lijst van categorieën schuldvorderingen die uitgesloten kunnen worden van kwijtschelding van schuld, of is die opsomming integendeel louter illustratief en staat het de nationale wetgever volledig vrij om de categorieën van uitsluitbare schuldvorderingen te bepalen die hij passend acht, mits deze categorieën in het nationale recht naar behoren worden gemotiveerd?”

 Procedure bij het Hof

26      De verwijzende rechter heeft verzocht deze prejudiciële verwijzing te behandelen volgens de versnelde prejudiciële procedure van artikel 105 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof. Ter ondersteuning van zijn verzoek merkt deze rechter op dat het bij hem aanhangige geding potentieel een groot aantal personen betreft, aangezien de economische crisis in het Koninkrijk Spanje heeft geleid tot een groot aantal nog aanhangige insolventieprocedures waarbij natuurlijke personen betrokken zijn en in het kader waarvan zeer veel verzoeken om kwijtschelding van schuld krachtens het TRLC zijn ingediend. Een snelle behandeling van de onderhavige prejudiciële verwijzing zou het dus mogelijk maken zeer veel gedingen met hetzelfde onderwerp op een correcte en snelle manier op te lossen.

27      Wat dat betreft zij eraan herinnerd dat volgens artikel 105, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering de president van het Hof op verzoek van de verwijzende rechter of, bij wijze van uitzondering, ambtshalve, wanneer de aard van de zaak een behandeling binnen korte termijnen vereist, de rechter-rapporteur en de advocaat-generaal gehoord, kan beslissen een prejudiciële verwijzing te behandelen volgens een versnelde procedure die afwijkt van de bepalingen van dit Reglement.

28      In casu heeft de president van het Hof, de rechter-rapporteur en de advocaat-generaal gehoord, bij beslissing van 28 december 2022 het verzoek van de verwijzende rechter om de onderhavige zaak volgens een versnelde procedure te behandelen afgewezen omdat overeenkomstig vaste rechtspraak van het Hof het grote aantal personen of juridische situaties dat mogelijkerwijs wordt geraakt door de beslissing die de verwijzende rechter moet nemen nadat hij het Hof heeft verzocht om een prejudiciële beslissing, als zodanig geen uitzonderlijke omstandigheid is die de toepassing van een versnelde procedure kan rechtvaardigen [zie met name de beschikking van de president van het Hof van 21 september 2006, KÖGÁZ e.a., C‑283/06 en C‑312/06, niet gepubliceerd, EU:C:2006:602, punt 9, en arrest van 8 december 2020, Staatsanwaltschaft Wien (Vervalste overschrijvingsopdrachten), C‑584/19, EU:C:2020:1002, punt 36 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

29      Bovendien moet worden vastgesteld dat uit geen enkel van de door de rechter tot staving van zijn verzoek aangevoerde argumenten kan worden afgeleid dat de aard van deze zaak vereist dat deze op korte termijn wordt behandeld wegens spoedeisendheid die rechtvaardigt dat zij volgens een versnelde procedure wordt behandeld.

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Eerste vraag

30      Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of het beginsel van conforme uitlegging van toepassing is op een situatie waarin de feiten zich hebben voorgedaan na de datum van inwerkingtreding van de richtlijn betreffende herstructurering en insolventie, maar vóór de datum waarop de termijn voor omzetting van deze richtlijn is verstreken.

31      In dit verband zij eraan herinnerd dat blijkens vaste rechtspraak van het Hof de verplichting tot conforme uitlegging waarnaar de verwijzende rechter verwijst, slaat op alle bepalingen van nationaal recht, ongeacht of deze dateren van eerdere of latere datum dan de betrokken richtlijn (arrest van 23 april 2009, Angelidaki e.a., C‑378/07–C‑380/07, EU:C:2009:250, punt 197 en aldaar aangehaalde rechtspraak), en dat als het gaat over een regel van nationaal recht die is vastgesteld na de inwerkingtreding van de richtlijn, niet van belang is of deze regel al dan niet de omzetting van die richtlijn beoogt (zie in die zin arrest van 4 juli 2006, Adeneler e.a., C‑212/04, EU:C:2006:443, punt 121 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

32      Uit de rechtspraak van het Hof volgt bovendien dat de algemene verplichting van de nationale rechterlijke instanties om het interne recht richtlijnconform uit te leggen pas bestaat vanaf het verstrijken van de omzettingstermijn van de richtlijn (zie in die zin arresten van 4 juli 2006, Adeneler e.a., C‑212/04, EU:C:2006:443, punt 115, en 23 april 2009, Angelidaki e.a., C‑378/07–C‑380/07, EU:C:2009:250, punt 201).

33      Hieruit volgt dat, zoals de advocaat-generaal in punt 29 van zijn conclusie heeft opgemerkt, in een situatie als aan de orde in het hoofdgeding, waarin de feiten zich hebben voorgedaan vóór het verstrijken van de termijn voor omzetting van de betrokken richtlijn, het beginsel van conforme uitlegging nog niet bindend is voor een nationale rechter die zich over die feiten moet uitspreken.

34      Wat betreft de verplichting van de lidstaten om zich tijdens de omzettingstermijn van een richtlijn te onthouden van maatregelen die de verwezenlijking van het door die richtlijn voorgeschreven resultaat ernstig in gevaar zou kunnen brengen (arrest van 4 juli 2006, Adeneler e.a., C‑212/04, EU:C:2006:443, punt 121 en aldaar aangehaalde rechtspraak), moet worden vastgesteld dat deze verplichting moet worden onderzocht in het kader van het antwoord op de tweede vraag.

35      Gelet op het voorgaande moet op de eerste vraag worden geantwoord dat het beginsel van conforme uitlegging niet van toepassing is op een situatie waarin de feiten zich hebben voorgedaan na de datum van de inwerkingtreding van de richtlijn betreffende herstructurering en insolventie, maar vóór de datum waarop de termijn voor omzetting van deze richtlijn is verstreken en vóór de datum van de omzetting ervan in het nationale recht.

 Derde vraag

36      Met zijn derde vraag, die als tweede moet worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 23, lid 4, van de richtlijn betreffende herstructurering en insolventie aldus moet worden uitgelegd dat de daarin opgenomen lijst van specifieke categorieën schuldvorderingen al dan niet uitputtend is, en of de lidstaten, indien dit niet het geval is, andere dan de in deze bepaling genoemde categorieën van schuldvorderingen kunnen uitsluiten van de kwijtschelding van schuld, indien een dergelijke uitsluiting naar behoren is gerechtvaardigd krachtens het nationale recht.

37      Wat in de eerste plaats de vraag betreft of deze lijst al dan niet uitputtend is, moet worden vastgesteld dat deze lijst begint met de woorden „bijvoorbeeld in het geval van”, en dat termen met dezelfde betekenis worden gebruikt in de andere taalversies van dat artikel 23, lid 4, met inbegrip van de Spaanse taalversie van deze bepaling na de bekendmaking van de in punt 24 van het onderhavige arrest bedoelde rectificatie. Hieruit volgt dat uit de bewoordingen van deze bepaling blijkt dat de in daarin opgesomde specifieke categorieën schuldvorderingen niet uitputtend zijn.

38      Zoals de advocaat-generaal in punt 33 van zijn conclusie heeft opgemerkt, vindt de letterlijke uitlegging van artikel 23, lid 4, van de richtlijn betreffende herstructurering en insolventie, volgens welke de lijst in deze bepaling niet uitputtend maar illustratief is, steun in overweging 81 van deze richtlijn, waaruit blijkt dat de Uniewetgever heeft geoordeeld dat de lidstaten „indien zulks naar behoren is gemotiveerd, nog meer categorieën van schulden [moeten] kunnen uitsluiten”.

39      Hieruit volgt dat dit artikel 23, lid 4, aldus moet worden uitgelegd dat de daarin opgenomen lijst van specifieke categorieën schuldvorderingen niet uitputtend is en dat de lidstaten indien zulks naar behoren is gerechtvaardigd andere dan de in deze bepaling genoemde categorieën van schuldvorderingen van de kwijtschelding kunnen uitsluiten.

40      Wat in de tweede plaats de beoordelingsmarge betreft waarover de lidstaten bij de uitoefening van deze bevoegdheid beschikken, moet worden vastgesteld dat, zoals de advocaat-generaal in de punten 39 tot en met 43 van zijn conclusie heeft aangetoond, noch de richtlijn betreffende herstructurering en insolventie noch de voorbereidende werkzaamheden ervan gegevens bevatten die de met name door de verwijzende rechter aangevoerde stelling kunnen staven dat de Uniewetgever – gelet op de interne samenhang van de uitdrukkelijk in artikel 23, lid 4, van deze richtlijn bedoelde categorieën schuldvorderingen – de beoordelingsmarge van de lidstaten heeft willen beperken wat betreft de mogelijkheid om bepaalde andere categorieën schuldvorderingen dan die welke zijn opgesomd in dat artikel, zoals publiekrechtelijke schuldvorderingen, uit te sluiten. Uit deze voorbereidende werkzaamheden blijkt integendeel meer in het bijzonder dat deze wetgever de vaste bedoeling had om de lidstaten een zekere beoordelingsmarge te laten om bij de omzetting van de richtlijn in hun nationale recht rekening te kunnen houden met de economische situatie en de nationale juridische structuren.

41      Voorlopig moet derhalve worden geconcludeerd dat artikel 23, lid 4, van de richtlijn betreffende herstructurering en insolventie aldus moet worden uitgelegd dat het de beoordelingsmarge waarover de lidstaten beschikken bij de keuze van de andere categorieën schuldvorderingen dan die welke zijn opgesomd in die bepaling die zij van kwijtschelding van schuld willen uitsluiten, niet beperkt.

42      Niettemin heeft de Uniewetgever uitdrukkelijk bepaald dat van de aldus in artikel 23, lid 4, aan de lidstaten geboden mogelijkheid uitsluitend gebruik kan worden gemaakt als dergelijke uitsluitingen „naar behoren zijn gerechtvaardigd”. Hieruit volgt dat wanneer de nationale wetgever dergelijke afwijkingen vaststelt, de redenen voor die afwijkingen moeten blijken uit het nationale recht of uit de procedure die tot die uitsluitingen heeft geleid, en dat die redenen een legitiem openbaar belang moeten nastreven.

43      In dit verband kan zowel op grond van overweging 78 van de richtlijn betreffende herstructurering en insolventie, waarin wordt verwezen naar de afwijkingen die „die naar behoren zijn gemotiveerd met in de nationale wetgeving neergelegde redenen”, als op grond van overweging 81 van deze richtlijn, waarin sprake is van een „in het nationaal recht [...] naar behoren gemotiveerde” grond, worden geoordeeld dat de Uniewetgever heeft gemeend dat het volstaat dat de daartoe in de verschillende nationale rechtsstelsels vastgestelde voorwaarden in acht worden genomen.

44      Gelet op het voorgaande moet op de derde vraag worden geantwoord dat artikel 23, lid 4, van de richtlijn betreffende herstructurering en insolventie aldus moet worden uitgelegd dat de daarin opgenomen lijst van specifieke categorieën schuldvorderingen niet uitputtend is en dat de lidstaten de mogelijkheid hebben om andere dan de in deze bepaling genoemde specifieke categorieën van schuldvorderingen van de kwijtschelding uit te sluiten, mits een dergelijke uitsluiting naar nationaal recht naar behoren is gerechtvaardigd.

 Tweede vraag

45      Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of een uitlegging, door de nationale rechterlijke instanties, van een nationale regeling die van toepassing is op feiten die zich hebben voorgedaan na de datum van inwerkingtreding van de richtlijn betreffende herstructurering en insolventie, maar vóór het verstrijken van de omzettingstermijn ervan, volgens welke de uitsluiting van publiekrechtelijke schuldvorderingen van de kwijtschelding van schuld in deze regeling niet naar behoren is gerechtvaardigd, de verwezenlijking van het door deze richtlijn nagestreefde doel ernstig in gevaar dreigt te brengen na het verstrijken van die termijn.

46      Voor de beantwoording van deze vraag zij eraan herinnerd dat, zoals blijkt uit de in punt 34 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak, de lidstaten zich vanaf de datum van inwerkingtreding van een richtlijn dienen te onthouden van maatregelen die de verwezenlijking van het met deze richtlijn nagestreefde doel na het verstrijken van de termijn voor omzetting ervan ernstig in gevaar zouden brengen.

47      Aangezien alle autoriteiten van de lidstaten verplicht zijn om de volle werking van de bepalingen van het Unierecht te verzekeren, geldt de in het vorige punt van dit arrest genoemde onthoudingsverplichting evenzeer voor de nationale rechterlijke instanties (zie in die zin arrest van 4 juli 2006, Adeneler e.a., C‑212/04, EU:C:2006:443, punten 121 en 122 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

48      Hieruit leidt het Hof af dat de rechterlijke instanties van de lidstaten zich vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van een richtlijn zoveel mogelijk dienen te onthouden van een uitlegging van het interne recht die, na het verstrijken van de omzettingstermijn van deze richtlijn, de verwezenlijking van de ermee nagestreefde doelstelling ernstig in gevaar zou kunnen brengen (arrest van 4 juli 2006, Adeneler e.a., C‑212/04, EU:C:2006:443, punt 123).

49      Tevens moet worden opgemerkt dat de richtlijn betreffende herstructurering en insolventie krachtens artikel 1 ervan regels vaststelt met betrekking tot, ten eerste, de preventieve herstructureringskaders die beschikbaar zijn voor schuldenaren in financiële moeilijkheden indien er kans op insolventie bestaat, ten tweede, procedures die tot kwijtschelding van schuld voor insolvente ondernemers leiden en, ten derde, maatregelen met het oog op efficiëntere procedures inzake herstructurering, insolventie en kwijtschelding van schuld. Wat meer in het bijzonder de procedure voor kwijtschelding van schuld betreft, is het doel van deze richtlijn, blijkens artikel 20, lid 1, gelezen in samenhang met overweging 1 ervan, dat eerlijke en insolvente ondernemers of ondernemers die een overmatige schuldenlast hebben toegang hebben tot ten minste één procedure die tot volledige kwijtschelding van schuld overeenkomstig deze richtlijn kan leiden, waardoor aan hen een tweede kans wordt gegeven.

50      Zoals in de punten 37 tot en met 44 van het onderhavige arrest is uiteengezet, staat artikel 23, lid 4, van deze richtlijn de lidstaten om te beginnen evenwel toe om specifieke categorieën van schulden van kwijtschelding uit te sluiten, mits een dergelijke uitsluiting naar behoren is gerechtvaardigd. Voorts blijkt uit de in de punten 46 tot en met 48 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak dat de rechterlijke instanties van de lidstaten zich vanaf het tijdstip van de inwerkingtreding van een richtlijn zoveel mogelijk dienen te onthouden van een uitlegging van het interne recht die de verwezenlijking van de met deze richtlijn nagestreefde doelstelling ernstig in gevaar zou kunnen brengen na het verstrijken van de omzettingstermijn.

51      Het feit dat een nationale wetgever vóór het verstrijken van de termijn voor omzetting van de richtlijn betreffende herstructurering en insolventie de uitsluiting van een categorie vorderingen, zoals publieke schuldvorderingen, van de kwijtschelding van schuld niet naar behoren heeft gerechtvaardigd, kan echter als zodanig de verwezenlijking van de door deze richtlijn nagestreefde doelstelling niet ernstig in gevaar brengen. Ondanks het doel van deze richtlijn om eerlijke ondernemers die insolvent zijn of een overmatige schuldenlast hebben een tweede kans te bieden door hun toegang te verlenen tot een procedure die tot volledige kwijtschelding van schulden kan leiden, staat deze richtlijn ten eerste de lidstaten namelijk toe om categorieën van schuldvorderingen, zoals publiekrechtelijke schuldvorderingen, uit te sluiten van de kwijtschelding van schulden. Ten tweede kan het ontbreken van een rechtvaardiging door de nationale wetgever van de uitsluiting van publiekrechtelijke schuldvorderingen van de procedures tot kwijtschelding van schuld geen afbreuk doen aan de mogelijkheid voor die wetgever om deze uitsluiting naar behoren te rechtvaardigen indien hij deze na de termijn voor de omzetting van die richtlijn handhaaft.

52      Hoewel het uiteindelijk aan de verwijzende rechter is om te beoordelen of het TRLC, goedgekeurd bij koninklijk wetsbesluit 1/2020, in het hoofdgeding, rekening houdend met alle gegevens van die zaak, na het verstrijken van de termijn voor omzetting van de richtlijn betreffende herstructurering en insolventie de verwezenlijking van het door deze richtlijn nagestreefde doel ernstig in gevaar dreigt te brengen, kan het Hof deze rechter evenwel, op basis van de gegevens die vervat zijn in het dossier waarover het beschikt, nuttige aanwijzingen verschaffen voor die beoordeling.

53      In dit verband moet om te beginnen worden opgemerkt dat de Spaanse wetgever blijkens de verwijzingsbeslissing de uitsluiting van publiekrechtelijke schuldvorderingen van de kwijtschelding van schuld in het nationale recht heeft gerechtvaardigd in de preambule van wet 16/2022, die de omzetting van deze richtlijn beoogt te verzekeren. Bijgevolg heeft de Spaanse wetgever na het verstrijken van de termijn voor omzetting van deze richtlijn kennelijk voldaan aan de in artikel 23, lid 4, van deze richtlijn neergelegde verplichting om die uitsluiting te rechtvaardigen.

54      Voorts maken de preambules en de motiveringen van Spaanse wettelijke bepalingen overeenkomstig de rechtspraak van de Tribunal Supremo (hoogste rechterlijke instantie in burgerlijke en strafzaken, Spanje), zoals de verwijzende rechter heeft gepreciseerd, integraal deel uit van deze bepalingen en zijn zij relevant voor de uitlegging ervan, aangezien het orgaan waarvan zij afkomstig zijn daarin de bestaansreden (ratio legis) ervan uiteenzet. Aangezien vaststaat dat de Spaanse wetgever de uitsluiting van publiekrechtelijke schuldvorderingen van de kwijtschelding van schulden heeft gerechtvaardigd in de preambule van wet 16/2022, ziet het er a priori naar uit dat deze wetgever een rechtvaardiging heeft gegeven op grond van het nationale recht en dat het ontbreken van enige rechtvaardiging in met name de versie van het TRLC die van toepassing is op het hoofdgeding, niet tot gevolg kan hebben dat de verwezenlijking van het door de richtlijn betreffende herstructurering en insolventie nagestreefde doel ernstig in gevaar wordt gebracht na het verstrijken van de termijn voor omzetting van deze richtlijn.

55      Gelet op een en ander moet op de tweede vraag worden geantwoord dat een uitlegging, door de nationale rechterlijke instanties, van een nationale regeling die van toepassing is op feiten die zich hebben voorgedaan na de datum van inwerkingtreding van de richtlijn betreffende herstructurering en insolventie, maar vóór het verstrijken van de omzettingstermijn ervan, volgens welke de uitsluiting van publiekrechtelijke schuldvorderingen van de kwijtschelding van schuld in deze regeling niet naar behoren is gerechtvaardigd, de verwezenlijking van het door deze richtlijn nagestreefde doel niet ernstig in gevaar dreigt te brengen na het verstrijken van die termijn.

 Kosten

56      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Tweede kamer) verklaart voor recht:

1)      Het beginsel van conforme uitlegging is niet van toepassing op een situatie waarin de feiten zich hebben voorgedaan na de datum van inwerkingtreding van richtlijn (EU) 2019/1023 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende preventieve herstructureringsstelsels, betreffende kwijtschelding van schuld en beroepsverboden, en betreffende maatregelen ter verhoging van de efficiëntie van procedures inzake herstructurering, insolventie en kwijtschelding van schuld, en tot wijziging van richtlijn (EU) 2017/1132 (richtlijn betreffende herstructurering en insolventie), maar vóór de datum waarop de termijn voor omzetting van deze richtlijn is verstreken en vóór de datum van de omzetting ervan in het nationale recht.

2)      Artikel 23, lid 4, van richtlijn 2019/1023

moet aldus worden uitgelegd dat

de daarin opgenomen lijst van specifieke categorieën schuldvorderingen niet uitputtend is en dat de lidstaten de mogelijkheid hebben om andere dan de in deze bepaling genoemde specifieke categorieën van schuldvorderingen van de kwijtschelding uit te sluiten, mits een dergelijke uitsluiting naar nationaal recht naar behoren is gerechtvaardigd.

3)      Een uitlegging, door de nationale rechterlijke instanties, van een nationale regeling die van toepassing is op feiten die zich hebben voorgedaan na de datum van inwerkingtreding van richtlijn 2019/1023, maar vóór het verstrijken van de omzettingstermijn ervan, volgens welke de uitsluiting van publiekrechtelijke schuldvorderingen van de kwijtschelding van schuld in deze regeling niet naar behoren is gerechtvaardigd, dreigt de verwezenlijking van het door deze richtlijn nagestreefde doel niet ernstig in gevaar te brengen na het verstrijken van die termijn.

ondertekeningen


*      Procestaal: Spaans.