Language of document : ECLI:EU:C:2009:193

Zaak C‑326/07

Commissie van de Europese Gemeenschappen

tegen

Italiaanse Republiek

„Niet-nakoming – Artikelen 43 EG en 56 EG – Statuten van geprivatiseerde ondernemingen – Criteria voor uitoefening van bepaalde bijzondere bevoegdheden van staat”

Samenvatting van het arrest

1.        Vrij verkeer van personen – Vrijheid van vestiging – Vrij verkeer van kapitaal – Verdragsbepalingen – Werkingssfeer

(Art. 43 EG en 56 EG)

2.        Vrij verkeer van personen – Vrijheid van vestiging – Vrij verkeer van kapitaal – Beperkingen – Vennootschapsrecht

(Art. 43 EG en 56 EG)

3.        Vrij verkeer van personen – Vrijheid van vestiging – Beperkingen – Vennootschapsrecht

(Art. 43 EG)

1.        Een nationale wettelijke regeling die niet alleen van toepassing is op deelnemingen waarmee een zodanige invloed op de besluiten van een vennootschap kan worden uitgeoefend dat de activiteiten ervan kunnen worden bepaald, maar die van toepassing is ongeacht de grootte van de deelneming van de aandeelhouder in een vennootschap, kan zowel onder artikel 43 EG, als onder artikel 56 EG vallen.

Zo moet, aangaande de bevoegdheid van de staat om zich ertegen te verzetten dat deelnemingen worden verworven en pacten worden gesloten tussen aandeelhouders die een bepaald percentage van de stemrechten in een betrokken nationale vennootschap vertegenwoordigen, het percentage van ten minste 5 % van de stemrechten of, in voorkomend geval, het vastgestelde lagere percentage, de belanghebbenden in staat stellen op doeltreffende wijze deel te nemen aan het bestuur van deze vennootschap, hetgeen onder de bepalingen van artikel 56 EG valt. Het is evenwel niet uitgesloten dat, wat de vennootschappen betreft waarvan de aandeelhouders over het algemeen sterk verspreid zijn, de houders van de met deze percentages corresponderende deelnemingen bij machte zijn om een zekere invloed op de besluiten van een dergelijke vennootschap uit te oefenen en de activiteiten ervan te bepalen, hetgeen onder de bepalingen van artikel 43 EG valt. Wanneer de betrokken nationale regeling een minimumpercentage vaststelt, is zij eveneens van toepassing op deelnemingen die dit percentage overstijgen en een duidelijk zeggenschapsrecht toekennen.

Wat de bevoegdheid betreft om een veto uit te spreken over bepaalde besluiten van een betrokken nationale vennootschap, moet worden geconstateerd dat die bevoegdheid betrekking heeft op besluiten die onder het bestuur van de vennootschap vallen, en derhalve enkel aandeelhouders betreft die een zekere invloed kunnen uitoefenen op de betrokken vennootschappen, zodat de criteria inzake de uitoefening van deze bevoegdheid moeten worden getoetst aan artikel 43 EG. Zo deze criteria overigens al het vrije verkeer van kapitaal beperken, is dit het onvermijdelijke gevolg van een eventuele belemmering van de vrijheid van vestiging en rechtvaardigt dit in geen geval een afzonderlijke toetsing aan artikel 56 EG.

(cf. punten 36‑39)

2.        Een lidstaat die een nationale regeling vaststelt die de criteria vastlegt voor de uitoefening van de speciale bevoegdheden van de staat om zich te verzetten tegen deelnemingen of tegen het sluiten van pacten tussen aandeelhouders die een bepaald percentage van de stemrechten in de betrokken nationale vennootschappen vertegenwoordigen, terwijl de toepassing van deze criteria niet geschikt is om de nagestreefde doelstellingen te bereiken, komt de verplichtingen niet na die op hem rusten krachtens de artikelen 43 EG en 56 EG.

De interventiebevoegdheden van een lidstaat – zoals de bevoegdheid tot verzet, waarvoor de aan de orde zijnde criteria de uitoefeningsvoorwaarden vaststellen – die aan geen enkele voorwaarde zijn onderworpen, met uitzondering van een in algemene termen geformuleerde verwijzing naar de bescherming van de nationale belangen, en waarbij de specifieke en objectieve omstandigheden waarin deze bevoegdheden zullen worden uitgeoefend, niet worden gepreciseerd, vormen een ernstige aantasting van het vrije verkeer van kapitaal. Dienaangaande zijn de litigieuze criteria immers, ook al zijn zij gericht op verschillende soorten algemene belangen, inzonderheid op de minimale voorziening in energiebronnen en goederen die essentieel zijn voor de samenleving, de continuïteit van de openbare dienst, de veiligheid van de installaties die worden gebruikt in het kader van de essentiële openbare diensten, de landsverdediging, de openbare orde en de openbare veiligheid, alsmede het verhelpen van noodsituaties op het gebied van de volksgezondheid, vaag en onnauwkeurig geformuleerd. Het ontbreken van een verband tussen deze criteria en de bijzondere bevoegdheden waarop zij betrekking hebben, versterkt bovendien de onzekerheid over de omstandigheden waarin deze bevoegdheden kunnen worden uitgeoefend en verleent deze bevoegdheden een discretionair karakter, gelet op de beoordelingsmarge waarover de nationale autoriteiten bij de uitoefening ervan beschikken. Een dergelijke beoordelingsmarge is onevenredig aan de nagestreefde doelstellingen.

Verder maakt de enkele vermelding in de nationale regeling, dat de bijzondere bevoegdheden uitsluitend mogen worden uitgeoefend in overeenstemming met het gemeenschapsrecht, de toepassing van deze criteria nog niet verenigbaar met dit recht. Het algemeen en abstract karakter van de criteria kan immers niet waarborgen dat de bijzondere bevoegdheden overeenkomstig de vereisten van het gemeenschapsrecht zullen worden uitgeoefend.

Ten slotte is de mogelijkheid dat de uitoefening van bijzondere bevoegdheden aan het toezicht van de nationale rechter wordt onderworpen, weliswaar noodzakelijk voor de bescherming van personen bij de toepassing van de regels inzake het vrije verkeer van kapitaal, doch kan zij op zichzelf niet volstaan om de onverenigbaarheid van de criteria voor toepassing van de bijzondere bevoegdheden met deze regels op te heffen.

Voor zover de uitoefening van de bevoegdheid tot verzet tevens betrekking heeft op deelnemingen waarmee de houder ervan zodanige invloed op het bestuur van de betrokken vennootschappen krijgt dat hij de activiteiten ervan kan bepalen, en deze uitoefening derhalve de vrijheid van vestiging kan beperken, moet om dezelfde redenen worden aangenomen dat de betrokken criteria de nationale autoriteiten een onevenredige beoordelingsmarge toekennen bij de uitoefening van de bevoegdheid tot verzet.

(cf. punten 40, 45, 47, 51-57 en dictum)

3.        Een lidstaat die een nationale regeling vaststelt die de criteria vastlegt voor de uitoefening van de speciale bevoegdheid van de staat om een veto uit te spreken over besluiten van de betrokken nationale vennootschappen tot ontbinding ervan, tot overdracht van de onderneming, tot fusie, tot splitsing, tot overbrenging van de zetel van de vennootschap naar het buitenland of tot wijziging van het maatschappelijk doel, alsmede tot wijziging van de maatschappelijke statuten waardoor de bijzondere bevoegdheden worden ingetrokken of gewijzigd, terwijl de omstandigheden waaronder die bevoegdheid kan worden uitgeoefend, onnauwkeurig zijn en de regeling onevenredig is aan het genoemde doel, komt de verplichtingen niet na die op hem rusten krachtens artikel 43 EG.

Ook al kan die bevoegdheid enkel worden uitgeoefend in situaties waarin sprake is van een ernstig en reëel gevaar of wanneer zich een noodsituatie voordoet op het gebied van de volksgezondheid, en met inachtneming van de in de nationale regeling bedoelde voorwaarden, te weten met name om redenen van openbare orde, openbare veiligheid, volksgezondheid en landsverdediging, dan nog weten de investeerders bij ontbreken van preciseringen omtrent de concrete omstandigheden waaronder de betrokken bevoegdheid kan worden uitgeoefend, niet wanneer dit vetorecht toepassing kan vinden. Bijgevolg moet worden geoordeeld dat de situaties op grond waarvan het vetorecht kan worden uitgeoefend potentieel talrijk, onbepaald en onbepaalbaar zijn, en de nationale autoriteiten een ruime beoordelingsbevoegdheid laten. Zo geeft de betrokken nationale regeling niet aan onder welke concrete omstandigheden het vetorecht kan worden uitgeoefend, en berusten de in dit besluit genoemde criteria dus niet op objectieve en controleerbare voorwaarden.

De vermelding dat het vetorecht uitsluitend in overeenstemming met het gemeenschapsrecht mag worden uitgeoefend, en de omstandigheid dat de uitoefening ervan aan het toezicht van de nationale rechter kan worden onderworpen, kunnen de betrokken regeling niet verenigbaar met het gemeenschapsrecht maken.

(cf. punten 45, 60-63, 66, 72-74 en dictum)