Language of document : ECLI:EU:T:2013:64

Zaak T‑84/07

EuroChem Mineral and Chemical Company OAO (EuroChem MCC)

tegen

Raad van de Europese Unie

„Dumping – Invoer van oplossingen van ureum en ammoniumnitraat uit Rusland – Verzoek om nieuw onderzoek bij vervallen van maatregelen – Verzoek om tussentijds nieuw onderzoek – Ontvankelijkheid – Normale waarde – Uitvoerprijs – Artikelen 1, 2 en 11, leden 1 tot en met 3, van verordening (EG) nr. 384/96 [thans artikelen 1, 2 en 11, leden 1 tot en met 3, van verordening (EG) nr. 1225/2009]”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 7 februari 2013

1.      Gemeenschappelijke handelspolitiek – Bescherming tegen dumpingpraktijken – Beoordelingsvrijheid van instellingen – Rechterlijke toetsing – Grenzen

2.      Gemeenschappelijke handelspolitiek – Bescherming tegen dumpingpraktijken – Dumpingmarge – Vaststelling van normale waarde – Toepassing van aangenomen waarde – Inaanmerkingneming van productiekosten – Berekening van kosten aan hand van administratie – Kosten beïnvloed door vertekening op markt – Correctie – Toelaatbaarheid – Criteria

(Verordeningen van de Raad nr. 384/96, art. 2, leden 3 en 5, en nr. 1225/2009, art. 2, leden 3 en 5)

3.      Gemeenschappelijke handelspolitiek – Bescherming tegen dumpingpraktijken – Dumpingmarge – Bepalingen inzake berekening van dumpingmarge vervat in de antidumpingovereenkomst van de GATT van 1994 – Omzetting in het Unierecht bij antidumpingbasisverordening – Uitlegging van artikel 2, lid 5, van die verordening tegen achtergrond van die antidumpingovereenkomst

(Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VI van de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel, „antidumpingovereenkomst van 1994”, art. 2.2.1.1; verordeningen van de Raad nr. 384/96, art. 2, lid 5, en nr. 1225/2009, art. 2, lid 5)

4.      Gemeenschappelijke handelspolitiek – Bescherming tegen dumpingpraktijken – Beslissing inzake vaststelling van normale waarde – Motivering – Inaanmerkingneming van informatie verstrekt aan betrokken ondernemingen tijdens administratieve procedure

(Art. 296 VWEU; verordeningen van de Raad nr. 384/96, art. 2, en nr. 1225/2009, art. 2)

5.      Gemeenschappelijke handelspolitiek – Bescherming tegen dumpingpraktijken – Dumpingmarge – Asymmetrie tussen normale waarde en uitvoerprijs van invloed op vergelijkbaarheid ervan – Correcties – Inaanmerkingneming van commissies die in verband met verkopen worden betaald

(Verordeningen van de Raad nr. 384/96, art. 2, lid 10, sub i, en nr. 1225/2009, art. 2, lid 10, sub i)

1.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 31, 32)

2.      Artikel 2, lid 3, eerste volzin, van antidumpingbasisverordening nr. 384/96 (thans artikel 2, lid 3, eerste alinea, van verordening nr. 1225/2009) bepaalt de methode voor de berekening van de normale waarde wanneer het soortgelijke product niet of niet in voldoende hoeveelheden in het kader van normale handelstransacties is verkocht of indien, wegens de bijzondere marktsituatie, deze verkoop geen deugdelijke vergelijking mogelijk maakt. Volgens artikel 2, lid 5, eerste alinea, van deze verordening (thans artikel 2, lid 5, eerste alinea, van verordening nr. 1225/2009) wordt de normale waarde normaliter berekend aan de hand van de productiekosten. In een dergelijk geval worden de kosten normaal berekend aan de hand van de administratie van diegene op wie het onderzoek betrekking heeft. Volgens diezelfde bepaling wordt de administratie evenwel niet als basis genomen voor de berekening van de normale waarde indien die administratie geen redelijk beeld geeft van de kosten in verband met de productie van het onderzochte product.

Dit is het geval wanneer de productiekosten van het betrokken product zijn beïnvloed door een vertekening op de binnenlandse markt, zoals wanneer de prijs van het product gereglementeerd is in het land van uitvoer en aldus niet het resultaat is van de marktkrachten. In dit geval kunnen de kosten zoals deze blijken uit de administratie, niet als redelijk worden beschouwd en kunnen de instellingen overgaan tot de correctie ervan, door gebruikmaking van andere bronnen die afkomstig zijn van markten die zij meer representatief achten. Op grond van artikel 2, lid 5, van die verordening kunnen de instellingen immers onder bepaalde voorwaarden gegevens over andere markten dan de markt van het land van uitvoer of van oorsprong in aanmerking nemen.

(cf. punten 45, 51, 53, 58, 60‑62)

3.      Gelet op de aard en de opzet ervan behoren de overeenkomsten van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) in beginsel niet tot de normen waaraan de Unierechter de wettigheid van de handelingen van de instellingen toetst krachtens artikel 230, eerste alinea, EG. Wanneer de Unie evenwel uitvoering heeft willen geven aan een in het kader van de WTO aangegane bijzondere verplichting of indien de handeling van de Unie uitdrukkelijk verwijst naar specifieke bepalingen van de WTO-overeenkomsten, is het aan de Unierechter om de wettigheid van de betrokken handeling van de Unie aan de regels van de WTO te toetsen.

Dienaangaande blijkt uit punt 5 van de considerans van antidumpingbasisverordening nr. 384/96 dat deze verordening met name, en voor zover mogelijk, de omzetting in het Unierecht beoogt van de in de antidumpingovereenkomst van 1994 opgenomen nieuwe en gedetailleerde bepalingen, waaronder meer in het bijzonder de bepalingen inzake de berekening van de dumpingmarge. De Unie heeft derhalve met artikel 2, lid 5, van deze verordening (thans artikel 2, lid 5, van verordening nr. 1225/2009) de bijzondere verplichtingen van artikel 2.2.1.1 van de antidumpingovereenkomst van 1994 willen nakomen. Hieruit vloeit voort dat artikel 2, lid 5, van de antidumpingbasisverordening zo veel mogelijk dient te worden uitgelegd in het licht van artikel 2.2.1.1 van die overeenkomst.

Bovendien blijkt dat de formulering van artikel 2.2.1.1 van de antidumpingovereenkomst van 1994 geen belangrijke verschillen vertoont met de bewoordingen van artikel 2, lid 5, eerste alinea, eerste volzin, van de antidumpingbasisverordening (thans artikel 2, lid 5, eerste alinea, van verordening nr. 1225/2009), volgens hetwelk de administratie dient te worden gevoerd overeenkomstig de algemeen aanvaarde boekhoudkundige beginselen van het betrokken land en deze een redelijk beeld moet geven van de aan de vervaardiging en de verkoop van het betrokken product verbonden kosten.

Daarentegen is de bepaling van artikel 2, lid 5, eerste alinea, tweede volzin, van die verordening (thans artikel 2, lid 5, tweede alinea, van verordening nr. 1225/2009) niet opgenomen in de antidumpingovereenkomst van 1994 en kan dus niet worden uitgelegd tegen de achtergrond van die overeenkomst.

(cf. punten 74‑78, 81, 82)

4.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 112)

5.      Zowel uit de letter als uit de opzet van artikel 2, lid 10, van antidumpingbasisverordening nr. 384/96 (thans artikel 2, lid 10, van verordening nr. 1225/2009) blijkt dat de uitvoerprijs of de normale waarde alleen mag worden gecorrigeerd om rekening te houden met verschillen in factoren die van invloed zijn op de prijzen en dus op de vergelijkbaarheid daarvan. Met andere woorden, de bestaansreden van een correctie is het herstellen van de symmetrie tussen de normale waarde en de uitvoerprijs.

Wat in het bijzonder de inaanmerkingneming betreft van de commissies die in verband met de verkopen worden betaald, zoals bedoeld in artikel 2, lid 10, sub i, van de antidumpingbasisverordening (thans artikel 2, lid 10, sub i, van verordening nr. 1225/2009), preciseert deze bepaling dat onder commissies ook wordt verstaan de marge van een handelaar die in het product of het soortgelijke product handelt indien de functies van deze handelaar vergelijkbaar zijn met die van een op commissiebasis werkende agent. Derhalve kan op basis van artikel 2, lid 10, sub i, van de antidumpingbasisverordening niet alleen een correctie worden toegepast uit hoofde van verschillen tussen de voor de betrokken verkopen betaalde commissies, maar ook uit hoofde van de door de wederverkopers van het product geïnde marge, indien deze laatsten functies vervullen die vergelijkbaar zijn met die van een agent die op commissiebasis werkt.

(cf. punten 124, 125, 127)