Language of document : ECLI:EU:T:2006:277

Zaak T‑153/04

Ferriere Nord SpA

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen

„Mededinging – Geldboete – Schending van artikel 81 EG – Bevoegdheden van Commissie inzake tenuitvoerlegging – Verjaring – Artikelen 4 en 6 van verordening (EEG) nr. 2988/74 – Ontvankelijkheid”

Samenvatting van het arrest

1.      Beroep tot nietigverklaring – Materiële werkingssfeer

(Art. 230 EG, 238 EG en 249 EG)

2.      Mededinging – Geldboeten – Verjaring bepaald in verordening nr. 2988/74

(Verordening nr. 2988/74 van de Raad, art. 4)

3.      Beroep tot nietigverklaring – Handelingen waartegen beroep kan worden ingesteld – Beschikking – Begrip

(Art. 230 EG en 249 EG)

1.      Een bevel tot betaling van het niet-aangezuiverde saldo van een geldboete die wegens schending van de mededingingsregels is opgelegd bij een beschikking van de Commissie in de zin van artikel 249 EG, met de waarschuwing dat een beroep zal worden gedaan op de bankgarantie, is een vorm van tenuitvoerlegging van die beschikking, en moet als een handeling van administratieve aard worden beschouwd.

Al bestaat tussen een bank en de Commissie een contractuele verhouding, namelijk de bankgarantie, die terug te voeren is op de verplichting van de veroordeelde onderneming jegens de Commissie, en al bevat die bankgarantie een arbitragebeding in de zin van artikel 238 EG, de betwisting van dat bevel is geen geding van contractuele aard ter zake van de bankgarantie die ertoe kan leiden dat verordening nr. 2988/74 inzake de verjaring van het recht van vervolging en van tenuitvoerlegging op het gebied van het mededingingsrecht buiten toepassing moet worden gelaten.

Derhalve vormt het beroep tot nietigverklaring op grond van artikel 230 EG het geschikte rechtsmiddel voor de toetsing van de wettigheid ervan.

(cf. punten 39‑42)

2.      Verordening nr. 2988/74 inzake de verjaring van het recht van vervolging en van tenuitvoerlegging op het gebied van het mededingingsrecht heeft een volledige regeling ingevoerd, die in bijzonderheden de termijnen vaststelt waarbinnen de Commissie, zonder afbreuk te doen aan de fundamentele eis van rechtszekerheid, de beschikkingen ten uitvoer mag leggen waarbij geldboeten worden opgelegd aan ondernemingen.

Het loutere bestaan van een contractuele verhouding tussen een bank en de Commissie, namelijk een bankgarantie voor de betaling van een wegens schending van de mededingingsregels opgelegde geldboete, kan dus niet in de weg staan aan de eventuele verjaring van de bevoegdheid van de Commissie tot tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij de geldboete is opgelegd, die is gegeven na het verstrijken van de in artikel 4 van deze verordening genoemde termijn.

In dit opzicht heeft het weinig belang dat de bankgarantie als een accessoire verbintenis kan worden beschouwd ten aanzien van de onderliggende verhouding waarvoor zij als garantie dient, dan wel integendeel als een autonome verbintenis wegens de erin vervatte clausule van betaling op eerste verzoek.

(cf. punten 45‑46)

3.      Elke handeling die de rechtspositie van de adressaat ervan aanmerkelijk en definitief wijzigt, is een beschikking in de zin van artikel 249 EG.

Dat is het geval met een bevel om het saldo te betalen van een geldboete die is opgelegd wegens schending van de mededingingsregels, met de dreiging dat een beroep zal worden gedaan op de bankgarantie, wanneer de bevoegdheid van de Commissie tot tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij de geldboete is opgelegd, is verjaard.

(cf. punten 54‑57)