Language of document : ECLI:EU:C:2007:789

Zaak C‑408/06

Landesanstalt für Landwirtschaft

tegen

Franz Götz

[verzoek van het Bundesfinanzhof (Duitsland) om een prejudiciële beslissing]

„Zesde btw-richtlijn – Economische activiteit – Belastingplichtigen – Publiekrechtelijke lichamen – Verkooporgaan voor melkquota – Handelingen van landbouwinterventiebureaus en van bedrijfswinkels – Concurrentievervalsing van enige betekenis – Geografische markt”

Samenvatting van het arrest

1.        Fiscale bepalingen – Harmonisatie van wetgevingen – Omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde – Economische activiteiten in zin van artikel 4 van Zesde richtlijn

(Richtlijn 77/388 van de Raad, art. 4)

2.        Fiscale bepalingen – Harmonisatie van wetgevingen – Omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde – Belastingplichtigen

(Richtlijn 77/388 van de Raad, art. 4, lid 5)

3.        Fiscale bepalingen – Harmonisatie van wetgevingen – Omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde – Belastingplichtigen

(Richtlijn 77/388 van de Raad, art. 4, lid 5)

1.        Het overdragen tegen betaling van leveringsreferentiehoeveelheden door verkooporganen voor melkquota is een economische activiteit in de zin van artikel 4 van de Zesde richtlijn (77/388) betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting, wanneer de activiteit duurzaam is en daarvoor een vergoeding wordt betaald aan de persoon die deze verricht. De nationale rechterlijke instantie dient na te gaan of de betrokken activiteit aan deze twee criteria voldoet, en in voorkomend geval vast te stellen of de verkooporganen voor melkquota de activiteit verrichten met het oog op het verkrijgen van die vergoeding, zonder daarbij uit het oog te verliezen dat de ontvangst van een vergoeding op zich niet het karakter van een economische activiteit verleent aan een bepaalde werkzaamheid.

(cf. punten 18, 20-21)

2.        Een verkooporgaan voor melkquota is geen landbouwinterventiebureau in de zin van artikel 4, lid 5, derde alinea, van de Zesde richtlijn (77/388) betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting, zoals gewijzigd bij richtlijn 2001/4, juncto punt 7 van bijlage D bij deze richtlijn, en evenmin een bedrijfswinkel in de zin van voornoemd artikel 4, lid 5, derde alinea, juncto punt 12 van bijlage D bij die richtlijn.

De taak van een verkooporgaan voor melkquota verschilt immers wezenlijk van die van een landbouwinterventiebureau, die erin bestaat de eigenlijke landbouwproducten te kopen en verder te verkopen, zoals iedere marktdeelnemer dit zou kunnen doen, hetgeen met name resulteert in de vorming van voorraden, zoals onder meer het geval is voor graan. De aan bijlage D bij de Zesde richtlijn inherente logica van behandeling van rechtswege als belastingplichtige sluit bijgevolg een werkzaamheid bestaande in de verdeling van melkquota tussen de producenten uit van de werkingsfeer van deze regeling, aangezien bij de centralisering van de verschillende aanspraken van die producenten geen sprake is van de aan‑ en verkoop van landbouwproducten door een marktdeelnemer.

Bovendien blijkt uit de vergelijking van de Duitse, de Franse, de Engelse, de Spaanse en de Italiaanse taalversie van punt 12 van bijlage D bij de Zesde richtlijn dat de bedrijfswinkel als bedoeld in dit punt ziet op de instellingen die producten en goederen verkopen aan het personeel van de onderneming of het bestuur waar zij deel van uitmaken. Dat is niet de taak van een verkooporgaan, dat in het belang van iedere producent dient bij te dragen tot de evenwichtige verdeling van de leveringsreferentiehoeveelheden, met het oog op de beperking ervan.

(cf. punten 26, 31, 33, dictum 1)

3.        De behandeling van een verkooporgaan voor melkquota als niet-belastingplichtige voor de werkzaamheden of de handelingen die het als overheid verricht in de zin van artikel 4, lid 5, van de Zesde richtlijn (77/388) betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting, zoals gewijzigd bij richtlijn 2001/4, kan geen concurrentievervalsing van enige betekenis teweegbrengen, aangezien dat verkooporgaan niet wordt geconfronteerd met particuliere marktdeelnemers die handelingen verrichten die concurreren met de door de overheid verrichte handelingen. Aangezien dit geldt voor elk verkooporgaan voor melkquota dat werkzaam is in een bepaald, door de betrokken lidstaat afgebakend gebied voor de overdracht van leveringsreferentiehoeveelheden, is dit gebied de relevante geografische markt voor de vaststelling of er sprake is van concurrentievervalsing van enige betekenis.

(cf. punt 45, dictum 2)