Language of document : ECLI:EU:C:2024:389

Voorlopige editie

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)

8 mei 2024 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Richtlijn (EU) 2019/1023 – Procedures inzake herstructurering, insolventie en kwijtschelding van schuld – Artikel 20 – Toegang tot kwijtschelding van schuld – Artikel 23 – Afwijkingen – Artikel 23, lid 4 – Uitsluiting van specifieke categorieën schuldvorderingen van de kwijtschelding van schuld – Nationale regeling houdende uitsluiting van schuldvorderingen in verband met belasting en sociale zekerheid van de kwijtschelding van schuld – Naar behoren gerechtvaardigd karakter van die uitsluiting”

In zaak C‑20/23,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Tribunal da Relação do Porto (rechter van tweede aanleg Porto, Portugal) bij beslissing van 14 december 2022, ingekomen bij het Hof op 16 januari 2023, in de procedure

SF

tegen

MV,

Instituto da Segurança Social, IP,

Autoridade Tributária e Aduaneira,

Cofidis SA – Sucursal em Portugal,

in tegenwoordigheid van:

José da Costa Araújo, in de hoedanigheid van curator van SF,

wijst

HET HOF (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: A. Prechal, kamerpresident, F. Biltgen (rapporteur), N. Wahl, J. Passer en M. L. Arastey Sahún, rechters,

advocaat-generaal: J. Richard de la Tour,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        SF, vertegenwoordigd door U. Freitas, advogado,

–        Instituto da Segurança Social, IP, vertegenwoordigd door A. Serrano, advogada,

–        de Portugese regering, vertegenwoordigd door M. Afonso Brigas, P. Barros da Costa, A. de Almeida Morgado, I. Inverno en A. Rodrigues als gemachtigden,

–        de Spaanse regering, vertegenwoordigd door A. Ballesteros Panizo als gemachtigde,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door G. Braun, J. L. Buendía Sierra en I. Melo Sampaio als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 11 januari 2024,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 23, lid 4, van richtlijn (EU) 2019/1023 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende preventieve herstructureringsstelsels, betreffende kwijtschelding van schuld en beroepsverboden, en betreffende maatregelen ter verhoging van de efficiëntie van procedures inzake herstructurering, insolventie en kwijtschelding van schuld, en tot wijziging van richtlijn (EU) 2017/1132 (richtlijn betreffende herstructurering en insolventie) (PB 2019, L 172, blz. 18), en van artikel 16 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen SF, een insolvent geworden natuurlijke persoon (hierna: „schuldenaar”), en MV, het Instituto da Segurança Social, IP (instituut voor sociale zekerheid, Portugal), de Autoridade Tributária e Aduaneira (belasting- en douanedienst, Portugal) en Cofidis SA – Sucursal em Portugal betreffende een verzoek om kwijtschelding van schuld dat door de schuldenaar is ingediend in de loop van de tegen hem ingeleide insolventieprocedure.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

3        De overwegingen 78 en 81 van de richtlijn betreffende herstructurering en insolventie luiden:

„(78)      Volledige kwijtschelding van schuld of het einde van het beroepsverbod na een periode van niet langer dan drie jaar is niet in alle omstandigheden passend, en derhalve kan het nodig zijn afwijkingen van deze regel die naar behoren zijn gemotiveerd met in de nationale wetgeving neergelegde redenen, in te stellen. Dergelijke afwijkingen moeten bijvoorbeeld worden ingesteld indien de schuldenaar oneerlijk is of te kwader trouw heeft gehandeld. Indien ondernemers krachtens nationaal recht niet het vermoeden van eerlijkheid en goede trouw genieten, mag de bewijslast voor de eerlijkheid en goede trouw het hun niet onnodig moeilijk of lastig maken om toegang tot de procedure te verkrijgen.

[...]

(81)      Indien in het nationaal recht een naar behoren gemotiveerde grond is neergelegd, kan het passend zijn de mogelijkheid tot kwijtschelding voor bepaalde soorten schuld te beperken. De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben door een zekerheid gedekte schulden uit te sluiten als voor kwijtschelding in aanmerking komende schulden voor ten hoogste de waarde van de zekerheid als vastgesteld in het nationaal recht, terwijl de rest van de schuld dient te worden behandeld als niet door een zekerheid gedekte schuld. De lidstaten moeten, indien zulks naar behoren is gemotiveerd, nog meer categorieën van schulden kunnen uitsluiten.”

4        Artikel 2, lid 1, punt 10, van deze richtlijn luidt als volgt:

„Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

[...]

10. ‚volledige kwijtschelding van schuld’: de uitsluiting van de mogelijkheid hun uitstaande schulden die voor kwijtschelding in aanmerking komen jegens ondernemers af te dwingen of de eigenlijke annulering van de uitstaande schulden die voor kwijtschelding in aanmerking komen, als onderdeel van een procedure die een tegeldemaking van activa of een terugbetalingsplan of beide kan inhouden”.

5        Artikel 20 van deze richtlijn, met als opschrift „Toegang tot kwijtschelding van schuld”, bepaalt:

„1.      De lidstaten zorgen ervoor dat insolvente ondernemers toegang hebben tot ten minste één procedure die tot volledige kwijtschelding van schuld overeenkomstig deze richtlijn kan leiden.

De lidstaten kunnen verlangen dat de handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit waarop de schulden van een insolvente ondernemer betrekking hebben, is stopgezet.

2.      De lidstaten waar volledige kwijtschelding van schuld afhangt van gedeeltelijke terugbetaling van schuld door de ondernemer, zorgen ervoor dat de betrokken terugbetalingsverplichting gebaseerd is op de individuele situatie van de ondernemer, en met name in verhouding staat tot het voor beslag vatbare of het beschikbare inkomen en de activa van de ondernemer tijdens de kwijtscheldingsperiode, en het billijke belang van de schuldeisers in aanmerking neemt.

3.      De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemers die kwijtschelding van schuld hebben verkregen toegang hebben tot toepasselijke en actuele informatie over bestaande nationale regelingen die voorzien in bedrijfssteun voor ondernemers, en dat zij van dergelijke regelingen kunnen profiteren.”

6        Artikel 23 van die richtlijn, met als opschrift „Afwijkingen”, bepaalt in lid 4:

„De lidstaten kunnen specifieke categorieën schulden uitsluiten van kwijtschelding van schuld, of de toegang ervan tot kwijtschelding van schuld beperken of de kwijtscheldingsperiode ervan verlengen indien die uitsluitingen, beperkingen of verlengingen naar behoren zijn gerechtvaardigd, bijvoorbeeld in het geval van:

a)      door een zekerheid gedekte schulden;

b)      schulden die ontstaan uit of verband houden met strafrechtelijke boeten;

c)      schulden die ontstaan uit aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad;

d)      schulden in verband met onderhoudsverplichtingen die voortvloeien uit familiebetrekkingen, bloedverwantschap, huwelijk of aanverwantschap;

e)      schulden die zijn ontstaan na de aanvraag tot kwijtschelding van schuld of na de opening van de procedure die tot kwijtschelding van schuld leidt; en

f)      schulden die ontstaan uit de verplichting tot betaling van de kosten van de procedure die tot kwijtschelding van schuld leidt.”

7        Artikel 34, lid 1, van de richtlijn betreffende herstructurering en insolventie bepaalt:

„De lidstaten dienen uiterlijk op 17 juli 2021 de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken die nodig zijn om aan deze richtlijn te voldoen, met uitzondering van de bepalingen die nodig zijn om te voldoen aan artikel 28, onder a), b) en c), die uiterlijk op 17 juli 2024 worden vastgesteld en bekendgemaakt, en van de bepalingen die nodig zijn om aan artikel 28, onder d), te voldoen, die uiterlijk op 17 juli 2026 worden vastgesteld en bekendgemaakt. Zij delen de [Europese] Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede.

Zij passen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen om aan deze richtlijn te voldoen toe met ingang van 17 juli 2021, met uitzondering van de bepalingen die nodig zijn om te voldoen aan artikel 28, onder a), b) en c), die uiterlijk op 17 juli 2024 van toepassing zijn, en van de bepalingen die nodig zijn om aan artikel 28, onder d), te voldoen, die uiterlijk op 17 juli 2026 van toepassing zijn.”

8        Overeenkomstig artikel 35, eerste alinea, van die richtlijn, dat bepaalt dat deze in werking treedt op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, is die richtlijn in werking getreden op 16 juli 2019.

 Portugees recht

 CIRE

9        Artikel 235, met als opschrift „Algemeen beginsel”, van de Código da Insolvência e da Recuperação de Empresas (insolventie- en bedrijfssaneringswetboek), goedgekeurd bij Decreto-Lei n.° 53/2004 (wetsbesluit nr. 53/2004) van 18 maart 2004 (Diário da República I, serie I-A, nr. 66 van 18 maart 2004), en zoals gewijzigd bij Lei n.° 9/2022 (wet nr. 9/2022) van 11 januari 2022 (Diário da República, 1e serie, nr. 7 van 11 januari 2022) (hierna: „CIRE”), luidt als volgt:

„Indien de schuldenaar een natuurlijke persoon is, kan hij onder de in dit hoofdstuk vastgestelde voorwaarden met betrekking tot insolventievorderingen die tijdens de insolventieprocedure of binnen drie jaar na de afsluiting daarvan niet zijn voldaan, aanspraak maken op vrijstelling van schuldvorderingen.”

10      Artikel 242, lid 2, CIRE bepaalt:

„De toekenning van bijzondere voordelen aan een schuldeiser van de insolventie door een schuldenaar of door een derde is nietig.”

11      Artikel 245, lid 2, onder d), CIRE bepaalt dat de kwijtschelding van schuld zich met name niet uitstrekt tot „schuldvorderingen in verband met belasting en sociale zekerheid”.

12      De Portugese Republiek heeft de richtlijn betreffende herstructurering en insolventie in 2022 omgezet in nationaal recht bij wet nr. 9/2022 van 11 januari 2022. Daarbij zijn geen wijzigingen aangebracht in de in artikel 245, lid 2, CIRE opgenomen lijst van categorieën schuldvorderingen die zijn uitgesloten van de kwijtschelding van schuld, met name inzake schuldvorderingen in verband met belasting en sociale zekerheid. Deze wet heeft geen rechtvaardiging ingevoerd voor de uitsluiting van deze schuldvorderingen.

 LGT

13      In de Lei Geral Tributária (algemene belastingwet), goedgekeurd bij Decreto-Lei n.° 398/98 (wetsbesluit nr. 398/98) van 17 december 1998 (Diário da República I, serie I-A, nr. 290 van 17 december 1998) (hierna: „LGT”), worden de algemene beginselen van de Portugese belastingwetgeving, de bevoegdheden van de belastingdienst evenals de waarborgen voor de belastingbetalers uiteengezet en gedefinieerd.

14      Artikel 5 LGT bepaalt:

„1.      Belastingen hebben tot doel om te voorzien in de financiële behoeften van de staat en andere openbare instellingen en om de sociale rechtvaardigheid, gelijke kansen en de noodzakelijke correctie van ongelijkheden in de verdeling van rijkdom en inkomen te bevorderen.

2.      De belastingheffing respecteert de beginselen van algemeenheid, gelijkheid, legaliteit en materiële rechtvaardigheid.”

15      Artikel 30, leden 2 en 3, LGT bepaalt het volgende:

„2.      De belastingschuld is bindend en de voorwaarden voor de vermindering of het vervallen ervan kunnen uitsluitend worden vastgesteld in overeenstemming met de beginselen van gelijkheid en fiscale legaliteit.

3.      De bepalingen van het voorgaande lid hebben voorrang boven bijzondere wetgeving.”

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

16      Bij vonnis van 18 juni 2018, dat in kracht van gewijsde is gegaan, is de schuldenaar insolvent verklaard.

17      Op 23 januari 2019 heeft de rechter in eerste aanleg het verzoek van de schuldenaar om kwijtschelding van schuld voorlopig ontvankelijk verklaard.

18      Op 29 juli 2022 heeft de curator van de schuldenaar een definitief advies uitgebracht, waarin hij het standpunt innam dat de schuldenaar in aanmerking moest kunnen komen voor kwijtschelding van schuld.

19      Bij beslissing van 3 oktober 2022 is de schuldenaar een kwijtschelding van schuld toegekend, waarvan de schuldvorderingen in verband met belasting en sociale zekerheid waren uitgesloten overeenkomstig artikel 245, lid 2, onder d), CIRE.

20      De schuldenaar heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld bij de Tribunal da Relação do Porto (rechter in tweede aanleg Porto, Portugal), de verwijzende rechter. Ter onderbouwing van zijn hoger beroep heeft hij aangevoerd dat artikel 245, lid 2, CIRE niet in overeenstemming is met artikel 23, lid 4, van de richtlijn betreffende herstructurering en insolventie, aangezien de uitsluiting van schuldvorderingen in verband met belasting en sociale zekerheid van de kwijtschelding van schuld, anders dan in laatstgenoemde bepaling is neergelegd, niet „naar behoren [is] gerechtvaardigd”. Bovendien vormt deze uitsluiting een belemmering voor de verwezenlijking van de doelstellingen van deze richtlijn.

21      Die rechter merkt op dat wet nr. 9/2022 van 11 januari 2022, waarbij die richtlijn in Portugees recht is omgezet, geen rechtvaardiging voor die uitsluiting bevat, en dat een dergelijke rechtvaardiging evenmin in het ontwerp van die wet is overwogen. Hij merkt op dat hij niet alleen betwijfelt of artikel 245, lid 2, CIRE verenigbaar is met deze richtlijn, maar ook twijfels heeft over de vraag of de in deze bepaling voorziene uitsluiting een belemmering vormt voor met name de verwezenlijking van de doelstellingen van het VWEU, alsook voor de doeltreffendheid van het Unierecht.

22      In die omstandigheden heeft de Tribunal da Relação do Porto de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Moet artikel 23, lid 4, van de [richtlijn betreffende herstructurering en insolventie] aldus worden uitgelegd dat de uitsluiting van andere schulden dan die welke [in die bepaling] worden genoemd alleen is toegestaan wanneer deze ‚naar behoren [is] gerechtvaardigd’?

2)      Moet de mogelijkheid voor de lidstaten om bepaalde categorieën van schulden uit te sluiten van kwijtschelding van schuld (mits die uitsluiting naar behoren is gerechtvaardigd, zoals is voorgeschreven in artikel 23, lid 4, van de [richtlijn betreffende herstructurering en insolventie]) aldus worden uitgelegd dat de lidstaten belastingschulden (die in dat artikel niet worden genoemd) kunnen uitsluiten en zichzelf aldus in een bevoorrechte situatie kunnen plaatsen?

3)      Indien het antwoord op deze vragen bevestigend luidt, aan welke criteria moet een dergelijke rechtvaardiging in de zin van het Unierecht dan voldoen om in overeenstemming te zijn met de algemene beginselen van het Unierecht en de grondrechten waaraan de Europese en de nationale wetgever zich moeten houden [,verbod van discriminatie op grond van nationaliteit’ (artikel 18 VWEU), ,vrijheid van ondernemerschap’ (artikel 16 van het [Handvest]) en de fundamentele economische vrijheden van de interne markt]?

4)      Indien een ontkennend antwoord wordt gegeven, moeten onder ,schulden die ontstaan uit of verband houden met strafrechtelijke boeten’ en ,schulden die ontstaan uit aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad’ dan (in Unierechtelijke zin en voor de uitlegging van de [richtlijn betreffende herstructurering en insolventie]) ook belastingschulden worden verstaan, zoals is voorgeschreven in de nationale wetgeving tot omzetting van de [richtlijn betreffende herstructurering en insolventie] (wet nr. 9/2022 van 11 januari 2022)?”

 Ontvankelijkheid van het verzoek om een prejudiciële beslissing

23      De Spaanse regering stelt in wezen dat het verzoek om een prejudiciële beslissing niet-ontvankelijk is omdat de richtlijn betreffende herstructurering en insolventie niet van toepassing was op de procedure die aan het hoofdgeding ten grondslag ligt, aangezien het betrokken verzoek om vrijstelling dateert van vóór de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.

24      Wat dat betreft zij eraan herinnerd dat het in het kader van de in artikel 267 VWEU geregelde samenwerking tussen het Hof en de nationale rechterlijke instanties uitsluitend een zaak is van de nationale rechter aan wie het geschil is voorgelegd en die de verantwoordelijkheid voor de te wijzen rechterlijke beslissing draagt om, rekening houdend met de bijzonderheden van de zaak, zowel de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor het wijzen van zijn vonnis als de relevantie van de door hem aan het Hof voorgelegde vragen te beoordelen. Wanneer de gestelde vragen betrekking hebben op de uitlegging van het Unierecht, is het Hof dan ook in beginsel verplicht daarop te antwoorden (arrest van 22 februari 2024, Consejería de Presidencia, Justicia e Interior de la Comunidad de Madrid e.a., C‑59/22, C‑110/22 en C‑159/22, EU:C:2024:149, punt 43 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

25      Derhalve geldt er een vermoeden van relevantie voor vragen die het Unierecht betreffen. Het Hof kan slechts weigeren uitspraak te doen op een prejudiciële vraag van een nationale rechter wanneer duidelijk blijkt dat de gevraagde uitlegging van een Unieregel geen enkel verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, wanneer het vraagstuk van hypothetische aard is of wanneer het Hof niet beschikt over de feitelijke en juridische gegevens die noodzakelijk zijn om een zinvol antwoord te geven op de gestelde vragen (arrest van 22 februari 2024, Consejería de Presidencia, Justicia e Interior de la Comunidad de Madrid e.a., C‑59/22, C‑110/22 en C‑159/22, EU:C:2024:149, punt 44 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

26      Voorts blijkt uit artikel 35 van de richtlijn betreffende herstructurering en insolventie dat deze op 16 juli 2019 in werking is getreden. In artikel 34, lid 1, van die richtlijn is bovendien bepaald dat de lidstaten uiterlijk op 17 juli 2021 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen dienen vast te stellen, bekend te maken en toe te passen om aan deze richtlijn, en met name artikel 23 ervan, te voldoen. Hieruit volgt dat de lidstaten vanaf laatstgenoemde datum krachtens artikel 288, derde alinea, VWEU gehouden waren om de volle werking van dat artikel 23 te verzekeren [zie in die zin arrest van 2 september 2021, Commissie/Duitsland (Omzetting van de richtlijnen 2009/72 en 2009/73), C‑718/18, EU:C:2021:662, punt 118 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

27      In casu is de beslissing tot kwijtschelding van schuld die in het hoofdgeding aan de orde is, vastgesteld op 3 oktober 2022. Bijgevolg was de rechter die deze beslissing heeft vastgesteld op die datum gehouden dit te doen met volledige inachtneming van de doelstellingen en verplichtingen van de richtlijn betreffende herstructurering en insolventie, teneinde te voldoen aan artikel 288, derde alinea, VWEU.

28      Aan deze beoordeling wordt niet afgedaan door het feit dat het verzoek om kwijtschelding van schuld dat aanleiding heeft gegeven tot deze beslissing vóór de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn is ingediend. Artikel 23, lid 4, van de richtlijn betreffende herstructurering en insolventie stelt de mogelijkheid voor de lidstaten om specifieke categorieën schulden uit te sluiten van de kwijtschelding van schuld, de mogelijkheid van kwijtschelding van schuld te beperken of te voorzien in een langere termijn voor kwijtschelding namelijk afhankelijk van de voorwaarde dat deze afwijkingen van de kwijtschelding van schuld naar behoren worden gerechtvaardigd. Aangezien dit vereiste om de afwijking te rechtvaardigen de beoordelingsmarge van de lidstaten bij de vaststelling van deze afwijkingen afbakent, dient dit ook van toepassing te zijn wanneer de verzoeken om kwijtschelding van schuld zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze richtlijn, maar op deze verzoeken wordt beslist na het verstrijken van de termijn voor omzetting van die richtlijn in nationaal recht.

29      Bijgevolg is de richtlijn betreffende herstructurering en insolventie van toepassing op het hoofdgeding en is het verzoek om een prejudiciële beslissing ontvankelijk.

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Eerste vraag

30      Met de eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 23, lid 4, van de richtlijn betreffende herstructurering en insolventie aldus moet worden uitgelegd dat de uitsluiting van een specifieke categorie schuldvorderingen, anders dan die welke in die bepaling worden genoemd, alleen mogelijk is wanneer deze „naar behoren [is] gerechtvaardigd”.

31      In dit verband moet om te beginnen worden vastgesteld dat de in deze bepaling opgenomen lijst van specifieke categorieën schuldvorderingen wordt ingeleid met de woorden „bijvoorbeeld in het geval van” en dat termen met dezelfde betekenis worden gebruikt in de andere taalversies van deze bepaling, daaronder begrepen in de Portugese taalversie ervan. Hieruit volgt dat uit de bewoordingen van deze bepaling blijkt dat de daarin opgesomde specifieke categorieën schuldvorderingen niet uitputtend zijn [zie in die zin arrest van 11 april 2024, Agencia Estatal de la Administración Tributaria (Uitsluiting van publiekrechtelijke schuldvorderingen van de kwijtschelding van schuld), C‑687/22, EU:C:2024:287, punt 37].

32      De letterlijke uitlegging van artikel 23, lid 4, van de richtlijn betreffende herstructurering en insolventie, volgens welke de lijst die is opgenomen in die bepaling niet uitputtend maar illustratief is, wordt bevestigd door de bewoordingen van overweging 81 van die richtlijn, waaruit blijkt dat de Uniewetgever heeft geoordeeld dat de lidstaten, „indien zulks naar behoren is gemotiveerd, nog meer categorieën van schulden [moeten] kunnen uitsluiten” [zie in die zin arrest van 11 april 2024, Agencia Estatal de la Administración Tributaria (Uitsluiting van publiekrechtelijke schuldvorderingen van de kwijtschelding van schuld), C‑687/22, EU:C:2024:287, punt 38].

33      Hieruit volgt dat dit artikel 23, lid 4, aldus moet worden uitgelegd dat de daarin opgenomen lijst van specifieke categorieën schuldvorderingen niet uitputtend is en dat de lidstaten, indien zulks naar behoren is gerechtvaardigd, andere dan de in deze bepaling genoemde categorieën van schuldvorderingen van de kwijtschelding van schuld kunnen uitsluiten [zie in die zin arrest van 11 april 2024, Agencia Estatal de la Administración Tributaria (Uitsluiting van publiekrechtelijke schuldvorderingen van de kwijtschelding van schuld), C‑687/22, EU:C:2024:287, punt 39].

34      Gelet op het feit dat de Uniewetgever de uitoefening van de aldus in genoemd artikel 23, lid 4, aan de lidstaten geboden mogelijkheid uitdrukkelijk afhankelijk heeft gesteld van de voorwaarde dat dergelijke uitsluitingen „naar behoren zijn gerechtvaardigd”, heeft het Hof bovendien geoordeeld dat wanneer de nationale wetgever dergelijke afwijkingen vaststelt, de redenen voor die afwijkingen moeten blijken uit het nationale recht of uit de procedure die tot die afwijkingen heeft geleid, en dat die redenen een legitiem openbaar belang moeten nastreven [arrest van 11 april 2024, Agencia Estatal de la Administración Tributaria (Uitsluiting van publiekrechtelijke schuldvorderingen van de kwijtschelding van schuld), C‑687/22, EU:C:2024:287, punt 42].

35      Vervolgens kan zowel op grond van overweging 78 van de richtlijn betreffende herstructurering en insolventie, waarin wordt verwezen naar de afwijkingen die „die naar behoren zijn gemotiveerd met in de nationale wetgeving neergelegde redenen”, als op grond van overweging 81 van deze richtlijn, waarin een „in het nationaal recht [...] naar behoren gemotiveerde” grond wordt genoemd, worden geoordeeld dat de Uniewetgever heeft gemeend dat het volstaat dat de daartoe in de verschillende nationale rechtsstelsels vastgestelde voorwaarden in acht worden genomen [arrest van 11 april 2024, Agencia Estatal de la Administración Tributaria (Uitsluiting van publiekrechtelijke schuldvorderingen van de kwijtschelding van schuld), C‑687/22, EU:C:2024:287, punt 43].

36      Ten slotte moet worden gepreciseerd dat, zoals de advocaat-generaal in punt 42 van zijn conclusie in wezen heeft opgemerkt, de richtlijn betreffende herstructurering en insolventie niet vereist dat de rechtvaardiging voor de uitsluiting van een specifieke categorie schuldvorderingen van de kwijtschelding van schuld wordt aangevoerd in de handeling tot omzetting van deze richtlijn zelf.

37      Zoals in punt 34 van het onderhavige arrest is opgemerkt, blijkt uit die richtlijn immers dat de rechtvaardiging die een lidstaat moet aanvoeren ter ondersteuning van een uitsluiting als die welke in het hoofdgeding aan de orde is moet blijken uit ofwel de procedure die tot die uitsluiting heeft geleid ofwel het nationale recht. Zo moet, wat de eerste hypothese betreft, worden geoordeeld dat deze rechtvaardiging in overeenstemming is met de vereisten van artikel 23, lid 4, van deze richtlijn wanneer de voorbereidende werkzaamheden, de preambules en de motiveringen van wetgevende of bestuursrechtelijke handelingen naar nationaal recht integrerend deel uitmaken van die handelingen of relevant zijn voor de uitlegging ervan en zij een rechtvaardiging bevatten voor de uitsluiting van een specifieke categorie schuldvorderingen van de kwijtschelding van schuld [zie in die zin arrest van 11 april 2024, Agencia Estatal de la Administración Tributaria (Uitsluiting van publiekrechtelijke schuldvorderingen van de kwijtschelding van schuld), C‑687/22, EU:C:2024:287, punt 54]. Bovendien kan die rechtvaardiging wat betreft de tweede hypothese ook te vinden zijn in andere bepalingen van nationaal recht dan die welke deze uitsluiting bevatten, zoals een nationale grondwettelijke, wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling.

38      In casu blijkt uit het dossier waarover het Hof beschikt om te beginnen dat artikel 103, lid 1, van de Constituição da República Portuguesa (grondwet van de Portugese Republiek) bepaalt dat het belastingstelsel tot doel heeft om te voorzien in de financiële behoeften van de staat en de andere openbare instellingen en om het inkomen en de rijkdom billijk te verdelen, en voorts dat in de artikelen 5 en 30 LGT de regels en beginselen zijn opgenomen die de uitsluiting van schuldvorderingen in verband met belasting en sociale zekerheid rechtvaardigen, zoals het voorzien in de financiële behoeften van de staat, de bevordering van sociale rechtvaardigheid en gelijke kansen, en de noodzakelijke correctie van ongelijkheden in de verdeling van rijkdom en inkomen, met inachtneming van de beginselen van algemeenheid, gelijkheid, legaliteit, materiële rechtvaardigheid en het bindende karakter van de belastingschuld. In het Portugese recht blijkt dus a priori een rechtvaardiging voor deze uitsluiting te bestaan. Het staat evenwel aan de verwijzende rechter, die als enige bevoegd is om het nationale recht uit te leggen en toe te passen, om te beoordelen of die uitsluiting naar behoren is gerechtvaardigd krachtens het nationale recht.

39      Bijgevolg dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat artikel 23, lid 4, van de richtlijn betreffende herstructurering en insolventie aldus moet worden uitgelegd dat een uitsluiting van een andere specifieke categorie schuldvorderingen dan die welke in die bepaling worden genoemd, alleen is toegestaan wanneer deze naar behoren is gerechtvaardigd krachtens het nationale recht.

 Tweede vraag

40      Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 23, lid 4, van de richtlijn betreffende herstructurering en insolventie aldus moet worden uitgelegd dat de lidstaten de mogelijkheid hebben om bepaalde specifieke categorieën schuldvorderingen, zoals schuldvorderingen in verband met belasting en sociale zekerheid, uit te sluiten van de kwijtschelding van schuld, waardoor zij een bevoorrechte status krijgen.

41      Ter beantwoording van deze vraag zij er om te beginnen aan herinnerd dat die bepaling, zoals blijkt uit punt 33 van het onderhavige arrest, aldus moet worden uitgelegd dat de daarin opgenomen lijst van specifieke categorieën schuldvorderingen niet uitputtend is en dat de lidstaten in naar behoren gerechtvaardigde gevallen specifieke categorieën van schuldvorderingen kunnen uitsluiten van de kwijtschelding van schuld.

42      Wat voorts de beoordelingsmarge betreft waarover de lidstaten bij de uitoefening van deze mogelijkheid beschikken, heeft het Hof vastgesteld dat noch de richtlijn betreffende herstructurering en insolventie noch de voorbereidende werkzaamheden ervan gegevens bevatten die de stelling kunnen staven dat de Uniewetgever – gelet op de interne samenhang van de uitdrukkelijk in artikel 23, lid 4, van deze richtlijn bedoelde categorieën schuldvorderingen – de beoordelingsmarge van de lidstaten heeft willen beperken wat betreft de mogelijkheid om bepaalde andere categorieën schuldvorderingen dan die welke zijn opgesomd in dat artikel, zoals schuldvorderingen in verband met belasting en sociale zekerheid, uit te sluiten van de kwijtschelding van schuld. Uit deze voorbereidende werkzaamheden blijkt integendeel meer in het bijzonder dat deze wetgever de vaste bedoeling had om de lidstaten een zekere beoordelingsmarge te laten om bij de omzetting van de richtlijn in hun nationale recht rekening te kunnen houden met de economische situatie en de nationale juridische structuren [zie in die zin arrest van 11 april 2024, Agencia Estatal de la Administración Tributaria (Uitsluiting van publiekrechtelijke schuldvorderingen van de kwijtschelding van schuld), C‑687/22, EU:C:2024:287, punt 40].

43      Bovendien kan een uitsluiting van schuldvorderingen, zoals schuldvorderingen in verband met belasting en sociale zekerheid, van de kwijtschelding van schuld naar behoren gerechtvaardigd zijn. Niet alle schuldvorderingen zijn namelijk van dezelfde aard, de schuldeisers hebben niet dezelfde hoedanigheid en de inning van deze schuldvorderingen kan aan bijzondere doelstellingen beantwoorden. Gelet op de aard van de schuldvorderingen in verband met belasting en sociale zekerheid en het doel van de inning van belastingen en sociale lasten, mogen de lidstaten er dus terecht van uitgaan dat de openbare institutionele schuldeisers zich op het gebied van de inning van schuldvorderingen niet in een situatie bevinden die vergelijkbaar is met de situatie van schuldeisers uit de commerciële of particuliere sector. In die omstandigheden betekent de mogelijkheid om schuldvorderingen in verband met belasting en sociale zekerheid uit te sluiten van de kwijtschelding van schuld niet dat de openbare institutionele schuldeisers ten onrechte worden bevoordeeld ten overstaan van de andere schuldeisers die geen dergelijke uitsluiting genieten.

44      Bijgevolg beperkt artikel 23, lid 4, van de richtlijn betreffende herstructurering en insolventie de beoordelingsmarge waarover de lidstaten beschikken bij de keuze van de andere dan de in deze bepaling genoemde categorieën vorderingen die zij van kwijtschelding van schuld willen uitsluiten niet [zie in die zin arrest van 11 april 2024, Agencia Estatal de la Administración Tributaria (Uitsluiting van publiekrechtelijke schuldvorderingen van de kwijtschelding van schuld), C‑687/22, EU:C:2024:287, punt 41].

45      Gelet op het voorgaande dient op de tweede vraag te worden geantwoord dat artikel 23, lid 4, van de richtlijn betreffende herstructurering en insolventie aldus moet worden uitgelegd dat de lidstaten de mogelijkheid hebben om bepaalde specifieke categorieën schuldvorderingen, zoals schuldvorderingen in verband met belasting en sociale zekerheid, uit te sluiten van de kwijtschelding van schuld waardoor zij een bevoorrechte status krijgen, mits een dergelijke uitsluiting naar behoren is gerechtvaardigd krachtens het nationale recht.

 Derde vraag

46      Met zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of het onderzoek van de vraag of een door een lidstaat in zijn nationale rechtsorde ingevoerde uitsluiting van een bepaalde categorie schuldvorderingen van de kwijtschelding van schuld naar behoren is gerechtvaardigd, moet worden verricht in het licht van met name het in artikel 18 VWEU neergelegde verbod van discriminatie op grond van nationaliteit, de in artikel 16 van het Handvest neergelegde vrijheid van ondernemerschap en de fundamentele economische vrijheden van de interne markt.

47      Dienaangaande moet in herinnering worden gebracht dat uit de geest van samenwerking waarin prejudiciële verzoeken moeten worden gedaan, voortvloeit dat de nationale rechter in zijn verwijzingsbeslissing de precieze redenen moet uiteenzetten waarom hij een antwoord op zijn vragen betreffende de uitlegging van sommige bepalingen van het Unierecht noodzakelijk acht voor de beslechting van het bij hem aanhangige geschil (arrest van 28 november 2023, Gemeente Ans, C‑148/22, EU:C:2023:924, punt 43 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

48      Volgens vaste rechtspraak is het in het kader van de samenwerking tussen het Hof en de nationale rechterlijke instanties, wegens het vereiste om tot een voor de nationale rechter nuttige uitlegging van het Unierecht te komen, noodzakelijk dat deze rechter nauwgezet de vereisten met betrekking tot de inhoud van een verzoek om een prejudiciële beslissing naleeft zoals die uitdrukkelijk zijn vermeld in artikel 94 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof (arrest van 28 november 2023, Gemeente Ans, C‑148/22, EU:C:2023:924, punt 44 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

49      Overeenkomstig artikel 94, onder c), van het Reglement voor de procesvoering is het onontbeerlijk dat de verwijzingsbeslissing de uiteenzetting bevat van de redenen die de verwijzende rechter ertoe hebben gebracht om over de uitlegging van specifieke bepalingen van het Unierecht vragen te stellen, alsook het verband tussen die bepalingen en de op het hoofdgeding toepasselijke nationale wettelijke regeling (arrest van 28 november 2023, Gemeente Ans, C‑148/22, EU:C:2023:924, punt 46 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

50      In casu moet worden vastgesteld dat de verwijzingsbeslissing geen aanwijzingen bevat waaruit kan worden opgemaakt welk verband de verwijzende rechter legt tussen de Unierechtelijke bepalingen waarvan hij om uitlegging verzoekt en de op het hoofdgeding toepasselijke nationale wettelijke regeling.

51      De derde prejudiciële vraag is dan ook niet-ontvankelijk.

 Vierde vraag

52      Gelet op de antwoorden op de eerste en de tweede vraag behoeft de vierde vraag niet te worden beantwoord.

 Kosten

53      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Tweede kamer) verklaart voor recht:

1)      Artikel 23, lid 4, van richtlijn (EU) 2019/1023 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende preventieve herstructureringsstelsels, betreffende kwijtschelding van schuld en beroepsverboden, en betreffende maatregelen ter verhoging van de efficiëntie van procedures inzake herstructurering, insolventie en kwijtschelding van schuld, en tot wijziging van richtlijn (EU) 2017/1132 (richtlijn betreffende herstructurering en insolventie)

moet aldus worden uitgelegd dat

een uitsluiting van een andere specifieke categorie schuldvorderingen dan die welke in die bepaling worden genoemd, alleen is toegestaan wanneer deze naar behoren is gerechtvaardigd krachtens het nationale recht.

2)      Artikel 23, lid 4, van richtlijn 2019/1023

moet aldus worden uitgelegd dat

de lidstaten de mogelijkheid hebben om bepaalde specifieke categorieën schuldvorderingen, zoals schuldvorderingen in verband met belasting en sociale zekerheid, uit te sluiten van de kwijtschelding van schuld waardoor zij een bevoorrechte status krijgen, mits een dergelijke uitsluiting naar behoren is gerechtvaardigd krachtens het nationale recht.

ondertekeningen


*      Procestaal: Portugees.