Language of document :

Beroep ingesteld op 2 maart 2006 - Da Silva tegen Commissie

(Zaak F-21/06)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoeker: Joao Da Silva (Brussel, België) (vertegenwoordigers: G. Vandersanden en L. Levi, advocaten)

Verweerster: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies van verzoeker

het beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren, daaronder begrepen de in dat beroep aangevoerde exceptie van onwettigheid;

de indeling van verzoeker in de rang A*14, salaristrap 2, vervat in het besluit van 18 mei 2005 waarin verzoeker tot directeur is benoemd, nietig te verklaren;

verzoeker in te delen in de rang en de salaristrap waarin hij normaliter had moeten worden ingedeeld (of de daaraan gelijkwaardige rang en salaristrap volgens de bij het nieuwe Statuut ingevoerde indeling), overeenkomstig de bepalingen van de kennisgeving van vacature die op 7 november 2003 is bekendgemaakt uit hoofde van artikel 29, lid 2, van het Statuut (kennisgeving voor een ambt van directeur van de rang A2);

de loopbaan van verzoeker volledig te reconstrueren, met terugwerkende kracht tot de datum van zijn aldus gewijzigde indeling in rang en salaristrap, met betaling van vertragingsrente;

de Commissie van de Europese Gemeenschappen te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Op 7 november 2003 heeft de Commissie krachtens artikel 29, lid 2, een ambt van directeur van de rang A2 bekendgemaakt. Verzoeker, hoofd van eenheid van de rang A3, salaristrap 7, die dit ambt ad interim vervulde, besloot te solliciteren.

Bij besluit van 18 mei 2005 is hij in het vacante ambt aangesteld en ingedeeld in de rang A*14, salaristrap 2, met ingang van 16 september 2004.

In zijn beroep stelt hij dat die indeling lager is dan de rang A2, thans A*15, die in de kennisgeving van vacature werd genoemd. Bovendien is die indeling eveneens lager dan zijn indeling vóór zijn aanstelling in het ambt van directeur, toen hij hoofd van eenheid was. Dit resultaat is niet te rijmen met het feit dat een ambt van directeur meer werkzaamheden en verantwoordelijkheid met zich brengt.

Verzoeker acht zijn indeling in strijd met de artikelen 2, lid 1, en 5, lid 5, van bijlage XIII bij het Statuut. Voorts zijn een aantal rechtsbeginselen geschonden: het non-discriminatiebeginsel, het beginsel van gelijkwaardigheid van ambt en rang dat, als fundamenteel beginsel ter waarborging van de gelijke behandeling van ambtenaren, is neergelegd in artikel 7, lid 1, de beginselen van niet-terugwerkende kracht, rechtszekerheid en bescherming van gewettigd vertrouwen alsmede de beginselen van behoorlijk bestuur en zorgvuldigheid. Bovendien is er sprake van schending van het recht op ontwikkeling van de loopbaan en het dienstbelang.

Subsidiair stelt verzoeker dat artikel 12, lid 3, van bijlage XIII bij het Statuut onwettig is.

____________