Language of document : ECLI:EU:C:2021:333

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)

29 april 2021 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Vervoer – Rijbewijs – Onderlinge erkenning – Intrekking van het rijbewijs in een andere lidstaat dan die van afgifte ervan – Vermelding op het rijbewijs dat het niet geldig is op het grondgebied van die lidstaat”

In zaak C‑56/20,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Verwaltungsgerichtshof Baden-Württemberg (hoogste bestuursrechter van de deelstaat Baden-Württemberg, Duitsland) bij beslissing van 30 januari 2020, ingekomen bij het Hof op 4 februari 2020, in de procedure

AR

tegen

Stadt Pforzheim,

wijst

HET HOF (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: J.‑C. Bonichot, kamerpresident, L. Bay Larsen, C. Toader, M. Safjan en N. Jääskinen (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: P. Pikamäe,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        AR, vertegenwoordigd door B. Ehrle, Rechtsanwalt,

–        de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door A. Posch, J. Schmoll en M. Winkler-Unger als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door R. Pethke en N. Yerrell als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van richtlijn 2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende het rijbewijs (PB 2006, L 403, blz. 18), zoals gewijzigd bij richtlijn 2011/94/EU van de Commissie van 28 november 2011 (PB 2011, L 314, blz. 31) (hierna: „richtlijn 2006/126”).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen AR, een Oostenrijks staatsburger die houder is van een in Oostenrijk afgegeven rijbewijs, en de Stadt Pforzheim (stad Pforzheim, Duitsland) over de aantekening op zijn Oostenrijks rijbewijs door de bevoegde Duitse autoriteiten van het verbod om op Duits grondgebied te rijden.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

3        In overweging 4 van richtlijn 2006/126 staat te lezen:

„Om te voorkomen dat het uniforme model van Europees rijbewijs een bijkomend model bij de 110 reeds in omloop zijnde modellen zou worden, dienen de lidstaten alle nodige maatregelen te nemen om het uniforme model aan alle houders van een rijbewijs af te geven.”

4        Overweging 16 van deze richtlijn luidt als volgt:

„Het model van het rijbewijs zoals vastgesteld bij richtlijn 91/439/EEG [van de Raad van 29 juli 1991 betreffende het rijbewijs (PB 1991, L 237, blz. 1)] dient te worden vervangen door één model in de vorm van een plastic kaart. [...]”

5        Artikel 1, lid 1, van deze richtlijn bepaalt:

„De lidstaten stellen het nationale rijbewijs op volgens het in bijlage I weergegeven Europees model en overeenkomstig deze richtlijn. In het embleem op bladzijde 1 van het Europees model van het rijbewijs staat het onderscheidingsteken van de lidstaat die het rijbewijs afgeeft.”

6        Artikel 2 van richtlijn 2006/126 luidt als volgt:

„1.      De door de lidstaten afgegeven rijbewijzen worden onderling erkend.

2.      Wanneer de houder van een geldig rijbewijs zonder de in artikel 7, lid 2, bepaalde administratieve geldigheidsduur zijn gewone verblijfplaats verwerft in een andere lidstaat dan die welke het rijbewijs heeft afgegeven, kan het gastland de in artikel 7, lid 2, bepaalde administratieve geldigheidsduur op het rijbewijs toepassen door het rijbewijs te vernieuwen vanaf twee jaar na de datum waarop de houder zijn gewone verblijfplaats op het grondgebied heeft verworven.”

7        In artikel 7 van deze richtlijn is bepaald:

„1.      De afgifte van het rijbewijs is aan de volgende voorwaarden onderworpen:

a)      De aanvrager moet overeenkomstig het bepaalde in bijlage II met goed gevolg een examen inzake rijvaardigheid en rijgedrag en een theoretisch examen afleggen, alsmede voldoen aan de medische normen van bijlage III.

[...]

e)      De aanvrager moet zijn gewone verblijfplaats hebben op het grondgebied van de lidstaat die het rijbewijs afgeeft, of het bewijs leveren dat hij ten minste 6 maanden in een onderwijsinstelling in de lidstaat is ingeschreven.

[...]

3.      De verlenging van het rijbewijs op het moment dat de administratieve geldigheidsduur verstrijkt, is afhankelijk van:

a)      de vaststelling dat nog steeds voldaan is aan de minimumnormen inzake lichamelijke en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een motorrijtuig zoals vermeld in bijlage III voor de rijbewijzen van de categorieën C, CE, C1, C1E, D, DE, D1, D1E; en

b)      het feit dat de betrokkene zijn gewone verblijfplaats heeft, of aantoont dat hij voor ten minste zes maanden in een onderwijsinstelling is ingeschreven, op het grondgebied van de lidstaat die het rijbewijs afgeeft.

[...]”

8        Artikel 11 van die richtlijn luidt als volgt:

„1.      Indien de houder van een door een lidstaat afgegeven geldig rijbewijs zijn gewone verblijfplaats naar een andere lidstaat heeft overgebracht, kan hij om inwisseling van zijn rijbewijs tegen een gelijkwaardig rijbewijs verzoeken. De lidstaat die tot inwisseling overgaat, moet nagaan voor welke categorie het overgelegde rijbewijs nog geldig is.

2.      Onder voorbehoud van de naleving van het territorialiteitsbeginsel van de strafrechtelijke en politiële bepalingen, kan de lidstaat van gewone verblijfplaats op de houder van een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs zijn nationale bepalingen toepassen die betrekking hebben op de beperking, schorsing, intrekking of nietigverklaring van de rijbevoegdheid en daartoe zo nodig overgaan tot inwisseling van dat rijbewijs.

[...]

4.      Een lidstaat weigert een rijbewijs af te geven aan een aanvrager wiens rijbewijs in een andere lidstaat is beperkt, geschorst of ingetrokken.

Een lidstaat weigert de geldigheid te erkennen van een rijbewijs dat door een andere lidstaat aan een persoon is verstrekt, wanneer het rijbewijs van die persoon op het grondgebied van de eerstgenoemde staat is beperkt, geschorst of ingetrokken.

Een lidstaat kan eveneens weigeren een rijbewijs af te geven aan een aanvrager wiens rijbewijs in een andere lidstaat nietig is verklaard.

5.       Een rijbewijs dat bijvoorbeeld verloren of gestolen is, kan alleen worden vervangen door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de houder zijn gewone verblijfplaats heeft. De autoriteiten vervangen het rijbewijs aan de hand van de gegevens die zij bezitten of, in voorkomend geval, op grond van een verklaring van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat die het oorspronkelijke rijbewijs heeft afgegeven.

[...]”

9        Artikel 12, eerste alinea, van richtlijn 2006/126 bepaalt:

„Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder ‚gewone verblijfplaats’ verstaan de plaats waar iemand gewoonlijk verblijft, dat wil zeggen gedurende ten minste 185 dagen per kalenderjaar, wegens persoonlijke en beroepsmatige bindingen of, voor iemand zonder beroepsmatige bindingen, wegens persoonlijke bindingen waaruit nauwe banden blijken tussen hemzelf en de plaats waar hij woont.”

10      In artikel 15 van deze richtlijn is het volgende opgenomen:

„De lidstaten verlenen elkaar bijstand bij de uitvoering van deze richtlijn en wisselen informatie uit over de rijbewijzen die zij hebben afgegeven, ingewisseld, vervangen, verlengd of ingetrokken. Zij gebruiken daartoe het daarvoor opgezette EU-rijbewijzennetwerk, zodra dat netwerk operationeel is.”

11      Bijlage I bij die richtlijn heeft als opschrift „Bepalingen betreffende het modelrijbewijs van de Europese Unie” en bepaalt in punt 3:

„Het rijbewijs heeft twee zijden:

Bladzijde 1 bevat:

a)      de vermelding ‚rijbewijs’, in hoofdletters, gedrukt in de taal/talen van de lidstaat die het rijbewijs afgeeft;

b)      de vermelding van de naam van de lidstaat die het rijbewijs afgeeft; deze vermelding is facultatief;

c)      het onderscheidingsteken van de lidstaat die het rijbewijs afgeeft, negatief afgedrukt in een door twaalf gele sterren omringde blauwe rechthoek; de onderscheidingstekens zijn:

[...]

Bladzijde 2 bevat:

a)       [...]

13.       een ruimte voor de eventuele vermelding door de lidstaat van ontvangst, in het kader van de toepassing van punt 4, onder a), van deze bijlage, van de voor de administratie van het rijbewijs noodzakelijke gegevens;

14.       een ruimte voor de eventuele vermelding door de lidstaat die het rijbewijs afgeeft, van de gegevens die noodzakelijk zijn voor de administratie of met betrekking tot de verkeersveiligheid (facultatieve vermelding). Indien de vermelding onder een in deze bijlage omschreven rubriek valt, moet deze vermelding worden voorafgegaan door het nummer van de overeenkomstige rubriek.

Met uitdrukkelijke schriftelijke instemming van de houder kunnen gegevens die geen verband houden met de administratie van het rijbewijs of de verkeersveiligheid eveneens in deze ruimte worden opgenomen; de toevoeging van deze vermeldingen heeft geen gevolgen voor het gebruik van het model als rijbewijs;

[...]”

12      In punt 4, onder a), van die bijlage is bepaald:

„Wanneer de houder van een door een lidstaat overeenkomstig deze bijlage afgegeven rijbewijs zijn gewone verblijfplaats naar een andere lidstaat heeft overgebracht, kan laatstgenoemde lidstaat op het rijbewijs de voor de administratie van het rijbewijs vereiste vermeldingen opnemen, mits hij die vermeldingen ook opneemt op de rijbewijzen die hij zelf afgeeft en daarvoor over de nodige ruimte beschikt.”

 Duits recht

13      § 3 van het Straßenverkehrsgesetz (wet op het wegverkeer; hierna: „StVG”) bepaalt:

„(1)      Indien blijkt dat een persoon ongeschikt is om een motorrijtuig te besturen, moet de met de administratie van rijbewijzen belaste autoriteit zijn rijbewijs intrekken. Voor een buitenlands rijbewijs heeft de intrekking – ook wanneer die krachtens andere bepalingen geschiedt – tot gevolg dat het recht om in Duitsland van dit rijbewijs gebruik te maken, vervalt. [...]

(2)      Bij intrekking vervalt de bevoegdheid om te rijden. Bij een buitenlands rijbewijs vervalt het recht om in Duitsland een motorrijtuig te besturen. Na intrekking moet het rijbewijs worden afgegeven aan de met de administratie van rijbewijzen belaste autoriteit of haar worden overgelegd met het oog op de inschrijving van de beslissing tot intrekking. [...]”

14      § 46 van de Verordnung über die Zulassung von Personen zum Straßenverkehr – Fahrerlaubnis-Verordnung (regeling inzake de toelating van personen tot het wegverkeer – regeling betreffende de rijbevoegdheid) van 13 december 2010 (BGBl. 2010 I, blz. 1980), in de versie die van toepassing is op het hoofdgeding (hierna: „FeV”), luidt:

„1)      Indien blijkt dat de houder van een rijbewijs ongeschikt is voor het besturen van motorrijtuigen, moet de met de administratie van rijbewijzen belaste autoriteit zijn rijbewijs intrekken. [...]

[...]

5)      In geval van een buitenlands rijbewijs heeft de intrekking tot gevolg dat het recht om in Duitsland van dit rijbewijs gebruik te maken, vervalt.

6)      Bij intrekking vervalt de bevoegdheid om te rijden. Bij een buitenlands rijbewijs vervalt het recht om in Duitsland een motorrijtuig te besturen.”

15      In § 47 FeV is het volgende opgenomen:

„(1)      Na de intrekking moeten de door een Duitse overheidsinstantie afgegeven nationale en internationale rijbewijzen onverwijld worden ingeleverd bij de instantie die de beslissing heeft genomen of, in geval van beperkingen of voorwaarden, haar worden overgelegd met het oog op de inschrijving daarvan.

(2)      Na intrekking of vaststelling van het ontbreken van rijbevoegdheid of bij beperkingen of voorwaarden moeten in het buitenland afgegeven buitenlandse en internationale rijbewijzen onverwijld worden overgelegd aan de instantie die de beslissing heeft genomen [...]. Na intrekking of vaststelling van het ontbreken van rijbevoegdheid wordt op het rijbewijs vermeld dat de betrokkene het rijbewijs niet mag gebruiken in Duitsland. In de regel geschiedt zulks door een rode, schuin doorgestreepte ‚D’ aan te brengen in een voorbehouden ruimte op het rijbewijs, namelijk, in het geval van een EU-rijbewijs, in rubriek 13, en door, in het geval van internationale rijbewijzen, het daartoe bestemde formulier in te vullen. In geval van beperkingen of voorwaarden worden deze op het rijbewijs vermeld. De autoriteit die de beslissing heeft genomen, stelt de autoriteit die het rijbewijs heeft afgegeven via het Kraftfahrt-Bundesamt [(federaal bureau voor het motorrijtuigenverkeer, Duitsland)] in kennis van het verval van de rijbevoegdheid of van de vaststelling dat de betrokkene niet bevoegd is om in Duitsland motorrijtuigen te besturen. [...]”

 Hoofdgeding en prejudiciële vraag

16      AR is een Oostenrijks staatsburger die zijn gewone verblijfplaats in de zin van artikel 12, eerste alinea, van richtlijn 2006/126 in Oostenrijk heeft. Op 29 augustus 2008 heeft hij in Oostenrijk een rijbewijs van de categorieën A en B verkregen.

17      Bij beslissing van 10 augustus 2015 heeft de voor rijbewijzen bevoegde autoriteit van de stad Pforzheim AR de rijbevoegdheid voor het Duitse grondgebied ontnomen op grond dat hij op 26 juni 2014 in Duitsland een voertuig had bestuurd onder invloed van drugs. Deze autoriteit heeft hem tevens gelast onverwijld zijn Oostenrijks rijbewijs over te leggen, zodat de ongeldigheid van dat rijbewijs voor de Bondsrepubliek Duitsland op dat document kon worden aangegeven door het aanbrengen van een rode, schuin doorgestreepte „D”. Bij dezelfde beslissing heeft deze autoriteit de onmiddellijke tenuitvoerlegging van deze maatregelen gelast, met dien verstande dat indien hij uiterlijk op 28 augustus 2015 niet had voldaan aan de verplichting om zijn rijbewijs over te leggen, zij het tijdelijk in beslag zou nemen en dat het hem zou worden teruggegeven nadat daarop een vermelding over de ongeldigverklaring ervan voor het Duitse grondgebied was aangebracht.

18      AR heeft tegen deze beslissing bezwaar gemaakt en vervolgens beroep in rechte ingesteld, die beide zijn afgewezen. Vervolgens heeft hij tegen het vonnis in eerste aanleg hoger beroep ingesteld bij het Verwaltungsgerichtshof Baden-Württemberg (hoogste bestuursrechter van de deelstaat Baden-Württemberg, Duitsland), waarmee hij opkomt tegen de beslissing van 10 augustus 2015, voor zover hij daarbij verplicht wordt zijn rijbewijs over te leggen teneinde er een vermelding op te laten aanbrengen dat het rijbewijs voor het Duitse grondgebied ongeldig is, en de niet-nakoming van deze verplichting tot overlegging wordt bestraft met de tijdelijke inbeslagneming van dit rijbewijs. Deze beslissing is dus definitief geworden voor zover zij betrekking heeft op het verval – ten aanzien van het grondgebied van de Bondsrepubliek Duitsland – van de op het Oostenrijkse rijbewijs gebaseerde rijbevoegdheid.

19      Ter ondersteuning van zijn beroep voert AR in wezen aan dat volgens richtlijn 2006/126 de afgifte en elke latere wijziging van een rijbewijs vallen onder de uitsluitende bevoegdheid van de lidstaat waar de houder van dat rijbewijs zijn gewone verblijfplaats heeft in de zin van artikel 12, eerste alinea, van deze richtlijn. De lidstaat waar de houder tijdelijk verblijft is ter zake niet bevoegd en deze lidstaat mag in het bijzonder geen aantekeningen, zoals een rijverbod, op het rijbewijs aanbrengen. AR is namelijk van mening dat een dergelijke bevoegdheid in strijd is met het beginsel van onderlinge erkenning van rijbewijzen en met het doel van deze richtlijn een uniform model van rijbewijs in te voeren in de Europese Unie.

20      Bovendien blijkt volgens hem ook uit de bewoordingen en de context van de bepalingen van bijlage I, punt 3 en punt 4, onder a), bij richtlijn 2006/126 dat alleen de lidstaat van afgifte vermeldingen op het rijbewijs mag aanbrengen. Evenzo sluiten de uitvoerige bepalingen betreffende de maatregelen tegen de vervalsing van het rijbewijs in de vorm van een plastic kaart, die met name zijn neergelegd in artikel 3 van en bijlage I, punten 1 en 2, bij deze richtlijn, gelet op de strekking en het doel ervan, uit dat de tegen vervalsing beschermde gegevens op de plastic kaart door de lidstaat van tijdelijk verblijf worden gewijzigd door daarop andere gegevens – permanent of via een (eenvoudig te verwijderen) sticker – aan te brengen. Ook moet rekening worden gehouden met het feit dat volgens deze richtlijn rubriek 13 van het rijbewijs is voorbehouden voor aantekeningen door de lidstaat van afgifte en dat een door deze lidstaat aangebrachte vermelding niet zonder meer door een andere kan worden „overplakt”.

21      AR voert tevens aan dat de nakoming van de verplichting om zijn rijbewijs over te leggen met het oog op de vermelding daarop dat het ongeldig is voor het Duitse grondgebied, zijn bewegingsvrijheid beperkt en later in de praktijk tot aanzienlijke transparantieproblemen zou kunnen leiden, bijvoorbeeld wanneer bij een verkeerscontrole in een andere lidstaat de politie in verwarring zou worden gebracht door een onbekende vermelding op het EU-rijbewijs. Vanwege deze beperkingen en nadelen was een uitdrukkelijke regel ter zake nodig geweest in richtlijn 2006/126.

22      Volgens AR bepaalt richtlijn 2006/126 dat alleen de bevoegde lidstaat van afgifte of de lidstaat van ontvangst bij wege van de in artikel 15 van deze richtlijn bedoelde wederzijdse bijstand een dergelijke aantekening op het rijbewijs kan aanbrengen en een nieuw rijbewijs kan afgeven.

23      Bij een verkeerscontrole op zijn grondgebied kan de lidstaat van tijdelijk verblijf overigens moeiteloos via elektronische weg nagaan of de betrokkene het recht heeft op dat grondgebied een motorrijtuig te besturen.

24      De stad Pforzheim is in wezen van mening dat richtlijn 2006/126, door de lidstaat van tijdelijk verblijf niet de bevoegdheid te verlenen om vermeldingen aan te brengen op een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs na een beslissing waarbij is geweigerd de geldigheid van dit rijbewijs te erkennen ten aanzien van het grondgebied van eerstgenoemde lidstaat, een leemte in de regelgeving schept die moet worden opgevuld door de bepalingen van deze richtlijn betreffende de lidstaat van gewone verblijfplaats naar analogie toe te passen op de lidstaat van tijdelijk verblijf.

25      Zij is van mening dat de door het Hof gegeven uitlegging in het arrest van 23 april 2015, Aykul (C‑260/13, EU:C:2015:257), volgens welke de lidstaat van tijdelijk verblijf van de houder van een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs onder bepaalde omstandigheden het recht heeft om te weigeren de geldigheid van dat rijbewijs te erkennen, kan worden toegepast op de situatie in het hoofdgeding. Volgens deze rechtspraak moet de lidstaat van tijdelijk verblijf ook maatregelen inzake de administratie van het rijbewijs zoals bijvoorbeeld het aanbrengen van vermeldingen daarop kunnen nemen. Het gaat om een onontbeerlijke maatregel, die van groot belang is voor de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van een beslissing tot weigering om de geldigheid van het buitenlandse rijbewijs te erkennen, in de zin van artikel 11, lid 4, tweede alinea, van richtlijn 2006/126. De autoriteiten moeten in staat zijn om bij een controle de status van de rijbevoegdheid van de houder van het rijbewijs volledig en onmiddellijk te controleren.

26      Aangezien richtlijn 2006/126 de lidstaat van verblijf van de houder van een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs toestaat om in geval van een beslissing tot weigering van erkenning van de geldigheid van dat rijbewijs, het overeenkomstige rijverbod op dat rijbewijs aan te brengen, bijvoorbeeld in de vorm van een sticker, moet deze maatregel inzake de administratie van rijbewijzen dus ook worden toegestaan wanneer de houder van het rijbewijs waarop die beslissing tot weigering van erkenning betrekking heeft, niet verblijft in een lidstaat waar hij is gecontroleerd.

27      Daar deze richtlijn de lidstaat van ontvangst krachtens bijlage I, punt 3, derde volzin, onder a), rubriek 13, en punt 4, onder a), bij richtlijn 2006/126 de mogelijkheid biedt om het door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs te wijzigen, is een dergelijke wijziging, met name door het aanbrengen van een sticker, bovendien niet in strijd met de bepalingen inzake bescherming tegen vervalsing.

28      Ten slotte merkt de stad Pforzheim op dat AR met zijn gedrag zelf aan de oorsprong ligt van de inschrijving van de vermelding waarbij hem het recht wordt ontnomen om in Duitsland te rijden, zodat zijn stelling dat die vermelding stigmatiserend werkt, moet worden afgewezen in het licht van het door de richtlijn nagestreefde doel om de verkeersveiligheid te verzekeren.

29      De verwijzende rechter vraagt zich af of een lidstaat die, zoals in de zaak die heeft geleid tot het arrest van 23 april 2015, Aykul (C‑260/13, EU:C:2015:257), op grond van artikel 11, lid 4, tweede alinea, van richtlijn 2006/126 een beslissing heeft genomen waarbij hij de geldigheid van een in een andere lidstaat afgegeven rijbewijs weigert te erkennen wegens het strafbare feit dat de houder van dat rijbewijs na de afgifte ervan op het grondgebied van die lidstaat heeft gepleegd, ook gerechtigd is om een vermelding dat het de houder verboden is op het grondgebied van die lidstaat een motorrijtuig te besturen op dat rijbewijs aan te brengen wanneer de houder er niet zijn gewone verblijfplaats heeft gevestigd in de zin van artikel 12 van die richtlijn.

30      Tegen deze achtergrond heeft het Verwaltungsgerichtshof Baden‑Württemberg de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Staat het Unierecht, met name richtlijn [2006/126] in de weg aan bepalingen van nationaal recht op grond waarvan een in artikel 11, lid 4, tweede alinea, van richtlijn 2006/126 bedoelde beslissing om de erkenning van de geldigheid te weigeren met zich mee brengt dat een persoon die in het binnenland geen gewone verblijfplaats heeft, zijn buitenlandse Europees rijbewijs onverwijld dient over te leggen aan de bevoegde nationale autoriteit opdat deze op het rijbewijs kan aantekenen dat de rijbevoegdheid in het binnenland ontbreekt, waarbij de (verbods)aantekening bij een Europees rijbewijs in de regel plaatsvindt door het aanbrengen van een rode, schuin doorgestreepte ‚D’ in rubriek 13 (bijvoorbeeld in de vorm van een sticker)?”

 Beantwoording van de prejudiciële vraag

31      Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of richtlijn 2006/126 aldus moet worden uitgelegd dat zij eraan in de weg staat dat een lidstaat die krachtens artikel 11, lid 4, tweede alinea, van deze richtlijn heeft geweigerd om de geldigheid te erkennen van een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs omdat de houder ervan tijdens een tijdelijk verblijf op het grondgebied van eerstgenoemde lidstaat na de afgifte van dat rijbewijs een strafbaar feit heeft gepleegd, ook een vermelding dat het de houder ervan verboden is op dat grondgebied een motorrijtuig te besturen op dat rijbewijs aanbrengt wanneer de houder zijn gewone verblijfplaats in de zin van artikel 12, eerste alinea, van deze richtlijn niet op het grondgebied van deze lidstaat heeft gevestigd.

32      In dit verband zij eraan herinnerd dat het Hof in punt 71 van het arrest van 23 april 2015, Aykul (C‑260/13, EU:C:2015:257), heeft geoordeeld dat artikel 2, lid 1, en artikel 11, lid 4, tweede alinea, van richtlijn 2006/126 aldus moeten worden uitgelegd dat zij er zich niet tegen verzetten dat een lidstaat op het grondgebied waarvan de houder van een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs tijdelijk verblijft, weigert de geldigheid van dit rijbewijs te erkennen wegens een strafbaar feit dat de betrokken houder op dit grondgebied heeft gepleegd nadat voornoemd rijbewijs is afgegeven en dat volgens de nationale wetgeving van de eerste lidstaat van dien aard is dat het ongeschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen meebrengt.

33      Bovendien blijkt uit de punten 59 en 60 van dat arrest dat de lidstaat van gewone verblijfplaats op grond van artikel 11, lid 2, van richtlijn 2006/126, dat overeenkomt met artikel 8, lid 2, van richtlijn 91/439, welke richtlijn is vervangen door richtlijn 2006/126, bevoegd is om maatregelen tot beperking, schorsing, intrekking of nietigverklaring van een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs vast te stellen die effect sorteren in alle lidstaten. Artikel 11, lid 4, tweede alinea, van richtlijn 2006/126 staat daarentegen een lidstaat die niet de lidstaat van de gewone verblijfplaats is enkel toe om, krachtens zijn nationale wetgeving en wegens een strafbare gedraging op zijn grondgebied van de houder van een eerder in een andere lidstaat verkregen rijbewijs, maatregelen te nemen waarvan de draagwijdte beperkt is tot zijn grondgebied en die enkel de weigering van erkenning van de geldigheid van dat rijbewijs op dit grondgebied tot gevolg hebben.

34      Bijgevolg verzet richtlijn 2006/126 zich er niet tegen dat een lidstaat van tijdelijk verblijf, zoals de Bondsrepubliek Duitsland in het hoofdgeding, op basis van een nationale regeling als die van § 3, lid 1, StVG en § 46, lid 6, FeV, weigert het recht te erkennen om gebruik te maken van het door een andere lidstaat aan een persoon afgegeven rijbewijs door een einde te maken aan het recht van die persoon om in Duitsland motorrijtuigen te besturen. De lidstaat van tijdelijk verblijf mag op een dergelijk rijbewijs, waarvan het model – zoals blijkt uit artikel 1, lid 1, van richtlijn 2006/126 gelezen in het licht van overweging 16 van deze richtlijn – is geharmoniseerd in de vorm van een plastic kaart, echter geen vermelding houdende een nationaal rijverbod als bedoeld in § 47, lid 2, FeV aanbrengen.

35      Richtlijn 2006/126 bevat namelijk gedetailleerde voorschriften over de bevoegdheid van de lidstaten om een rijbewijs af te geven, te wijzigen en daarop vermeldingen aan te brengen.

36      Uit deze regels komt naar voren dat zowel de afgifte en de latere wijzigingen van een rijbewijs als de erop aangebrachte vermeldingen onder de uitsluitende bevoegdheid vallen van de lidstaat waar de houder van dat rijbewijs zijn gewone verblijfplaats heeft.

37      Zo regelen artikel 2, lid 2, artikel 7, lid 1, onder e), en lid 3, onder b), artikel 11, leden 1, 2 en 5, van richtlijn 2006/126 evenals punt 3, derde volzin, onder a), rubrieken 13 en 14, en punt 4, onder a), van bijlage I bij die richtlijn in detail de situaties waarin deze lidstaat bevoegd is om een rijbewijs af te geven, te vervangen, te verlengen of in te wisselen of om daarop vermeldingen aan te brengen.

38      Hoewel de lidstaat van gewone verblijfplaats in de regel de lidstaat is waar het rijbewijs is afgegeven, kan de lidstaat waarnaar de houder van een rijbewijs na de afgifte ervan zijn gewone verblijfplaats heeft overgebracht, met name ingevolge artikel 11, lid 1, van richtlijn 2006/126 ook de lidstaat van gewone verblijfplaats in de zin van deze richtlijn worden. Zo staat punt 4, onder a), van bijlage I bij deze richtlijn de nieuwe lidstaat van gewone verblijfplaats toe op het rijbewijs de voor de administratie ervan vereiste vermeldingen op te nemen, mits hij die vermeldingen ook opneemt op de rijbewijzen die hij zelf afgeeft en daarvoor over de nodige ruimte beschikt.

39      Daarentegen verleent geen enkele bepaling van richtlijn 2006/126 de lidstaat waar de houder van een rijbewijs tijdelijk verblijft, de bevoegdheid om vermeldingen zoals bijvoorbeeld die bedoeld in § 47 FeV op het rijbewijs aan te brengen.

40      Zoals de Europese Commissie in haar schriftelijke opmerkingen heeft benadrukt, wijst niets erop dat het ontbreken van bepalingen in die zin in richtlijn 2006/126 een onbedoelde leemte in de regelgeving van de Uniewetgever vormt die zou moeten worden opgevangen door de bepalingen van deze richtlijn over de bevoegdheden van de lidstaat van gewone verblijfplaats naar analogie toe te passen.

41      In het licht van de gedetailleerde bepalingen van richtlijn 2006/126 blijkt integendeel dat het rijbewijs alleen door de lidstaat waar de houder van dat rijbewijs zijn gewone verblijfplaats heeft formeel mag worden gewijzigd, teneinde het door richtlijn 2006/126 gewaarborgde uniforme uiterlijk van dat document te eerbiedigen, zoals blijkt uit de overwegingen 4 en 16 van die richtlijn.

42      In dit verband zij er ook aan herinnerd dat het Hof heeft verklaard dat richtlijn 2006/126 weliswaar slechts voorziet in een minimale harmonisatie van de nationale bepalingen inzake de voorwaarden voor afgifte van een rijbewijs, maar wel voorziet in een uitputtende harmonisatie van de documenten die de rijbevoegdheid bewijzen en overeenkomstig artikel 2, lid 1, van de richtlijn door de lidstaten moeten worden erkend (arrest van 26 oktober 2017, I, C‑195/16, EU:C:2017:815, punt 57 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

43      Bijgevolg mogen deze documenten alleen worden gewijzigd overeenkomstig de daartoe in richtlijn 2006/126 opgenomen bepalingen.

44      Overigens is het van belang erop te wijzen dat de lidstaten elkaar krachtens artikel 15 van richtlijn 2006/126 bijstand verlenen bij de uitvoering van deze richtlijn en informatie uitwisselen over de rijbewijzen die zij hebben afgegeven, ingewisseld, vervangen, verlengd of ingetrokken, en daartoe het daarvoor opgezette EU-rijbewijzennetwerk gebruiken, zodra dat operationeel is.

45      De in deze bepaling bedoelde wederzijdse bijstand maakt het mogelijk om te komen tot de daadwerkelijke uitvoering van een beslissing waarbij de lidstaat van tijdelijk verblijf krachtens artikel 11, lid 4, tweede alinea, van richtlijn 2006/126 de houder van een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs de rijbevoegdheid op zijn grondgebied ontzegt.

46      In een dergelijk geval kan de lidstaat van gewone verblijfplaats namelijk, op verzoek van de lidstaat van tijdelijk verblijf en overeenkomstig punt 3, derde volzin, onder a), rubrieken 13 en 14, en punt 4, onder a), van bijlage I bij die richtlijn, eventueel melding maken op het rijbewijs van een verbod om een voertuig te besturen op het grondgebied van laatstgenoemde lidstaat.

47      Verder lijkt het voor de lidstaat van tijdelijk verblijf niet uitgesloten om bij een wegcontrole op zijn grondgebied met name via elektronische weg na te gaan of jegens de betrokkene krachtens artikel 11, lid 4, tweede alinea, van deze richtlijn een maatregel is vastgesteld op grond waarvan hij zijn rijbevoegdheid op dat grondgebied is verloren.

48      Gelet op een en ander moet op de prejudiciële vraag worden geantwoord dat richtlijn 2006/126 aldus moet worden uitgelegd dat zij eraan in de weg staat dat een lidstaat die krachtens artikel 11, lid 4, tweede alinea, van deze richtlijn heeft geweigerd om de geldigheid te erkennen van een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs omdat de houder ervan tijdens een tijdelijk verblijf op het grondgebied van eerstgenoemde lidstaat na de afgifte van dat rijbewijs een strafbaar feit heeft gepleegd, ook een vermelding dat het de houder ervan verboden is op dat grondgebied een motorrijtuig te besturen op dat rijbewijs aanbrengt wanneer de houder zijn gewone verblijfplaats in de zin van artikel 12, eerste alinea, van deze richtlijn niet op het grondgebied van deze lidstaat heeft gevestigd.

 Kosten

49      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht:

Richtlijn 2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende het rijbewijs, zoals gewijzigd bij richtlijn 2011/94/EU van de Commissie van 28 november 2011, moet aldus worden uitgelegd dat zij eraan in de weg staat dat een lidstaat die krachtens artikel 11, lid 4, tweede alinea, van deze richtlijn, zoals gewijzigd bij richtlijn 2011/94, heeft geweigerd om de geldigheid te erkennen van een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs omdat de houder ervan tijdens een tijdelijk verblijf op het grondgebied van eerstgenoemde lidstaat na de afgifte van dat rijbewijs een strafbaar feit heeft gepleegd, ook een vermelding dat het de houder ervan verboden is op dat grondgebied een motorrijtuig te besturen op dat rijbewijs aanbrengt wanneer de houder zijn gewone verblijfplaats in de zin van artikel 12, eerste alinea, van deze richtlijn niet op het grondgebied van deze lidstaat heeft gevestigd.

ondertekeningen


*      Procestaal: Duits.