Zaak C‑115/09
Bund für Umwelt und Naturschutz Deutschland, Landesverband Nordrhein-Westfalen eV
tegen
Bezirksregierung Arnsberg
(verzoek van het Oberverwaltungsgericht für das Land Nordrhein-Westfalen om een prejudiciële beslissing)
„Richtlijn 85/337/EEG – Milieu-effectbeoordeling – Verdrag van Aarhus – Richtlijn 2003/35/EG – Toegang tot rechter – Niet-gouvernementele organisaties voor milieubescherming”
Samenvatting van het arrest
1. Milieu – Milieu-effectbeoordeling van bepaalde projecten – Richtlijn 85/337 – Recht van niet-gouvernementele organisaties voor milieubescherming om beroep in te stellen – Omvang
(Richtlijn 85/337 van de Raad, zoals gewijzigd bij richtlijn 2003/35, art. 1, leden 1 en 2, en art. 10 bis)
2. Milieu – Milieu-effectbeoordeling van bepaalde projecten – Richtlijn 85/337 – Recht van niet-gouvernementele organisaties voor milieubescherming om beroep in te stellen – Rechtstreekse werking van bepalingen van deze richtlijn die in dit recht voorzien
(Richtlijn 85/337 van de Raad, zoals gewijzigd bij richtlijn 2003/35, art. 1, leden 1 en 2, en art. 10 bis, en richtlijn 92/43 van de Raad, zoals gewijzigd bij richtlijn 2006/105, art. 6)
1. Artikel 10 bis van richtlijn 85/337 betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, zoals gewijzigd bij richtlijn 2003/35, verzet zich tegen een wettelijke regeling die een niet-gouvernementele organisatie die zich voor milieubescherming inzet zoals bedoeld in artikel 1, lid 2, van die richtlijn, de mogelijkheid ontzegt, zich in het kader van een beroep tegen een beslissing tot verlening van vergunning voor projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben in de zin van artikel 1, lid 1, van richtlijn 85/337, voor de rechter te beroepen op schending van een uit het recht van de Unie voortvloeiend voorschrift van milieubescherming, op grond dat dit voorschrift alleen de belangen van het algemene publiek beschermt en niet die van individuele personen.
Het staat de nationale wetgever weliswaar vrij, de rechten waarvan schending door een particulier kan worden aangevoerd in het kader van een beroep in rechte tegen een besluit, handelen of nalaten als bedoeld in artikel 10 bis van richtlijn 85/337, te beperken tot de subjectieve publiekrechtelijke rechten, maar die beperking kan niet zonder meer worden toegepast op milieuorganisaties, daar zulks in strijd zou zijn met de doelstellingen van dit artikel 10 bis, derde alinea, laatste zin. Ofschoon immers die organisaties volgens die bepaling dezelfde rechten geldend moeten maken als particulieren, zou het in strijd zijn met, enerzijds, de doelstelling om het publiek een ruime toegang tot de rechter te verlenen, en, anderzijds, het doeltreffendheidsbeginsel, indien die organisaties niet ook schending van voorschriften van het milieurecht van de Unie konden aanvoeren om de enkele reden dat die voorschriften collectieve belangen beschermen. De milieuorganisaties zou hierdoor in zeer ruime mate de mogelijkheid worden ontnomen toe te zien op naleving van de voorschriften van het recht van de Unie, die meestal zijn gericht op het algemeen belang en niet uitsluitend op de bescherming van de individuele belangen van particulieren.
(cf. punten 45‑46, 50, dictum 1)
2. Een niet-gouvernementele organisatie die zich inzet voor milieubescherming zoals bedoeld in artikel 1, lid 2, van richtlijn 85/337 betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, zoals gewijzigd bij richtlijn 2003/35, kan aan artikel 10 bis, derde alinea, laatste zin, van richtlijn 85/337 het recht ontlenen, om zich in het kader van een beroep tegen een beslissing tot verlening van vergunning voor projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben in de zin van artikel 1, lid 1, van deze richtlijn, voor de rechter te beroepen op schending van de op grond van artikel 6 van richtlijn 92/43 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, zoals gewijzigd bij richtlijn 2006/105, vastgestelde voorschriften van nationaal recht, ofschoon dat naar nationaal procesrecht niet mogelijk is op grond dat de aangevoerde regels alleen de belangen van het algemene publiek beschermen en niet die van particulieren.
Door enerzijds te bepalen dat het belang van elke niet-gouvernementele organisatie die voldoet aan de eis van artikel 1, lid 2, van richtlijn 85/337, wordt geacht voldoende te zijn, en anderzijds dat die organisaties worden geacht rechten te hebben waarop inbreuk kan worden gemaakt, stellen de bepalingen van de laatste twee volzinnen van de derde alinea van dat artikel 10 bis immers nauwkeurige regels vast die niet aan andere voorwaarden zijn onderworpen. Tot deze rechten waarop inbreuk kan worden gemaakt, behoren noodzakelijkerwijze de voorschriften van nationaal recht die het milieurecht van de Unie ten uitvoer leggen, alsook de voorschriften van het recht van de Unie op milieugebied die rechtstreekse werking hebben.
(cf. punten 48, 56‑57, 59, dictum 2)