Language of document :

Beroep ingesteld op 9 augustus 2021 – TenneT TSO en TenneT TSO/ACER

(Zaak T-482/21)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: TenneT TSO GmbH (Bayreuth, Duitsland), TenneT TSO BV (Arnhem, Nederland) (vertegenwoordigers: D. Uwer, J. Meinzenbach, P. Rieger, R. Klein en S. Westphal, advocaten)

Verwerende partij: Agentschap van de Europese Unie voor de samenwerking tussen energieregulators (ACER)

Conclusies

nietigverklaring van besluit A-001-2021 (geconsolideerd) van de raad van beroep van ACER van 28 mei 2021, houdende bevestiging van besluit 30/2020 van ACER van 30 november 2020 inzake het voorstel van de transmissiesysteembeheerders (hierna: „TSB”) van de kernregio’s voor de capaciteitsberekening inzake de kostendelingsmethodologie voor de redispatching en de compensatiehandel, in haar geheel;

verwijzing van ACER in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoeksters drie middelen aan.

Eerste middel: het toepassingsgebied van de kostendelingsmethodologie voor de redispatching en de compensatiehandel is onrechtmatig. Volgens dit toepassingsgebied komen in beginsel „alle” netwerkelementen van 220 en meer kilovolt in aanmerking voor kostendeling volgens het beginsel dat de vervuiler betaalt van artikel 16, lid 13, van verordening (EU) 2019/943 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende de interne markt voor elektriciteit. Dit is onrechtmatig. Het toepassingsgebied van de kostendelingsmethodologie moet in overeenstemming zijn met het capaciteitsberekeningsproces, volgens hetwelk alleen netwerkelementen met een vermogensoverdrachtverdelingsfactor van minstens 5% de grensoverschrijdende handel technisch kunnen beperken en dus maatregelen inzake redispatching en compensatiehandel van grensoverschrijdende relevantie kunnen vereisen.

Het bestreden besluit moet nietig worden verklaard omdat dit inzonderheid schending oplevert van de artikelen 16, lid 13, van verordening 2019/943 en artikel 74, leden 2 en 4, van verordening (EU) 2015/1222 van de Commissie van 24 juli 2015 tot vaststelling van richtsnoeren betreffende capaciteitstoewijzing en congestiebeheer. De raad van beroep gaat voorbij aan het feit dat er een rechtsgrondslag nodig is om de kostendeling volgens het beginsel dat de vervuiler betaalt uit te breiden tot netwerkelementen met een vermogensoverdrachtverdelingsfactor van minder dan 5%. Er bestaat echter geen dergelijke rechtsgrondslag. Bovendien levert het opnemen van bijna alle netwerkelementen in het toepassingsgebied van de betrokken methodologie schending op van artikel 74 van verordening 2015/1222, omdat het leidt tot onjuiste stimulansen en onverenigbaar is met de wettelijke verantwoordelijkheden en aansprakelijkheden van de betrokken TSB’s.

Tweede middel: het bestreden besluit moet nietig worden verklaard omdat de raad van beroep ten onrechte de methode van het kleuren van elektriciteitsstromen (Power Flow Colouring Method; hierna: „PFC”) heeft bevestigd als de methode om voor de betrokken methodologie de stromen te ontleden.

De PFC is in strijd met het doel van artikel 16, lid 13, van verordening 2019/943 dat erin bestaat het beginsel vast te stellen dat de vervuiler betaalt. De PFC is niet gebaseerd op daadwerkelijke fysieke stromen, maar op virtuele marktresultaten. Het is echter algemeen bekend dat fysieke stromen afwijken van marktresultaten. Bijgevolg kan op basis van het resultaat van de PFC niet op betrouwbare wijze worden vastgesteld wie een bepaalde congestie daadwerkelijk heeft veroorzaakt. Derhalve stelt de PFC ook geen correcte stimulansen vast om congesties, remediërende maatregelen en efficiënte investeringen te beheren, in strijd met artikel 74 van verordening 2015/1222. Voorts heeft de raad van beroep de technische aspecten die leiden tot de onrechtmatigheid van de PFC niet genoegzaam onderzocht en onwaarschijnlijke conclusies getrokken uit ontoereikend bewijs.

Met betrekking tot de ontleding van stromen heeft de raad van beroep ook onrechtmatig specifieke aannames bevestigd die alleen gelden voor het proces voor de ontleding van stromen op HVDC-netwerkelementen. Deze aannames zijn fysisch ongegrond, strijdig met artikel 16, lid 13, van verordening 2019/943 en leiden tot een verhoogde kostentoewijzing aan HVDC-netwerkelementen. Voorts leiden deze aannames ertoe dat HVDC-netwerkelementen discriminerend worden behandeld ten opzichte van AC-netwerkelementen. De raad van beroep heeft deze aannames inzake HVDC-netwerkelementen niet genoegzaam onderzocht en onwaarschijnlijke conclusies getrokken uit ontoereikend bewijs.

Derde middel: het bestreden besluit moet nietig worden verklaard omdat daarin ten onrechte een gemeenschappelijke drempel voor lusstromen wordt bevestigd die ACER op basis van kostenramingen op 10% heeft vastgesteld. Dit is in strijd met artikel 16, lid 13, van verordening 2019/943, omdat de drempel niet is gebaseerd op betrouwbare feitelijke gegevens over het niveau van lusstromen die zouden bestaan zonder structurele congesties. ACER was niet bevoegd om een drempel van 10% vast te stellen. De drempel gaat ook voorbij aan artikel 16, lid 8, van verordening 2019/943, dat bepaalt dat TSB’s tot 30% mogen gebruiken voor interne stromen, betrouwbaarheidsmarges en lusstromen. Bovendien is de beoordeling van de raad van beroep gebaseerd op onjuiste feiten en worden daarin, in strijd met artikel 74 van verordening 2015/1222, onjuiste stimulansen voor netwerkinvesteringen vastgesteld. Voorts heeft de raad van beroep blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door ervan uit te gaan dat artikel 16, lid 13, van verordening 2019/943 alleen een drempel voor lusstromen per biedzone zou vereisen, in plaats van per biedzonegrens.

____________