Language of document : ECLI:EU:T:2007:3

BESCHIKKING VAN HET GERECHT (Vijfde kamer)

12 januari 2007 (*)

„Gemeenschappelijke ordening der markten – Bananen – Regeling voor invoer van bananen uit ACS-landen op grondgebied van Europese Unie – Verordening (EG) nr. 2015/2005 – Beroep tot nietigverklaring – Procesbevoegdheid – Niet-ontvankelijkheid”

In zaak T‑447/05,

Société des plantations de Mbanga SA (SPM), gevestigd te Douala (Kameroen), aanvankelijk vertegenwoordigd door P. Soler Couteaux en S. Cahn, vervolgens door B. Doré, avocats,

verzoekster,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door F. Clotuche-Duvieusart en L. Visaggio als gemachtigden,

verweerster,

betreffende een beroep tot nietigverklaring van verordening (EG) nr. 2015/2005 van de Commissie van 9 december 2005 met betrekking tot de invoer, in de maanden januari en februari 2006, van bananen van oorsprong uit ACS-landen in het kader van het bij verordening (EG) nr. 1964/2005 van de Raad inzake de invoertarieven voor bananen geopende tariefcontingent (PB L 324, blz. 5),

geeft

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: M. Vilaras, kamerpresident, E. Martins Ribeiro en K. Jürimäe, rechters,

griffier: E. Coulon,

de navolgende

Beschikking

 Rechtskader

1        Verordening (EEG) nr. 404/93 van de Raad van 13 februari 1993 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector bananen (PB L 47, blz. 1), bevat in titel IV een gemeenschappelijke regeling voor de invoer van bananen uit derde landen in de Gemeenschap, die van toepassing was in de periode van 1 juli 1993 tot en met 31 december 2005. Deze regeling was gebaseerd op de opening van zodanige tariefcontingenten dat de bevoorrading van de communautaire markt was verzekerd en de invoer die in het kader van deze contingenten werd verricht, kwam in aanmerking voor een verlaagd recht of een nulrecht. In deze context genoten de bananen uit Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan (hierna: „ACS-landen”) een preferentiële behandeling die erin bestond dat de invoer van een bepaalde hoeveelheid bananen van douanerechten werd vrijgesteld en dat een tariefpreferentie werd toegepast op de invoer die deze hoeveelheid overschreed.

2        De in titel IV van verordening nr. 404/93 vastgestelde gemeenschappelijke invoerregeling is herhaaldelijk gewijzigd. Met ingang van 1 juli 2001 zijn de basisregels voor de invoer van bananen in de Gemeenschap vervat in de artikelen 16 tot en met 20 van verordening nr. 404/93, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 216/2001 van de Raad van 29 januari 2001 (PB L 31, blz. 2) en verordening (EG) nr. 2587/2001 van de Raad van 9 december 2001 (PB L 345, blz. 13). Deze regels zijn aangevuld door de bepalingen van verordening (EG) nr. 896/2001 van de Commissie van 7 mei 2001 houdende toepassingsbepalingen van verordening (EEG) nr. 404/93 ten aanzien van de regeling voor de invoer van bananen in de Gemeenschap (PB L 126, blz. 6).

3        In de eerste en de tweede overweging van de considerans van verordening nr. 216/2001 wordt verklaard dat, om een einde te maken aan de bezwaren tegen de invoerregeling die bij verordening (EEG) nr. 404/93 is ingesteld, alle door de Commissie naar voren gebrachte opties zijn onderzocht. Op grond van dit onderzoek is geoordeeld dat „het op middellange termijn instellen van een invoerregeling die is gebaseerd op de heffing van een douanerecht van een passend niveau, en het toepassen van een tariefpreferentie voor de invoer van oorsprong uit de ACS-landen, de beste garanties bieden om enerzijds de doelstellingen van de gemeenschappelijke ordening der markten ten aanzien van de communautaire productie en de vraag bij de consumenten te verwezenlijken, en anderzijds de voorschriften op het gebied van de internationale handel na te leven ter voorkoming van nieuwe bezwaren”. De vierde overweging van de considerans preciseert dat „[t]ot de inwerkingtreding van die regeling [...] de Gemeenschap van bananen [dient] te worden voorzien in het kader van verscheidene tariefcontingenten die worden geopend voor invoer van elke oorsprong”.

4        Artikel 16 van verordening nr. 404/93, zoals gewijzigd bij verordening nr. 216/2001, bepaalde:

„1. De artikelen 16 tot en met 20 van deze titel zijn van toepassing voor de invoer van verse producten van GN-code ex 0803 00 19 tot de inwerkingtreding, uiterlijk op 1 januari 2006, van het recht van het gemeenschappelijk douanetarief voor deze producten zoals vastgesteld na afloop van de procedure van artikel XXVIII van de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel (GATT).

2. Tot de inwerkingtreding van het in lid 1 bedoelde recht worden de in lid 1 genoemde verse producten ingevoerd in het kader van de bij artikel 18 geopende tariefcontingenten.”

5        Artikel 18, lid 1, van verordening nr. 404/93 voorzag in de opening van drie tariefcontingenten, aangeduid met de letters A, B en C, voor een totale omvang van 3 403 000 ton. Ten gevolge van de bij verordening nr. 2587/2001 ingevoerde wijzigingen is de omvang van contingent C overeenkomstig artikel 18, lid 1, eerste alinea, sub c, van verordening nr. 404/93 vastgesteld op 750 000 ton en is dit contingent overeenkomstig artikel 18, lid 1, derde alinea, van deze verordening gereserveerd voor de invoer van bananen uit ACS-landen (hierna: „ACS-bananen”).

6        Naast deze regeling heeft de Commissie vanaf 2004, na de toetreding van tien nieuwe lidstaten tot de Gemeenschap, overgangsmaatregelen vastgesteld om de bevoorrading van de markt van deze staten te verzekeren. Voor het jaar 2005 zijn deze maatregelen vastgesteld bij verordening (EG) nr. 1892/2004 van de Commissie van 29 oktober 2004 betreffende overgangsmaatregelen voor het jaar 2005 voor de invoer van bananen in de Gemeenschap in verband met de toetreding van Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije (PB L 328, blz. 50), waarbij een extra hoeveelheid van 460 000 ton beschikbaar is gesteld, in aanvulling op de contingenten die op grond van artikel 18, lid 1, van verordening nr. 404/93 waren geopend voor de invoer van bananen van elke oorsprong.

7        Artikel 1 van verordening (EG) nr. 1964/2005 van de Raad van 29 november 2005 inzake de invoertarieven voor bananen (PB L 316, blz. 1), waarbij een uitsluitend op tarieven gebaseerde invoerregeling is vastgesteld, bepaalt:

„Met ingang van 1 januari 2006 bedraagt het invoertarief voor bananen (GN-code 0803 00 19) EUR 176/t.

Elk jaar met ingang van 1 januari, de eerste maal met ingang van 1 januari 2006, wordt een autonoom tariefcontingent van 775 000 t nettogewicht met nulrecht geopend voor de invoer van bananen (GN-code 0803 00 19) van oorsprong uit ACS-landen.”

8        Ingevolge artikel 16, lid 1, van verordening nr. 404/93 is de tariefcontingentregeling van titel IV van deze verordening door de inwerkingtreding van dit nieuwe recht vervallen.

9        Artikel 2 van verordening nr. 1964/2005 bepaalt dat de uitvoeringsbepalingen voor deze verordening en de overgangsmaatregelen die nodig zijn om de overgang van de bestaande regelingen naar de in deze verordening vastgestelde regelingen te vergemakkelijken, worden vastgesteld volgens een comitologieprocedure (Comité van beheer).

10      Verordening (EG) nr. 2015/2005 van de Commissie van 9 december 2005 met betrekking tot de invoer, in de maanden januari en februari 2006, van bananen van oorsprong uit ACS-landen in het kader van het bij verordening (EG) nr. 1964/2005 van de Raad inzake de invoertarieven voor bananen geopende tariefcontingent (PB L 324, blz. 5; hierna: „bestreden verordening”), strekt ertoe nadere regels vast te stellen voor het beheer van het tariefcontingent voor de invoer uit ACS-landen gedurende de maanden januari en februari 2006. De tweede overweging van de considerans van deze verordening luidt als volgt:

„De nodige instrumenten voor het beheer van het bij verordening [...] nr. 1964/2005 vastgestelde tariefcontingent voor de invoer van bananen van oorsprong uit ACS-landen, kunnen niet tijdig worden ingesteld om deze met ingang van 1 januari 2006 te kunnen toepassen. Bijgevolg moet de Commissie overgangsmaatregelen vaststellen voor het afgeven van invoercertificaten voor de maanden januari en februari 2006, teneinde de bevoorrading in de Gemeenschap te garanderen, de continuïteit van het handelsverkeer met ACS-landen te verzekeren en verstoring van de handelsstromen te vermijden. Deze maatregelen lopen niet vooruit op de in de loop van 2006 nog vast te stellen voorschriften.”

11      Artikel 2 van de bestreden verordening bepaalt:

„Voor januari en februari 2006:

–        is 135 000 ton beschikbaar voor het afgeven van invoercertificaten aan de in titel II bedoelde marktdeelnemers; dit subtariefcontingent heeft het volgnummer 09.4160;

–        is 25 000 ton beschikbaar voor het afgeven van invoercertificaten aan de in titel III bedoelde marktdeelnemers; dit subtariefcontingent heeft het volgnummer 09.4162.”

12      Titel II van de bestreden verordening heeft betrekking op „[m]arktdeelnemers die zijn geregistreerd in het kader van het tariefcontingent C zoals bedoeld in artikel 18, lid 1, sub c, van verordening [...] nr. 404/93, voor 2005”. Artikel 3 ervan bepaalt:

„Voor januari en februari 2006 kan elke traditionele marktdeelnemer C en elke niet-traditionele marktdeelnemer C, zoals bedoeld in artikel 3, punt 3, respectievelijk artikel 7, lid 1, van verordening [...] nr. 896/2001 [...], een of meer aanvragen van invoercertificaten indienen voor ten hoogste, naargelang van het geval:

–        de voor 2005 vastgestelde en overeenkomstig artikel 5, lid 4, van verordening [...] nr. 896/2001 meegedeelde referentiehoeveelheid in het kader van tariefcontingent C, in het geval van een traditionele marktdeelnemer C.

–        de voor 2005 overeenkomstig artikel 9, lid 3, van verordening [...] nr. 896/2001 vastgestelde en meegedeelde hoeveelheid in het kader van tariefcontingent C, in het geval van een niet-traditionele marktdeelnemer C.

[...]”

13      Titel III van de bestreden verordening heeft betrekking op „[a]ndere marktdeelnemers”. Artikel 4, lid 1, van de verordening bepaalt:

„In de Gemeenschap gevestigde marktdeelnemers die zijn geregistreerd in het kader van de contingenten A/B zoals bedoeld in artikel 18, lid 1, van verordening [...] nr. 404/93, dan wel in het kader van de extra hoeveelheid die is vastgesteld bij verordening [...] nr. 1892/2004, en die in de loop van 2005 bananen van oorsprong uit ACS-landen in het vrije verkeer hebben gebracht, mogen een enkele aanvraag van een invoercertificaat indienen in het kader van de in artikel 2, tweede streepje, vastgestelde hoeveelheid.”

14      Titel IV van de bestreden verordening bevat nadere bepalingen betreffende de indiening van aanvragen (artikel 5) en de afgifte van invoercertificaten (artikel 6). Titel V van de verordening, waartoe de artikelen 7 tot en met 9 behoren, bevat de slotbepalingen.

15      Verordening (EG) nr. 219/2006 van de Commissie van 8 februari 2006 betreffende de opening en de wijze van beheer van het tariefcontingent voor de invoer van bananen van GN-code 0803 00 19 van oorsprong uit ACS-landen voor de periode van 1 maart tot en met 31 december 2006 (PB L 38, blz. 22), heeft vervolgens nadere regels vastgesteld voor het beheer van het tariefcontingent voor de invoer uit ACS-landen vanaf 1 maart 2006. Artikel 2, sub b, van deze verordening bepaalt dat een hoeveelheid van 468 150 ton, dat wil zeggen 76 % van de beschikbare hoeveelheid, moet worden beheerd overeenkomstig hoofdstuk III ervan. In dit hoofdstuk, meer bepaald in artikel 7, lid 2, wordt verwezen naar de zogenaamde methode „wie het eerst komt, het eerst maalt”, die is vastgelegd in de artikelen 308 bis, 308 ter en 308 quater van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 253, blz. 1).

16      De betrekkingen tussen de ACS-landen en de Gemeenschap worden thans geregeld door de Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van ACS-landen, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, die op 23 juni 2000 te Cotonou is ondertekend (PB 2000, L 317, blz. 3; hierna: „Overeenkomst van Cotonou”).

17      De algemene handelsregeling tussen de Gemeenschap en de ACS-landen is vastgelegd in bijlage V bij de Overeenkomst van Cotonou. Deze regeling is van toepassing tijdens de overgangsperiode waarin over nieuwe economische partnerschapsovereenkomsten wordt onderhandeld en die loopt tot en met 31 december 2007. Artikel 1 van deze bijlage bepaalt met name:

„1. Producten van oorsprong uit de ACS-[landen] worden in de Gemeenschap vrij van douanerechten en heffingen van gelijke werking ingevoerd.

a)      Voor producten van oorsprong uit de ACS-[landen]:

–        die in bijlage I bij het Verdrag zijn vermeld en die onder een gemeenschappelijke marktordening vallen in de zin van artikel 34 van het Verdrag, of

–        waarop, bij invoer in de Gemeenschap, bijzondere voorschriften van toepassing zijn die voortvloeien uit de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijke landbouwbeleid,

neemt de Gemeenschap de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat zij voor een gunstiger behandeling in aanmerking komen dan dezelfde producten uit derde landen waarop de meestbegunstigingsclausule van toepassing is.

[...]

d)      De [in lid 1,] sub a, bedoelde regelingen treden in werking op het tijdstip waarop deze overeenkomst in werking treedt en blijven van toepassing tijdens de duur van de in artikel 37, lid 1, bedoelde voorbereidingsperiode.

Echter, indien de Gemeenschap, tijdens deze periode:

[...]

–        de gemeenschappelijke marktordening voor een bepaald product of de bijzondere voorschriften uit hoofde van de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijke landbouwbeleid wijzigt, behoudt zij zich het recht voor de regeling voor dat product van oorsprong uit de ACS-[landen] te wijzigen, na overleg in de Raad van Ministers. In dit geval neemt de Gemeenschap maatregelen om ervoor te zorgen dat het product van oorsprong uit de ACS-[landen] een behandeling verkrijgt die vergelijkbaar is met de eerder verkregen behandeling en die gunstiger is ten opzichte van het product uit derde landen dat voor de meestbegunstigingsclausule in aanmerking komt.”

18      Artikel 1 van protocol nr. 5, met als titel „Het Tweede Bananenprotocol”, dat bij bijlage V bij de Overeenkomst van Cotonou is gevoegd, bepaalt:

„De ACS en de EU erkennen het zeer grote economische belang dat de bananenleveranciers in de ACS-[landen] hebben bij de uitvoer van hun product naar de EU-markt. De EU stemt ermee in te onderzoeken welke maatregelen zo nodig genomen moeten worden om ervoor te zorgen dat deze leveranciers hun bananen kunnen blijven uitvoeren en op de markt van de Gemeenschap kunnen blijven afzetten.”

 Verzoekster

19      Verzoekster is opgericht op 5 oktober 1998. Zij heeft als voornaamste doel de productie, de verwerking en de verkoop in de Republiek Kameroen en in andere landen van bananen die bestemd zijn voor de uitvoer.

20      Verzoekster behoort tot de groep van producenten die niet tevens marktdeelnemer zijn en die evenmin deel uitmaken van een Europese of multinationale groep. Om die reden is zij geen marktdeelnemer in de zin van de bestreden verordening en kan zij deze hoedanigheid ook niet verwerven, aangezien deze verordening vasthoudt aan het systeem van toewijzing van invoercertificaten op basis van historische referentiehoeveelheden die door de vorige regeling zijn vastgesteld.

 Procesverloop en conclusies van partijen

21      Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 22 december 2005, heeft verzoekster het onderhavige beroep ingesteld.

22      Bij afzonderlijke akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op dezelfde datum, heeft verzoekster verzocht om de zaak te behandelen volgens de versnelde procedure van artikel 76 bis van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht.

23      Bij beschikking van 26 januari 2006 heeft het Gerecht dit verzoek om de zaak volgens de versnelde procedure te behandelen afgewezen.

24      Bij afzonderlijke akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 10 februari 2006, heeft de Commissie krachtens artikel 114 van het Reglement voor de procesvoering een exceptie van niet-ontvankelijkheid van het onderhavige beroep opgeworpen.

25      Verzoekster heeft haar opmerkingen over deze exceptie van niet-ontvankelijkheid ingediend op 28 maart 2006, de datum waarop de schriftelijke behandeling ter zake van de ontvankelijkheid is beëindigd.

26      In haar verzoekschrift concludeert verzoekster dat het het Gerecht behage:

–        de bestreden verordening nietig te verklaren;

–        de Commissie te verwijzen in de kosten.

27      In haar exceptie van niet-ontvankelijkheid concludeert de Commissie dat het het Gerecht behage:

–        het beroep niet-ontvankelijk te verklaren;

–        verzoekster te verwijzen in de kosten.

28      In haar opmerkingen over de exceptie van niet-ontvankelijkheid concludeert verzoekster dat het het Gerecht behage:

–        de door de Commissie opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid af te wijzen;

–        de Commissie te verwijzen in de kosten.

 In rechte

29      Volgens artikel 114, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering kan het Gerecht, indien een partij daarom verzoekt, uitspraak doen over de niet-ontvankelijkheid zonder daarbij op de zaak ten gronde in te gaan. Volgens lid 3 van hetzelfde artikel geschiedt de verdere behandeling van het verzoek mondeling, tenzij het Gerecht anders beslist. In casu acht het Gerecht zich door de processtukken voldoende voorgelicht om zonder mondelinge behandeling uitspraak te kunnen doen over het verzoek.

30      Ter ondersteuning van de exceptie van niet-ontvankelijkheid voert de Commissie aan dat verzoekster geen belang heeft om tegen de bestreden verordening op te komen en dat deze verordening een algemene strekking heeft en verzoekster noch rechtstreeks noch individueel raakt.

 Argumenten van partijen

31      De Commissie stelt dat de ontvankelijkheid van een door een natuurlijke of rechtspersoon ingesteld beroep tot nietigverklaring van een verordening volgens artikel 230, vierde alinea, EG afhankelijk is van de voorwaarde dat deze verordening in feite een individuele beschikking is die deze persoon rechtstreeks en individueel raakt. Deze bepaling heeft tot doel te vermijden dat op grond van het loutere feit dat formeel voor een verordening is gekozen, kan worden uitgesloten dat een particulier beroep instelt tegen een beschikking die hem rechtstreeks en individueel raakt.

32      In casu raakt de bestreden verordening verzoekster niet rechtstreeks en individueel en heeft zij zelfs geen betrekking op de rechtssituatie van de producenten, zoals verzoekster, die buiten het grondgebied van de Gemeenschap gevestigd zijn, zodat zij geen belang heeft om nietigverklaring van deze verordening te vorderen.

33      Wat in de eerste plaats het procesbelang betreft, wijst de Commissie erop dat de bestreden verordening ertoe strekt, overgangsmaatregelen voor de maanden januari en februari 2006 vast te stellen voor de afgifte van invoercertificaten in het kader van het bij verordening nr. 1964/2005 vastgestelde tariefcontingent voor ACS-bananen. Deze maatregelen waren noodzakelijk omdat er na de vaststelling van verordening nr. 1964/2005 niet voldoende tijd was om nieuwe regels voor het beheer van het contingent voor ACS-bananen vast te stellen en te laten publiceren en om de lidstaten vervolgens nog de mogelijkheid te bieden om op basis van deze regels opnieuw een registratie te verrichten van de marktdeelnemers die aanspraak konden maken op een deel van het tariefcontingent. De keuze om, enkel voor de maanden januari en februari 2006, de toekenning van invoercertificaten te beperken tot de marktdeelnemers die in het kader van het tot 31 december 2005 geldende tariefcontingent de communautaire markt van ACS-bananen hadden voorzien, was ingegeven door het streven om de bevoorrading van de Gemeenschap te garanderen, de continuïteit van de handel met de ACS-landen te verzekeren en verstoringen van de handelsstromen te voorkomen.

34      Te dien einde stelt de bestreden verordening twee subtariefcontingenten vast voor verschillende soorten marktdeelnemers, een van 135 000 ton voor de in de Gemeenschap gevestigde marktdeelnemers die voor 2005 waren geregistreerd in het kader van tariefcontingent C zoals bedoeld in artikel 18, lid 1, sub c, van verordening nr. 404/93, en een van 25 000 ton voor de andere marktdeelnemers, namelijk de in de Gemeenschap gevestigde marktdeelnemers die waren geregistreerd in het kader van contingent A of B zoals bedoeld in artikel 18, lid 1, van verordening nr. 404/93, dan wel in het kader van de bij verordening nr. 1892/2004 vastgestelde extra hoeveelheid, en die in de loop van 2005 ACS-bananen in het vrije verkeer hebben gebracht. Deze regeling kan dus geen betrekking hebben op producenten, zoals verzoekster, die in een derde land zijn gevestigd en geen economische activiteit op het grondgebied van de lidstaten uitoefenen. Hieruit volgt dat de nietigverklaring van de bestreden verordening, die niet op verzoekster van toepassing is, geen wijziging van haar rechtspositie zou meebrengen, wat het bewijs vormt dat zij geen belang heeft om nietigverklaring van deze verordening te vorderen.

35      In de tweede plaats is de Commissie van mening dat, ook al zou een dergelijk belang bestaan, verzoekster door de bestreden verordening niet rechtstreeks of individueel wordt geraakt, aangezien het gaat om een handeling met een algemene strekking. De verordening stelt de categorieën marktdeelnemers en de regels om in aanmerking te komen voor een deel van de verschillende subtariefcontingenten vast op basis van objectieve criteria, namelijk het aandeel in de verdeling van de bij artikel 18 van verordening nr. 404/93 vastgestelde tariefcontingenten of van de bij verordening nr. 1892/2004 vastgestelde extra hoeveelheid en de oorsprong van de bananen die in het kader daarvan in de Gemeenschap worden ingevoerd. De verordening heeft dus rechtsgevolgen voor algemeen en abstract omschreven categorieën van personen. Het is op grond van dit criterium dat in de rechtspraak een onderscheid wordt gemaakt tussen verordeningen en beschikkingen (arresten Hof van 6 oktober 1982, Alusuisse Italia/Raad en Commissie, 307/81, Jurispr. blz. 3463, punt 9, en 2 april 1998, Greenpeace Council e.a./Commissie, C‑321/95 P, Jurispr. blz. I‑1651, punt 28; beschikking Gerecht van 19 juni 1995, Kik/Raad en Commissie, T‑107/94, Jurispr. blz. II‑1717, punt 35, en arrest Gerecht van 12 juli 2001, Comafrica en Dole Fresh Fruit Europe/Commissie, T‑198/95, T‑171/96, T‑230/97, T‑174/98 en T‑225/99, Jurispr. blz. II‑1975, punten 108‑110).

36      Aangezien verzoekster geen marktdeelnemer in de zin van de bestreden verordening is, wordt zij, zoals zij zelf in haar verzoekschrift aangeeft, slechts geraakt in haar objectieve hoedanigheid van marktdeelnemer die niet in de Gemeenschap is gevestigd en die in het kader van de tot en met 31 december 2005 geldende communautaire invoerregeling niet over een historische referentiehoeveelheid beschikte, dus op dezelfde wijze als iedere andere marktdeelnemer die zich in een soortgelijke situatie bevindt. Verder heeft het Gerecht reeds bevestigd dat de verordeningen die nadere bepalingen voor het beheer van invoertariefcontingenten vaststellen, een algemene en abstracte strekking hebben (beschikkingen Gerecht van 25 september 2002, Di Lenardo/Commissie, T‑178/01, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, en Dilexport/Commissie, T‑179/01, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie). Overigens vertoont de situatie van verzoekster geen andere specifieke kenmerken die haar ten opzichte van iedere andere marktdeelnemer karakteriseren.

37      Op het argument van verzoekster dat de bestreden beschikking haar in concreto het recht ontneemt om bananen in te voeren, antwoordt de Commissie dat haar een dergelijk recht niet kan worden ontnomen aangezien zij – evenmin als enige andere marktdeelnemer – verworven rechten ter zake heeft, temeer daar zij zelfs geen marktdeelnemer was in het kader van de vroegere invoerregeling. De situatie van verzoekster is dus niet anders dan die van welke andere persoon dan ook die niet voldoet aan de in de titels II en III van de bestreden verordening gestelde voorwaarden.

38      Verder stelt de Commissie dat, ook al zouden de bestreden maatregelen de voortzetting van de activiteiten van verzoekster in gevaar kunnen brengen, dit feit haar evenmin kan individualiseren. Volgens vaste rechtspraak kan immers de omstandigheid dat de concrete gevolgen van een handeling voor de verschillende rechtssubjecten waarop zij van toepassing is, kunnen uiteenlopen, de betrokken handeling niet de hoedanigheid van verordening ontnemen voor zover de toepassing ervan geschiedt op grond van een door de betrokken handeling omschreven feitelijke of rechtssituatie (beschikking Hof van 12 juli 1993, AEFMA/Commissie, C‑107/93, Jurispr. blz. I‑3999, punten 14‑22; beschikking Gerecht van 15 september 1999, Van Parys e.a./Commissie, T‑11/99, Jurispr. blz. II‑2653, punten 50 en 51). Aan deze hoedanigheid wordt evenmin afbreuk gedaan door het feit dat het aantal of zelfs de identiteit van de rechtssubjecten waarop de betrokken handeling van toepassing is, meer of minder nauwkeurig kan worden bepaald (arrest Hof van 14 februari 1989, Lefebvre/Commissie, 206/87, Jurispr. blz. 275; beschikking Gerecht van 28 februari 2005, Von Pezold/Commissie, T‑108/03, Jurispr. blz. II‑655, punt 46).

39      Verzoekster betwist in de eerste plaats de stelling van de Commissie dat zij geen belang heeft om tegen de bestreden verordening op te komen. Volgens vaste rechtspraak heeft de plaats waar een verzoeker gevestigd is of zijn economische activiteiten uitoefent, geen enkele invloed op de ontvankelijkheid van een beroep tot nietigverklaring en zijn enkel de rechtsgevolgen van de betrokken handeling voor de rechtssituatie van de betrokkene relevant (arrest Gerecht van 14 september 1995, Antillean Rice Mills e.a./Commissie, T‑480/93 en T‑483/93, Jurispr. blz. II‑2305).

40      Verder is volgens vaste rechtspraak voor de ontvankelijkheid van een door een particulier ingesteld beroep tot nietigverklaring slechts vereist dat de betrokkene zich kan beroepen op een juridisch beschermd, bestaand en daadwerkelijk belang. In casu kan niet worden betwist dat, aangezien de toepassing van de bestreden verordening tot gevolg heeft dat de in de ACS-landen gevestigde producenten die geen marktdeelnemer in de zin van deze verordening zijn, elk recht wordt ontnomen om goederen naar de communautaire markt te exporteren, deze producenten beschikken over een gerechtvaardigd en juridisch beschermd belang om de rechtmatigheid van deze verordening aan te vechten.

41      In de tweede plaats stelt verzoekster dat de betrokken verordening weliswaar op alle belanghebbende marktdeelnemers van toepassing is, maar dat dit niet wegneemt dat zij bepaalde onder hen rechtstreeks en individueel raakt. Het is vaste rechtspraak dat, wanneer een verordening niet in wezen een individuele beschikking is, dient te worden vastgesteld welke rechtsgevolgen zij beoogt teweeg te brengen of daadwerkelijk teweegbrengt (arrest Hof Alusuisse Italia/Raad en Commissie, aangehaald in punt 35, punt 8, en arrest van 22 november 2001, Antillean Rice Mills/Raad, C‑451/98, Jurispr. blz. I‑8949).

42      Zoals in de rechtspraak is erkend, doet de normatieve aard van een handeling dus geen afbreuk aan het recht van een verzoeker om een beroep tot nietigverklaring in te stellen. Daartoe volstaat dat de betrokkene aantoont dat hij rechtstreeks en individueel door deze handeling wordt geraakt (arresten Hof van 29 maart 1979, ISO/Raad, 118/77, Jurispr. blz. 1277; 21 februari 1984, Allied Corporation e.a./Commissie, 239/82 en 275/82, Jurispr. blz. 1005; 14 maart 1990, Nashua Corporation e.a./Commissie en Raad, C‑133/87 en C‑150/87, Jurispr. blz. I‑719; 16 mei 1991, Extramet Industrie/Raad, C‑358/89, Jurispr. I-2501; 18 mei 1994, Codorníu/Raad, C‑309/89, Jurispr. blz. I‑1853, en arrest Antillean Rice Mills/Raad, aangehaald in punt 41).

43      In de derde plaats stelt verzoekster dat zij, zoals de rechtspraak vereist, door de bestreden verordening individueel wordt geraakt uit hoofde van bepaalde bijzondere hoedanigheden of van een feitelijke situatie die haar ten opzichte van ieder ander karakteriseert en haar derhalve individualiseert op soortgelijke wijze als de adressaat van een beschikking (arresten Hof van 15 juli 1963, Plaumann/Commissie, 25/62, Jurispr. blz. 197, 223, en 25 juli 2002, Unión de Pequeños Agricultores/Raad, C‑50/00 P, Jurispr. blz. I‑6677; beschikking Gerecht van 6 juli 2004, Alpenhain-Camembert-Werk e.a./Commissie, T‑370/02, Jurispr. blz. II‑2097). Dienaangaande stelt verzoekster dat niet alleen haar feitelijke situatie volkomen verschilt van die van de marktdeelnemers of de andere producenten van ACS-bananen, maar dat ook haar rechtssituatie de conclusie wettigt dat zij met een „adressaat” in de zin van de rechtspraak dient te worden gelijkgesteld. Doordat zij behoort tot de categorie van in de ACS-landen gevestigde onafhankelijke producenten, of het nu gaat om marktdeelnemers of om niet-geïntegreerde producenten, kan zij immers haar producten niet op het grondgebied van de Unie in de handel brengen.

44      Blijkens artikel 1 van bijlage V bij de Overeenkomst van Cotonou en artikel 1 van protocol nr. 5, „Het Tweede Bananenprotocol”, dat bij bijlage V bij deze overeenkomst is gevoegd, maakt het gemeenschapsrecht een onderscheid tussen de rechtssituatie van de in een ACS-land gevestigde producent die zijn producten naar de communautaire markt exporteert, en die van de andere producenten en alle andere marktdeelnemers op de bananenmarkt. Op basis van deze bepalingen kan zonder discussie worden vastgesteld dat de producenten van ACS-bananen zich vanuit het oogpunt van de regels van het gemeenschappelijke landbouwbeleid in een bijzondere rechtssituatie bevinden, namelijk in dezelfde situatie als bedoeld in het hierboven in punt 39 aangehaalde arrest Antillean Rice Mills e.a./Commissie.

45      Volgens verzoekster kan haar individualisering voortvloeien uit het feit dat degene die de handeling heeft vastgesteld, rekening heeft gehouden (of had moeten houden) met haar feitelijke of rechtssituatie, die overeenstemt met die van de ondernemingen die ten tijde van de vaststelling van de handeling hierdoor werden geraakt. Op een dergelijke grond heeft het Hof het bestaan van een individueel verband aanvaard in het arrest van 17 januari 1985, Piraiki-Patraiki e.a./Commissie (11/82, Jurispr. blz. 207), omdat dit verband dwingend voortvloeide uit de bepalingen van de toetredingsakte, alsook in het arrest van 26 juni 1990, Sofrimport/Commissie (C‑152/88, Jurispr. blz. I‑2477), waarin het heeft geoordeeld dat de Commissie op grond van de betrokken regelgeving verplicht was om bij de vaststelling van de betrokken handeling rekening te houden met de situatie van de verzoeksters.

46      De situatie van verzoekster is bovendien volkomen vergelijkbaar met die van de exporteurs van rijst uit de Nederlandse Antillen in de zaak die heeft geleid tot het hierboven in punt 41 aangehaalde arrest Antillean Rice Mills/Raad, waarin werd erkend dat de betrokkenen door een communautaire maatregel de mogelijkheid was ontnomen om naar de Gemeenschap te exporteren. In dat arrest heeft het Hof om te beginnen geoordeeld dat de verzoeksters niet op basis van het loutere feit dat zij rijst naar de Gemeenschap exporteerden, konden worden geacht door de communautaire maatregel te worden geraakt, aangezien het hierbij gaat om een handelsactiviteit die op elk moment door elke willekeurige onderneming kan worden uitgeoefend. Verder heeft het Hof gepreciseerd dat de verzoeksters a priori enkel werden geraakt uit hoofde van hun objectieve hoedanigheid van marktdeelnemer in de betrokken sector, zoals elke andere marktdeelnemer. Ten slotte heeft het opgemerkt dat het feit dat de maatregel slechts betrekking had op een gering aantal marktdeelnemers, op zich niet de conclusie kon wettigen dat deze individueel geraakt waren. Het Hof heeft evenwel ook geoordeeld dat het feit dat de Raad of de Commissie op grond van specifieke bepalingen verplicht is rekening te houden met de gevolgen die de beoogde handeling heeft voor de situatie van bepaalde particulieren, „deze laatsten [kan] individualiseren” (arrest Hof Piraiki-Patraiki e.a./Commissie, aangehaald in punt 45, punten 28 en 31, en arrest van 11 februari 1999, Antillean Rice Mills e.a./Commissie, C‑390/95 P, punt 25, Jurispr. blz. I‑769, punt 25).

47      Een volkomen vergelijkbare redenering kan volgens verzoekster worden toegepast op de verplichting van de instellingen om, wanneer zij in het kader van het gemeenschappelijke landbouwbeleid (in casu de gemeenschappelijke ordening van de bananenmarkt) een verordening vaststellen, niet alleen rekening te houden met de situatie van de in de ACS-landen gevestigde producenten, maar ook overeenkomstig artikel 1 van bijlage V bij de Overeenkomst van Cotonou te garanderen dat zij hun producten op minstens even voordelige wijze kunnen afzetten als voorheen. Het vereiste om de individuele situaties in aanmerking te nemen is in casu des te dwingender omdat de instellingen op grond van hun verdragsverplichtingen, die integrerend deel uitmaken van de communautaire rechtsorde, ervoor moeten zorgen dat de traditionele handelsstromen gedurende de betrokken periode op hetzelfde niveau worden gehandhaafd.

48      Verder kan de Commissie ter ondersteuning van de exceptie van niet-ontvankelijkheid niet met succes aanvoeren dat verzoeksters, zoals het Hof in het hierboven in punt 41 aangehaalde arrest Antillean Rice Mills/Raad heeft geoordeeld, niet op basis van het loutere feit dat zij rijst naar de Gemeenschap exporteren, kunnen worden geacht door de communautaire maatregel te worden geraakt aangezien het hierbij gaat om een handelsactiviteit die op elk moment door elke willekeurige onderneming kan worden uitgeoefend. In casu is de bestreden verordening slechts gedurende een periode van twee maanden van toepassing, zodat de mogelijkheid dat andere ondernemingen binnen een zo korte termijn bananenproducenten worden, zuiver theoretisch is.

49      In de vierde plaats stelt verzoekster dat de Commissie ter ondersteuning van haar exceptie van niet-ontvankelijkheid geen enkel argument aanvoert ter weerlegging van het feit dat zij door de bestreden verordening rechtstreeks wordt geraakt. Bij gebreke van communautaire of nationale maatregel ter uitvoering van de bij de bestreden verordening vastgestelde invoerregeling wordt verzoekster rechtstreeks door deze verordening geraakt. In elk geval kon de Commissie ten tijde van de vaststelling van de bestreden verordening zeker niet onkundig zijn van het feit dat de op het systeem van certificaten gebaseerde handelsregeling voor producenten zoals verzoekster rechtstreeks tot gevolg had dat de traditionele handelsstromen naar de Gemeenschap niet langer konden worden gehandhaafd.

50      Ten slotte herinnert verzoekster aan het arrest van 3 mei 2002, Jégo-Quéré/Commissie (T‑177/01, Jurispr. blz. II‑2365), waarin het Gerecht heeft geoordeeld dat bij gebreke van nationale maatregelen ter uitvoering van een gemeenschapshandeling de niet-ontvankelijkheid van een beroep tot nietigverklaring tot gevolg zou hebben dat de justitiabelen het recht op een effectief beroep in rechte zouden verliezen, zoals dat wordt gewaarborgd door de nationale constitutionele normen, het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), de beginselen van de rechtsstaat en het Handvest van de grondrechten. Verzoekster verwijst eveneens naar het hierboven in punt 43 aangehaalde arrest Unión de Pequeños Agricultores/Raad, waarin het Hof heeft geoordeeld dat de Europese Gemeenschap een rechtsgemeenschap is in die zin dat de instellingen zijn onderworpen aan het toezicht op de verenigbaarheid van hun handelingen met het Verdrag en met de algemene rechtsbeginselen, waaronder de grondrechten, waarvan het recht op een daadwerkelijke rechterlijke bescherming deel uitmaakt.

51      Aangezien de geldigheid van de verordening in casu niet voor een nationale rechter kan worden aangevochten, kan enkel door de ontvankelijkverklaring van het beroep rechtsweigering – waardoor de bestreden verordening in strijd met de beginselen van de rechtsstaat aan rechterlijke toetsing zou worden onttrokken – worden vermeden. Door dit beroep niet-ontvankelijk te verklaren, zou de gemeenschapsrechter zichzelf overigens de mogelijkheid ontnemen om de betrokken handeling op eventuele onregelmatigheden te toetsen, waardoor deze aan elke rechterlijke controle zou ontsnappen, in strijd met de regels die voortvloeien uit de aan de Gemeenschap toekomende hoedanigheid van rechtsgemeenschap (arrest Hof van 23 april 1986, Les Verts/Parlement, 294/83, Jurispr. blz. 1339). Ter ondersteuning van dit standpunt wijst verzoekster erop dat volgens het ontwerp-Verdrag van 18 juli 2003 tot vaststelling van een Grondwet voor Europa (artikelen II-47 en III-270, vierde alinea) particulieren beroep kunnen instellen tegen regelgevingshandelingen die hen rechtstreeks raken en die geen uitvoeringsmaatregelen meebrengen.

 Beoordeling door het Gerecht

 Procesbelang

52      Volgens vaste rechtspraak is voor de ontvankelijkheid van een door een natuurlijke of rechtspersoon ingesteld beroep tot nietigverklaring vereist dat die persoon een procesbelang heeft (arrest Hof van 31 maart 1977, Société pour l’exportation des sucres/Commissie, 88/76, Jurispr. blz. 709, punt 19; arrest van 14 september 1995, Antillean Rice Mills e.a./Commissie, aangehaald in punt 39, punt 59; beschikkingen Gerecht van 29 april 1999, Unione provinciale degli agricoltori di Firenze e.a./Commissie, T‑78/98, Jurispr. blz. II‑1377, punt 30, en 17 oktober 2005, First Data e.a./Commissie, T‑28/02, Jurispr. blz. II‑4119, punt 34).

53      Verder heeft een natuurlijke of rechtspersoon er slechts belang bij beroep tegen een handeling in te stellen indien de nietigverklaring daarvan op zich rechtsgevolgen kan hebben (arrest Hof van 24 juni 1986, AKZO Chemie/Commissie, 53/85, Jurispr. blz. 1965, punt 21; arrest van 14 september 1995, Antillean Rice Mills e.a./Commissie, aangehaald in punt 39, punt 59).

54      In casu heeft verzoekster volgens de Commissie geen procesbelang omdat de bestreden verordening niet van toepassing is op producenten zoals verzoekster die in een derde land gevestigd zijn en geen economische activiteit op het grondgebied van de lidstaten uitoefenen. De nietigverklaring van de bestreden verordening zou dan ook geen gevolgen hebben voor de rechtssituatie van verzoekster.

55      Dit betoog kan niet worden aanvaard.

56      Verzoekster betwist de bestreden verordening immers juist wegens het feit dat deze geen rekening houdt met de situatie van onafhankelijke producenten zoals zijzelf en haar aldus de mogelijkheid ontneemt om haar producten naar de communautaire markt te exporteren. Door in de artikelen 3 en 4 regels vast te stellen voor de toewijzing van invoercertificaten op basis van historische gegevens, schendt deze verordening namelijk de verdragsbepalingen betreffende de bananenmarkt en de beginselen die zijn neergelegd in de communautaire bepalingen inzake het gemeenschappelijke landbouwbeleid en de gemeenschappelijke ordening van de bananenmarkten. De bestreden verordening is tevens in strijd met het beginsel van non-discriminatie, doordat zij bepaalde historisch belangrijke invoerders ten onrechte bevoordeelt, alsook met het vertrouwensbeginsel.

57      Dienaangaande kan worden volstaan met de opmerking dat volgens artikel 233 EG de instelling die de bestreden handeling heeft vastgesteld, gehouden is de maatregelen te nemen die nodig zijn ter uitvoering van het arrest. Deze maatregelen hebben geen betrekking op de verwijdering van de handeling als zodanig uit de communautaire rechtsorde, want dit volgt in se uit de nietigverklaring van de handeling door de rechter. Het gaat veeleer om het wegnemen van de gevolgen van de onwettigheden die in het arrest houdende nietigverklaring zijn vastgesteld. Een dergelijke nietigverklaring verplicht de instelling waarvan de handeling uitgaat immers de maatregelen te nemen die nodig zijn ter uitvoering van het arrest. De betrokken instelling kan aldus worden genoopt de situatie van de verzoeker op passende wijze te herstellen of te vermijden dat een identieke handeling wordt vastgesteld (arrest van 14 september 1995, Antilleans Rice Mills e.a./Commissie, aangehaald in punt 39, punt 60).

58      Om zich te voegen naar een nietigverklaringsarrest en hieraan volledige uitvoering te geven, moet de betrokken instelling volgens vaste rechtspraak niet alleen het dictum van het arrest in acht nemen, maar ook de rechtsoverwegingen die daartoe hebben geleid en er de noodzakelijke steun aan bieden, daar zij onontbeerlijk zijn om de exacte betekenis van het dictum te bepalen. Het zijn immers de rechtsoverwegingen die aangeven, welke bepaling precies als onwettig wordt beschouwd en wat precies de redenen zijn van de in het dictum vastgestelde onwettigheid, en waarmee de betrokken instelling bij de vervanging van de nietig verklaarde handeling rekening moet houden (arresten Hof van 26 april 1988, Asteris e.a./Commissie, 97/86, 99/86, 193/86 en 215/86, Jurispr. blz. 2181, punt 27, en 6 maart 2003, Interporc/Commissie, C‑41/00 P, Jurispr. blz. I‑2125, punt 29; arrest Gerecht van 2 februari 1995, Frederiksen/Parlement, T‑106/92, JurAmbt. blz. I‑A-29 en II-99, punt 31).

59      Zoals blijkt uit bovengenoemde rechtspraak, heeft de betrokken instelling dus de verplichting ervoor te zorgen dat de handeling die zij ter vervanging van de nietig verklaarde handeling vaststelt, niet dezelfde onregelmatigheden vertoont als die welke in het nietigverklaringsarrest zijn vastgesteld. In die omstandigheden kan de nietigverklaring van een handeling op grond van het feit dat daarin geen rekening wordt gehouden met een bepaalde categorie van marktdeelnemers, die voor de instelling die de handeling heeft vastgesteld, de verplichting meebrengt de maatregelen te nemen die nodig zijn ter uitvoering van het arrest, gevolgen hebben voor de rechtssituatie van verzoekster.

60      Uit het voorgaande volgt dat verzoekster belang heeft bij de nietigverklaring van de bestreden verordening.

 Wordt verzoekster rechtstreeks en individueel geraakt?

61      Volgens vaste rechtspraak kent artikel 230, vierde alinea, EG aan particulieren het recht toe op te komen tegen onder meer elke beschikking die, hoewel genomen in de vorm van een verordening, hen rechtstreeks en individueel raakt. Deze bepaling heeft met name tot doel te voorkomen dat de gemeenschapsinstellingen, enkel door formeel voor een verordening te kiezen, het beroep van een particulier tegen een beschikking die hem rechtstreeks en individueel raakt, onmogelijk zouden kunnen maken, en aldus vast te stellen dat de keuze van de vorm de aard van het besluit niet kan wijzigen (arrest Hof van 17 juni 1980, Calpak en Società Emiliana Lavorazione Frutta/Commissie, 789/79 en 790/79, Jurispr. blz. 1949, punt 7; beschikkingen Gerecht van 8 juli 1999, Area Cova e.a./Raad en Commissie, T‑12/96, Jurispr. blz. II‑2301, punt 24, en 8 september 2005, Lorte e.a./Raad, T‑287/04, Jurispr. blz. II‑3125, punt 36).

62      Verder moet volgens de rechtspraak het criterium ter onderscheiding van verordeningen en beschikkingen worden gezocht in de al dan niet algemene strekking van de betrokken handeling, waarbij de aard van de bestreden handeling en in het bijzonder de rechtsgevolgen die deze beoogt teweeg te brengen of daadwerkelijk teweegbrengt dienen te worden beoordeeld (arrest Hof van 24 februari 1987, Deutz und Geldermann/Raad, 26/86, Jurispr. blz. 941, punt 7, en beschikking Hof van 23 november 1995, Asocarne/Raad, C‑10/95 P, Jurispr. blz. I‑4149, punt 28; beschikking Area Cova e.a./Raad en Commissie, aangehaald in punt 61, punt 25, en arrest Gerecht van 3 februari 2005, Comafrica en Dole Fresh Fruit Europe/Commissie, T‑139/01, Jurispr. blz. II‑409, punt 87).

63      In casu strekt de bestreden verordening, die in algemene en abstracte bewoordingen is gesteld, ertoe om voor de maanden januari en februari 2006 nadere regels vast te stellen voor de toepassing van verordening nr. 1964/2005, voor zover deze betrekking heeft op de invoer van ACS-bananen in de Gemeenschap.

64      Het feit dat verzoekster, zoals zij zelf stelt, haar producten niet op de communautaire markt kan invoeren omdat zij geen marktdeelnemer in de zin van de bestreden verordening is, is slechts een gevolg van de toepassing van de artikelen 3 en 4 van deze verordening op haar situatie. Naar het zich laat aanzien, vormen deze bepalingen van de bestreden verordening evenwel maatregelen van algemene strekking. Zij voorzien immers in de vaststelling van twee subtariefcontingenten voor verschillende soorten marktdeelnemers, een van 135 000 ton voor de in de Gemeenschap gevestigde marktdeelnemers die voor 2005 waren geregistreerd in het kader van tariefcontingent C zoals bedoeld in artikel 18, lid 1, sub c, van verordening nr. 404/93, en een van 25 000 ton voor de andere marktdeelnemers, namelijk de in de Gemeenschap gevestigde marktdeelnemers die waren geregistreerd in het kader van contingent A of B zoals bedoeld in artikel 18, lid 1, van verordening nr. 404/93, dan wel in het kader van de bij verordening nr. 1892/2004 vastgestelde extra hoeveelheid, en die in de loop van 2005 ACS-bananen in het vrije verkeer hebben gebracht.

65      De bestreden verordening is dus een normatieve handeling met een algemene strekking, aangezien zij van toepassing is op objectief bepaalde situaties en rechtsgevolgen heeft voor algemeen en abstract omschreven categorieën van personen. De betrokken maatregelen raken verzoekster immers slechts in haar objectieve hoedanigheid van marktdeelnemer die niet in de Gemeenschap is gevestigd en die in het kader van de tot 31 december 2005 geldende communautaire invoerregeling niet over een historische referentiehoeveelheid beschikte. Zij raken haar dus op dezelfde wijze als iedere andere marktdeelnemer die zich in eenzelfde situatie bevindt, namelijk als de in een ACS-land gevestigde producenten die geen economische activiteit op het grondgebied van de Gemeenschap uitoefenen en in het kader van de tot en met 31 december 2005 geldende communautaire invoerregeling niet over een historische referentiehoeveelheid beschikten (zie in die zin beschikkingen Di Lenardo/Commissie, aangehaald in punt 36, punt 47; Dilexport/Commissie, aangehaald in punt 36, punt 47, en arrest van 3 februari 2005, Comafrica en Dole Fresh Fruit Europe/Commissie, aangehaald in punt 62, punt 88).

66      Het is evenwel niet uitgesloten dat de bepalingen van een normatieve handeling die op alle belanghebbende marktdeelnemers van toepassing zijn, in bepaalde omstandigheden bepaalde onder hen individueel kunnen raken (arresten Extramet Industrie/Raad, aangehaald in punt 42, punt 13; Codorníu/Raad, aangehaald in punt 42, punt 19, en Unión de Pequeños Agricultores/Raad, aangehaald in punt 43, punt 36). In een dergelijk geval kan een gemeenschapshandeling tegelijkertijd van normatieve aard zijn en ten opzichte van bepaalde belanghebbende marktdeelnemers het karakter van een beschikking hebben (arresten Gerecht van 13 november 1995, Exporteurs in Levende Varkens e.a./Commissie, T‑481/93 en T‑484/93, Jurispr. blz. II‑2941, punt 50; 12 juli 2001, Comafrica en Dole Fresh Fruit Europe/Commissie, aangehaald in punt 35, punt 101, en 3 februari 2005, Comafrica en Dole Fresh Fruit Europe/Commissie, aangehaald in punt 62, punt 107).

67      Volgens vaste rechtspraak kan een natuurlijke of rechtspersoon die niet de adressaat van een handeling is, slechts stellen individueel te zijn geraakt in de zin van artikel 230, vierde alinea, EG indien de betrokken handeling hem treft uit hoofde van bepaalde bijzondere hoedanigheden of van een feitelijke situatie die hem ten opzichte van ieder ander karakteriseert en hem derhalve individualiseert op soortgelijke wijze als de adressaat (arresten Hof Plaumann/Commissie, aangehaald in punt 43, blz. 223; Codorníu/Raad, aangehaald in punt 42, punt 20; Unión de Pequeños Agricultores/Raad, aangehaald in punt 43, punt 36, en arrest van 1 april 2004, Commissie/Jégo-Quéré, C‑263/02 P, Jurispr. blz. I‑3425, punt 45; arrest van 3 februari 2005, Comafrica en Dole Fresh Fruit Europe/Commissie, aangehaald in punt 62, punt 107). In geen geval kan een door een natuurlijke of rechtspersoon ingesteld beroep tot nietigverklaring van een verordening dat niet aan deze voorwaarde voldoet, ontvankelijk worden verklaard (arrest Unión de Pequeños Agricultores/Raad, aangehaald in punt 43, punt 37).

68      In het licht van deze rechtspraak dient te worden nagegaan of verzoekster in casu door de bestreden verordening individueel wordt geraakt.

69      Wat in de eerste plaats het argument van verzoekster betreft dat de bestreden verordening haar de toegang tot de communautaire markt ontzegt, dient te worden opgemerkt dat deze verordening verzoekster slechts raakt in haar objectieve hoedanigheid van onderneming die ACS-bananen produceert en in de handel brengt, zoals elke andere onafhankelijke marktdeelnemer die in een ACS-land is gevestigd en dezelfde activiteit uitoefent. Volgens de rechtspraak vormt deze hoedanigheid op zich onvoldoende bewijs dat verzoekster door de bestreden verordening individueel wordt geraakt (zie in die zin arresten Piraiki-Patraiki e.a./Commissie, aangehaald in punt 45, punt 14, en Antillean Rice Mills/Raad, aangehaald in punt 41, punt 51; beschikking Gerecht van 30 april 2003, Villiger Söhne/Raad, T‑154/02, Jurispr. blz. II‑1921, punt 47).

70      Aan deze vaststelling wordt niet afgedaan door de stelling van verzoekster dat de bestreden verordening haar volledig belet bananen in te voeren en aldus haar voortbestaan in gevaar brengt. Ook al zou deze stelling juist zijn, neemt dit niet weg dat de omstandigheid dat de concrete gevolgen van een normatieve handeling voor de verschillende rechtssubjecten waarop zij van toepassing is, kunnen uiteenlopen, verzoekster niet karakteriseert ten opzichte van alle andere betrokken marktdeelnemers, wanneer de toepassing van die handeling plaatsvindt op grond van een objectief bepaalde situatie (beschikking Hof van 18 december 1997, Sveriges Betodlares en Henrikson/Commissie, C‑409/96 P, Jurispr. blz. I‑7531, punt 37; beschikkingen Gerecht Di Lenardo/Commissie, aangehaald in punt 36, punt 52; Dilexport/Commissie, aangehaald in punt 36, punt 52, en 13 december 2005, Arla Foods e.a./Commissie, T‑397/02, Jurispr. blz. II‑5365, punt 70).

71      Wat in de tweede plaats het argument van verzoekster betreft dat slechts een beperkt aantal marktdeelnemers door de bestreden verordening de mogelijkheid wordt ontnomen ACS-bananen op het grondgebied van de Gemeenschap in de handel te brengen, dient te worden herinnerd aan de vaste rechtspraak volgens welke de omstandigheid dat het aantal of zelfs de identiteit van de rechtssubjecten op wie een maatregel van toepassing is, meer of minder nauwkeurig kan worden bepaald, geenszins impliceert dat deze subjecten moeten worden geacht individueel door deze maatregel te worden geraakt, zolang maar vaststaat dat, zoals in casu, deze toepassing voortvloeit uit een door de betrokken handeling omschreven objectieve feitelijke of rechtssituatie (beschikking Hof van 21 juni 1993, Chiquita Banana e.a./Raad, C‑276/93, Jurispr. blz. I‑3345, punt 8, en arrest Antillean Rice Mills/Raad, aangehaald in punt 41, punt 52; beschikking Von Pezold/Commissie, aangehaald in punt 38, punt 46).

72      Aan deze conclusie wordt niet afgedaan door het feit dat de bestreden verordening slechts gedurende twee maanden van toepassing is en dat de mogelijkheid dat andere ondernemingen op een zo korte periode bananenproducenten worden, dus zuiver theoretisch is. Dienaangaande volstaat de vaststelling dat verzoekster door de bestreden verordening, die niet tot doel of tot gevolg heeft dat de productie van de betrokken goederen wordt beperkt, slechts wordt geraakt in haar hoedanigheid van exporteur naar de Gemeenschap en dat deze verordening haar bijgevolg op dezelfde wijze treft als elke andere marktdeelnemer die zich, feitelijk of potentieel, in eenzelfde situatie bevindt (zie in die zin arrest Piraiki-Patraiki e.a./Commissie, aangehaald in punt 45, punten 12‑14).

73      In de derde plaats stelt verzoekster dat zij individueel wordt geraakt omdat de Commissie rekening had moeten houden met haar specifieke situatie.

74      Dienaangaande dient eraan te worden herinnerd dat volgens vaste rechtspraak de omstandigheid dat de Commissie op grond van specifieke bepalingen verplicht is rekening te houden met de gevolgen van de door haar voorgenomen handeling voor de situatie van bepaalde particulieren, laatstgenoemden kan individualiseren (arresten Piraiki-Patraiki e.a./Commissie, aangehaald in punt 45, punten 21 en 28‑31, en Sofrimport/Commissie, aangehaald in punt 45, punten 11‑13; arrest van 11 februari 1999, Antillean Rice Mills e.a./Commissie, aangehaald in punt 46, punt 25, en arrest van 22 november 2001, Antillean Rice Mills/Raad, aangehaald in punt 41, punt 57; arresten Gerecht van 14 september 1995, Antillean Rice Mills e.a./Commissie, aangehaald in punt 39, punten 67‑78, en 17 januari 2002, Rica Foods/Commissie, T‑47/00, Jurispr. blz. II‑113, punt 41).

75      Zoals verzoekster in haar opmerkingen over de exceptie van niet-ontvankelijkheid heeft beklemtoond, bepaalt artikel 1 van protocol nr. 5, met als titel „Het Tweede Bananenprotocol”, dat bij bijlage V bij de Overeenkomst van Cotonou is gevoegd, stellig dat de ACS en de EU het zeer grote economische belang erkennen dat de bananenleveranciers in de ACS-landen hebben bij de uitvoer van hun product naar de EU-markt, en met name dat de EU ermee instemt te onderzoeken welke maatregelen zo nodig genomen moeten worden om ervoor te zorgen dat deze leveranciers hun bananen kunnen blijven uitvoeren en op de markt van de Gemeenschap kunnen blijven afzetten.

76      Volgens de rechtspraak vormt het bestaan van een dergelijke verplichting, zo deze al zou vaststaan, evenwel onvoldoende bewijs dat verzoekster individueel wordt geraakt. In punt 28 van het hierboven in punt 45 aangehaalde arrest Piraiki-Patraiki e.a./Commissie heeft het Hof weliswaar geoordeeld dat de Commissie zich op de hoogte diende te stellen van de negatieve gevolgen die haar beslissing kon hebben voor de economie van de betrokken lidstaat en de belanghebbende ondernemingen, maar het heeft niet op die enkele grond aanvaard dat alle belanghebbende ondernemingen individueel werden geraakt in de zin van artikel 230, vierde alinea, EG. Het heeft integendeel geoordeeld dat enkel de ondernemingen waarmee reeds overeenkomsten waren gesloten waarvan de uitvoering, die tijdens de geldigheidsduur van de litigieuze beschikking diende plaats te vinden, geheel of gedeeltelijk was verhinderd door die beschikking, individueel werden geraakt in de zin van artikel 230, vierde alinea, EG (arresten Hof Piraiki-Patraiki e.a./Commissie, aangehaald in punt 45, punten 28, 31 en 32, en Antillean Rice Mills/Raad, aangehaald in punt 41, punt 60, en arrest van 10 april 2003, Commissie/Nederlandse Antillen, C‑142/00 P, Jurispr. blz. I‑3483, punt 74).

77      Ook al behoorde de Commissie ten tijde van de vaststelling van de bestreden verordening, voor zover de omstandigheden dit toelieten, rekening te houden met de negatieve gevolgen die deze verordening met name voor de belanghebbende ondernemingen kon hebben, ontslaat dit verzoekster dus geenszins van de verplichting om aan te tonen dat zij door deze verordening wordt geraakt uit hoofde van een feitelijke situatie die haar ten opzichte van ieder ander karakteriseert (zie naar analogie arresten Antillean Rice Mills/Raad, aangehaald in punt 41, punt 62, en Commissie/Nederlandse Antillen, aangehaald in punt 76, punt 76).

78      Verzoekster heeft evenwel geen enkel punt aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat zij is geraakt wegens de specifieke situatie waarin zij zich bevindt.

79      Uit het bovenstaande volgt dat verzoekster zich niet bevindt in een specifieke situatie die haar ten opzichte van iedere andere marktdeelnemer karakteriseert en dat zij dus door de bestreden verordening niet individueel wordt geraakt.

80      Ten slotte stelt verzoekster dat de niet-ontvankelijkverklaring van het onderhavige beroep zou neerkomen op een schending van haar fundamentele recht op daadwerkelijke rechterlijke bescherming. Het communautaire systeem van rechterlijke bescherming kan slechts doeltreffend zijn indien zij wordt geacht individueel te worden geraakt, aangezien het nationale recht haar geen enkele beroepsmogelijkheid biedt om de bestreden verordening voor een nationale rechter aan te vechten.

81      Dienaangaande heeft het Hof om te beginnen eraan herinnerd dat het recht op een doeltreffende rechterlijke bescherming een van de algemene rechtsbeginselen is die voortvloeien uit de gemeenschappelijke constitutionele tradities van de lidstaten en eveneens is neergelegd in de artikelen 6 en 13 EVRM, en vervolgens erop gewezen dat bij het EG-Verdrag, meer bepaald bij de artikelen 230 EG en 241 EG enerzijds en artikel 234 EG anderzijds, een volledig stelsel van beroepsmogelijkheden en procedures in het leven is geroepen, waarbij aan de communautaire rechter het toezicht op de wettigheid van de handelingen van de instellingen is opgedragen. Volgens dit stelsel kunnen natuurlijke of rechtspersonen die wegens de ontvankelijkheidsvoorwaarden van artikel 230, vierde alinea, EG geen rechtstreeks beroep kunnen instellen tegen gemeenschapshandelingen van algemene strekking, naar gelang van het geval de ongeldigheid van dergelijke handelingen aanvoeren, hetzij incidenteel voor de communautaire rechter krachtens artikel 241 EG, hetzij voor de nationale rechter, die weliswaar niet bevoegd is zelf de ongeldigheid van genoemde handelingen vast te stellen, maar die ertoe kan worden gebracht daarover prejudiciële vragen te stellen aan het Hof (arresten Unión de Pequeños Agricultores/Raad, hierboven aangehaald in punt 43, punten 39 en 40, en Commissie/Jégo-Quéré, aangehaald in punt 67, punten 29 en 30; beschikking Gerecht van 29 juni 2006, Nürburgring/Parlement en Raad, T‑311/03, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 69).

82      Anders dan verzoekster stelt, kan de omstandigheid dat in casu geen enkele doeltreffende beroepsmogelijkheid bestaat, zo dit al zou vaststaan, niet rechtvaardigen dat het stelsel van beroepsmogelijkheden en procedures dat, zoals hierboven in punt 81 is opgemerkt, bij de artikelen 230 EG, 234 EG en 241 EG in het leven is geroepen, langs rechterlijke weg wordt gewijzigd. Volgens de rechtspraak kan de ontvankelijkheid van een bij de gemeenschapsrechter ingesteld beroep tot nietigverklaring niet afhangen van de vraag of er een beroepsmogelijkheid voor de nationale rechter bestaat in het kader waarvan de geldigheid van de handeling waarvan nietigverklaring wordt gevorderd, kan worden onderzocht (zie in die zin arresten Unión de Pequeños Agricultores/Raad, aangehaald in punt 43, punten 43 en 46, en Commissie/Jégo-Quéré, aangehaald in punt 67, punten 33 en 34; beschikking Nürburgring/Parlement en Raad, aangehaald in punt 81, punt 70). In geen geval kan op grond van een dergelijke omstandigheid een door een natuurlijke of rechtspersoon ingesteld beroep tot nietigverklaring dat niet aan de bij artikel 230, vierde alinea, EG gestelde voorwaarden voldoet, ontvankelijk worden verklaard (beschikking Hof van 1 februari 2001, Area Cova e.a./Raad en Commissie, C‑301/99 P, Jurispr. blz. I‑1005, punt 47).

83      Verder impliceert het feit dat een justitiabele geen beroep tot nietigverklaring van de door hem betwiste maatregelen kan instellen, zoals het Hof heeft vastgesteld, niet dat hem de toegang tot de rechter wordt ontzegd, aangezien het beroep wegens niet-contractuele aansprakelijkheid waarin de artikelen 235 EG en 288, tweede alinea, EG voorzien, mogelijk blijft wanneer de betrokken maatregelen de aansprakelijkheid van de Gemeenschap meebrengen (zie in die zin arrest Hof van 12 september 2006, Reynolds Tobacco e.a./Commissie, C‑131/03 P, Jurispr. blz. I‑7795, punt 82).

84      Uit het bovenstaande volgt dat verzoekster niet kan worden geacht door de bestreden verordening individueel te worden geraakt. Aangezien verzoekster niet voldoet aan een van de ontvankelijkheidsvoorwaarden van artikel 230, vierde alinea, EG, hoeft niet te worden onderzocht of zij door deze verordening rechtstreeks wordt geraakt.

85      Het beroep dient bijgevolg niet-ontvankelijk te worden verklaard.

 Kosten

86      Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voor zover dit is gevorderd. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten van deze laatste te worden verwezen.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vijfde kamer)

beschikt:

1)      Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)      De Société des plantations de Mbanga SA (SPM) draagt haar eigen kosten en die van de Commissie.

Luxemburg, 12 januari 2007.

De griffier

 

      De president van de Vijfde kamer

E. Coulon

 

      M. Vilaras


* Procestaal: Frans.