Language of document : ECLI:EU:T:2007:3

Zaak T‑447/05

Société des plantations de Mbanga SA (SPM)

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen

„Gemeenschappelijke ordening der markten – Bananen – Regeling voor invoer van bananen uit ACS-landen op grondgebied van Europese Unie – Verordening (EG) nr. 2015/2005 – Beroep tot nietigverklaring – Procesbevoegdheid – Niet-ontvankelijkheid”

Samenvatting van de beschikking

1.      Beroep tot nietigverklaring – Procesbelang

(Art. 233 EG)

2.      Beroep tot nietigverklaring – Natuurlijke of rechtspersonen – Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken

(Art. 230, vierde alinea, EG; verordening nr. 2015/2005 van de Commissie)

3.      Europese Gemeenschappen – Rechterlijk toezicht op rechtmatigheid van handelingen van instellingen – Handelingen van algemene strekking

(Art. 230, vierde alinea, EG, 234 EG, 235 EG, 241 EG en 288, tweede alinea, EG)

1.      Voor de ontvankelijkheid van een door een natuurlijke of rechtspersoon ingesteld beroep tot nietigverklaring is vereist dat die persoon een procesbelang heeft. Van een dergelijk belang is slechts sprake indien de nietigverklaring van de bestreden handeling op zich rechtsgevolgen kan hebben, wat niet kan worden uitgesloten in het geval van een verordening die niet van toepassing is op een bepaalde categorie marktdeelnemers die in een derde land gevestigd zijn en geen economische activiteit op het grondgebied van de lidstaten uitoefenen.

Volgens artikel 233 EG is de instelling die de bestreden handeling heeft vastgesteld, immers gehouden de maatregelen te nemen die nodig zijn ter uitvoering van het arrest, wat de betrokken instelling ertoe kan nopen de situatie van de verzoeker op passende wijze te herstellen of te vermijden dat een identieke handeling wordt vastgesteld.

De betrokken instelling heeft dus de verplichting ervoor te zorgen dat de handeling die zij ter vervanging van de nietig verklaarde handeling vaststelt, niet dezelfde onregelmatigheden vertoont als die welke in het nietigverklaringsarrest zijn vastgesteld. In die omstandigheden kan de nietigverklaring van een handeling op grond van het feit dat daarin geen rekening wordt gehouden met een bepaalde categorie van marktdeelnemers, die voor de instelling die de handeling heeft vastgesteld, de verplichting meebrengt de maatregelen te nemen die nodig zijn ter uitvoering van het arrest, gevolgen hebben voor de rechtssituatie van een dergelijke marktdeelnemer.

(cf. punten 52‑54, 57, 59)

2.      De bepalingen van een normatieve handeling, zoals een verordening, die op alle belanghebbende marktdeelnemers van toepassing zijn, kunnen in bepaalde omstandigheden bepaalde onder hen individueel raken. In een dergelijk geval kan een gemeenschapshandeling tegelijkertijd van normatieve aard zijn en ten opzichte van bepaalde belanghebbende marktdeelnemers het karakter van een beschikking hebben.

Verordening nr. 2015/2005 met betrekking tot de invoer, in de maanden januari en februari 2006, van bananen van oorsprong uit ACS-landen in het kader van het bij verordening nr. 1964/2005 inzake de invoertarieven voor bananen geopende tariefcontingent, heeft evenwel niet dit karakter ten opzichte van een onafhankelijke bananenproducent die in een derde land is gevestigd en geen economische activiteit op het grondgebied van de lidstaten uitoefent en die in het kader van de tot 31 december 2005 geldende communautaire invoerregeling niet over een historische referentiehoeveelheid beschikte.

In de eerste plaats raakt deze verordening de verzoeker immers slechts in zijn objectieve hoedanigheid van onderneming die ACS-bananen produceert en in de handel brengt, zoals elke andere onafhankelijke marktdeelnemer die in een ACS-land is gevestigd en dezelfde activiteit uitoefent, welke hoedanigheid onvoldoende bewijs vormt dat hij door de betrokken verordening individueel wordt geraakt. In de tweede plaats impliceert de omstandigheid dat het aantal of zelfs de identiteit van de rechtssubjecten op wie een maatregel van toepassing is, meer of minder nauwkeurig kan worden bepaald, geenszins dat deze subjecten moeten worden geacht individueel door deze maatregel te worden geraakt, zolang maar vaststaat dat deze toepassing voortvloeit uit een door de betrokken handeling omschreven objectieve feitelijke of rechtssituatie. In de derde plaats ontslaat de constatatie dat de Commissie ten tijde van de vaststelling van de betrokken verordening, voor zover de omstandigheden dit toelieten, rekening behoorde te houden met de negatieve gevolgen die deze verordening met name voor de belanghebbende ondernemingen kon hebben, de verzoeker geenszins van de verplichting om aan te tonen dat hij door de bestreden verordening wordt geraakt uit hoofde van een feitelijke situatie die hem ten opzichte van ieder ander karakteriseert.

(cf. punten 66, 69, 71, 77)

3.      Het Verdrag heeft bij de artikelen 230 EG en 241 EG enerzijds en artikel 234 EG anderzijds een volledig stelsel van beroepsmogelijkheden en procedures in het leven geroepen, waarbij aan de gemeenschapsrechter het toezicht op de wettigheid van de handelingen van de instellingen is opgedragen. Volgens dit stelsel kunnen natuurlijke of rechtspersonen die wegens de ontvankelijkheidsvoorwaarden van artikel 230, vierde alinea, EG geen rechtstreeks beroep kunnen instellen tegen gemeenschapshandelingen van algemene strekking, naar gelang van het geval de ongeldigheid van dergelijke handelingen aanvoeren, hetzij incidenteel voor de gemeenschapsrechter krachtens artikel 241 EG, hetzij voor de nationale rechter, die weliswaar niet bevoegd is zelf de ongeldigheid van genoemde handelingen vast te stellen, maar ertoe kan worden gebracht daarover prejudiciële vragen te stellen aan het Hof.

De omstandigheid dat geen enkele doeltreffende beroepsmogelijkheid bestaat, kan niet rechtvaardigen dat het stelsel van beroepsmogelijkheden en procedures dat bij bovengenoemde artikelen in het leven is geroepen, langs rechterlijke weg wordt gewijzigd. De ontvankelijkheid van een bij de gemeenschapsrechter ingesteld beroep tot nietigverklaring kan niet afhangen van de vraag of er een beroepsmogelijkheid voor de nationale rechter bestaat in het kader waarvan de geldigheid van de handeling waarvan nietigverklaring wordt gevorderd, kan worden onderzocht. In geen geval kan op grond van een dergelijke omstandigheid een door een natuurlijke of rechtspersoon ingesteld beroep tot nietigverklaring dat niet aan de bij artikel 230, vierde alinea, EG gestelde voorwaarden voldoet, ontvankelijk worden verklaard.

Verder impliceert het feit dat een justitiabele geen beroep tot nietigverklaring van de door hem betwiste maatregelen kan instellen, niet dat hem de toegang tot de rechter wordt ontzegd, aangezien het beroep wegens niet-contractuele aansprakelijkheid waarin de artikelen 235 EG en 288, tweede alinea, EG voorzien, mogelijk blijft wanneer de betrokken maatregelen de aansprakelijkheid van de Gemeenschap meebrengen.

(cf. punten 81‑83)