Language of document :

Beroep ingesteld op 19 februari 2008 - Denki Kagaku Kogyo en Denka Chemicals / Commissie

(Zaak T-83/08)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Denki Kagaku Kogyo K.K. (Tokio, Japan) en Denka Chemicals GmbH (Düsseldorf, Duitsland) (vertegenwoordigers: G. Van Gerven, T. Franchoo en D. Fessenko, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

nietigverklaring van de artikelen 1, 2 en 3 van beschikking C(2007)5910 def. van de Commissie van 5 december 2007 in zaak COMP/F/38.629 - chloropreenrubber;

subsidiair, aanzienlijke verlaging van de geldboete die verzoeksters bij artikel 2 van die beschikking is opgelegd;

verwijzing van de Commissie in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeksters vorderen nietigverklaring van beschikking C(2007)5910 def. van de Commissie van 5 december 2007 (zaak COMP/F/38.629 - chloropreenrubber) betreffende een procedure op grond van artikel 81 EG en artikel 53 EER voor zover de Commissie daarin heeft geoordeeld dat verzoeksters inbreuk hebben gemaakt op artikel 81 EG, hun daarbij een geldboete heeft opgelegd en hen heeft gelast die gestelde inbreuk onmiddellijk te beëindigen.

Ter ondersteuning van hun vorderingen voeren verzoeksters zes middelen aan:

Als eerste en tweede middel voeren zij ten eerste aan dat de Commissie kennelijk ten onrechte heeft geoordeeld dat verzoeksters hebben deelgenomen aan een inbreuk op artikel 81 EG; de Commissie heeft immers niet aangetoond dat verzoeksters en de andere chloropreenproducenten een gemeenschappelijk doel hadden om een kartel te vormen, en evenmin dat verzoeksters betrokken waren bij onderling afgestemde feitelijke gedragingen.

Ten tweede stellen verzoeksters dat de Commissie inbreuk heeft gemaakt op hun rechten van verdediging en artikel 253 EG en het beginsel van goed bestuur heeft geschonden door geen toegang te verlenen tot de uiteenzetting die Bayer tijdens de besloten hoorzitting heeft gegeven.

Met hun derde, vierde, vijfde en zesde middel vragen verzoeksters het Hof, de geldboete die de Commissie bij artikel 2 van de bestreden beschikking heeft opgelegd, aanzienlijk te verlagen.

Als derde middel voeren zij namelijk aan dat de Commissie het rechtszekerheidsbeginsel en het verbod van terugwerkende kracht heeft geschonden door de geldboete te berekenen aan de hand van de Boeterichtsnoeren 2006 in plaats van aan de hand van de Boeterichtsnoeren 1998.

Als vierde middel stellen verzoeksters dat de Commissie een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt bij de berekening van de waarde van de verkopen voor het bepalen van het basisbedrag van de geldboete. Verder stellen verzoeksters dat de Commissie het evenredigheidsbeginsel heeft geschonden door hen tweemaal te bestraffen.

Als vijfde middel voeren verzoeksters aan dat de Commissie een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt met betrekking tot de duur van het kartel.

Ten slotte voeren zij als zesde middel aan dat de Commissie een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt en artikel 253 EG, het evenredigheidsbeginsel en het beginsel van gelijke behandeling heeft geschonden door na laten de aan verzoeksters opgelegde geldboete te verminderen op grond van verzachtende omstandigheden.

____________