ARREST VAN HET GERECHT (Eerste kamer)
25 november 1998 (1)
Beroep tot schadevergoeding Niet-contractuele aansprakelijkheid Melk
Extra heffing Referentiehoeveelheid Producenten die verbintenis tot niet-levering of omschakeling zijn aangegaan Vergoeding Verordening (EEG)
nr. 2187/93 Verjaring
In zaak T-222/97,
A. Steffens, wonende te Aschendorf (Duitsland), vertegenwoordigd door
W. Remmers, W. Meyer en A. Kleymann, advocaten te Papenburg, domicilie
gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van Turk en Prum, advocaten aldaar,
Avenue Guillaume 13 A,
tegen
Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door J.-P. Hix, lid van zijn juridische
dienst, als gemachtigde, bijgestaan door H.-J. Rabe en M. Núñez Müller, advocaten
te Hamburg en Brussel, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij A. Morbilli,
directeur-generaal van de directie juridische zaken van de Europese
Investeringsbank, Boulevard Konrad Adenauer 100,
en
Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar
juridisch hoofdadviseur D. Booß als gemachtigde, bijgestaan door H.-J. Rabe en
M. Núñez Müller, advocaten te Hamburg en Brussel, domicilie gekozen hebbende
te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van haar juridische dienst, Centre
Wagner, Kirchberg,
betreffende een beroep tot vergoeding van de schade die verzoeker stelt te hebben
geleden doordat hij geen melk heeft kunnen leveren ingevolge verordening (EEG)
nr. 857/84 van de Raad van 31 maart 1984 houdende algemene voorschriften voor
de toepassing van de in artikel 5 quater van verordening (EEG) nr. 804/68
bedoelde heffing in de sector melk en zuivelproducten (PB L 90, blz. 13), zoals
aangevuld bij verordening (EEG) nr. 1371/84 van de Commissie van 16 mei 1984
(PB L 132, blz. 11),
wijst
HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Eerste kamer),
samengesteld als volgt: B. Vesterdorf, president, R. M. Moura Ramos en
P. Mengozzi, rechters,
griffier: A. Mair, administrateur
gezien de stukken en na de mondelinge behandeling op 24 juni 1998,
het navolgende
Arrest
Wettelijk kader
- 1.
- Gelet op de overproductie van melk in de Gemeenschap, stelde de Raad in 1977
verordening (EEG) nr. 1078/77 van 17 mei 1977 tot invoering van een stelsel van
premies voor het niet in de handel brengen van melk en zuivelproducten en voor
de omschakeling van het melkveebestand (PB L 131, blz. 1; hierna: verordening
nr. 1078/77), vast. Deze verordening kende een premie toe aan producenten die
gedurende een periode van vijf jaar een verbintenis tot niet-levering of
omschakeling aangingen.
- 2.
- Om een hardnekkige overproductie tegen te gaan, stelde de Raad in 1984
verordening (EEG) nr. 856/84 van 31 maart 1984 (PB L 90, blz. 10) vast, tot
wijziging van verordening (EEG) nr. 804/68 van de Raad van 27 juni 1968
houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en
zuivelproducten (PB L 148, blz. 13; hierna: verordening nr. 804/68). Bij het
nieuwe artikel 5 quater van laatstgenoemde verordening is een extra heffing
ingesteld op de door producenten geleverde hoeveelheden melk die een bepaalde
referentiehoeveelheid overschrijden.
- 3.
- Bij verordening (EEG) nr. 857/84 van de Raad van 31 maart 1984 houdende
algemene voorschriften voor de toepassing van de in artikel 5 quater van
verordening nr. 804/68 bedoelde heffing (PB L 90, blz. 13; hierna: verordening
nr. 857/84), is de referentiehoeveelheid voor elke producent vastgesteld op basis
van de in een referentiejaar geleverde productie.
- 4.
- Bij arresten van 28 april 1988, Mulder (120/86, Jurispr. blz. 2321; hierna arrest
Mulder I) en Von Deetzen (170/86, Jurispr. blz. 2355), verklaarde het Hof
verordening nr. 857/84, zoals aangevuld bij verordening (EEG) nr. 1371/84 van de
Commissie van 16 mei 1984 tot vaststelling van de nadere voorschriften voor de
toepassing van de bij artikel 5 quater van verordening nr. 804/68 ingestelde extra
heffing (PB L 132, blz. 11), ongeldig wegens schending van het vertrouwensbeginsel.
- 5.
- Ter uitvoering van deze arresten stelde de Raad verordening (EEG) nr. 764/89 van
20 maart 1989 vast, tot wijziging van verordening nr. 857/84 (PB L 84, blz. 2).
Ingevolge deze nieuwe verordening kregen de producenten die een verbintenis tot
niet-levering of omschakeling waren aangegaan, een zogenoemde specifieke
referentiehoeveelheid (ook quotum genoemd).
- 6.
- Voor de toekenning van een specifieke referentiehoeveelheid golden een aantal
voorwaarden. Bovendien was de referentiehoeveelheid beperkt tot 60 % van de
hoeveelheid melk respectievelijk melkequivalent die door de producent was
verkocht in de periode van twaalf kalendermaanden voorafgaande aan de maand
van indiening van de aanvraag voor de premie voor niet-levering of omschakeling.
- 7.
- Sommige van de toekenningsvoorwaarden en de beperking van de specifieke
referentiehoeveelheid tot 60 % zijn door het Hof ongeldig verklaard bij arresten
van 11 december 1990, Spagl (C-189/89, Jurispr. blz. I-4539), en Pastätter
(C-217/89, Jurispr. blz. I-4585).
- 8.
- Naar aanleiding van deze arresten stelde de Raad verordening (EEG) nr. 1639/91
van 13 juni 1991 vast, tot wijziging van verordening nr. 857/84 (PB L 150, blz. 35;
hierna: verordening nr. 1639/91), waarbij aan de betrokken producenten een
specifieke referentiehoeveelheid is toegekend.
- 9.
- Een van de producenten die het beroep hadden ingesteld dat tot de
ongeldigverklaring in het arrest Mulder I van verordening nr. 857/84 heeft geleid,
had intussen tezamen met andere producenten tegen de Raad en de Commissie
een beroep tot schadevergoeding ingesteld betreffende de schade die hij had
geleden doordat hem ingevolge deze verordening geen referentiehoeveelheid was
toegewezen.
- 10.
- Bij arrest van 19 mei 1992, Mulder e.a./Raad en Commissie (C-104/89 en C-37/90,
Jurispr. blz. I-3061; hierna: arrest Mulder II) stelde het Hof de Gemeenschap
aansprakelijk voor deze schade.
- 11.
- Na dit arrest hebben de Raad en de Commissie op 5 augustus 1992 mededeling
92/C 198/04 bekendgemaakt (PB C 198, blz. 4; hierna: mededeling van
5 augustus 1992). Na daarin te hebben gewezen op de gevolgen van het arrest
Mulder II, hebben de instellingen te kennen gegeven, dat zij met het oog op de
volledige uitvoering van dat arrest voornemens waren praktische modaliteiten voor
de vergoeding van de betrokken producenten vast te stellen. In afwachting daarvan
zijn de instellingen jegens iedere tot schadevergoeding gerechtigde producent de
verbintenis aangegaan, geen beroep te doen op de in artikel 43 van 's Hofs
Statuut-EEG (hierna: Statuut) voorziene verjaring. De verbintenis was echter
gekoppeld aan de voorwaarde, dat het recht op schadevergoeding nog niet was
verjaard op de datum van bekendmaking van de mededeling of op de datum
waarop de producent zich tot een van de instellingen had gewend.
- 12.
- Vervolgens stelde de Raad verordening (EEG) nr. 2187/93 van 22 juli 1993 vast,
inzake het vergoedingsvoorstel aan bepaalde producenten van melk of
zuivelproducten die hun activiteit tijdelijk niet hebben kunnen uitoefenen
(PB L 196, blz. 6; hierna: verordening nr. 2187/93). Deze verordening voorziet
in een forfaitair vergoedingsvoorstel aan de producenten die onder bepaalde
omstandigheden schade hebben geleden in het kader van de toepassing van de in
het arrest Mulder II bedoelde regeling.
De aan het geding ten grondslag liggende feiten
- 13.
- Verzoeker is melkproducent in Duitsland. Aangezien hij uit hoofde van verordening
nr. 1078/77 een verbintenis was aangegaan die op 12 oktober 1983 afliep,
produceerde hij geen melk gedurende het ingevolge verordening nr. 857/84 gekozen
referentiejaar. Derhalve kon hem geen referentiehoeveelheid worden toegewezen
en kon hij dus geen van de extra heffing vrijgestelde hoeveelheid melk leveren na
de inwerkingtreding van verordening nr. 857/84.
- 14.
- Na de vaststelling van verordening nr. 1639/91 ontving verzoeker een
referentiehoeveelheid. Aldus kon hij de melkproductie hervatten met ingang van
15 juni 1991.
- 15.
- Bij brief van 14 januari 1993 verzocht hij de Commissie om vergoeding van de
geleden schade. In haar antwoord van 10 februari 1993 stelde de Commissie
verzoeker voor, de verordening inzake de schadevergoeding af te wachten die was
aangekondigd bij de mededeling van 5 augustus 1992. Zij herinnerde eraan, dat de
instellingen zich ertoe hadden verbonden, tot aan het verstrijken van de bij die
verordening vast te stellen termijn geen beroep te doen op verjaring.
- 16.
- Bij brief van 30 september 1993 verzocht verzoeker de bevoegde nationale
instanties om een vergoedingsvoorstel krachtens verordening nr. 2187/93. Bij brief
van de bevoegde nationale instanties van 25 januari 1994 ontving hij namens en
voor rekening van de Raad en de Commissie een dergelijk voorstel ten bedrage van
10 061,54 DM. Hij aanvaardde dit voorstel niet binnen de in artikel 14, derde
alinea, van verordening nr. 2187/93 gestelde termijn van twee maanden.
- 17.
- Bij op 7 juni 1994 ontvangen brief liet verzoeker de Commissie weten, dat hij het
niet eens was met de berekening van de voorgestelde vergoeding en dat hij het
voorstel derhalve niet kon aanvaarden. In haar antwoord van 5 augustus 1994
herinnerde de Commissie eraan, dat het voorstel slechts onvoorwaardelijk kon
worden aanvaard en dat in geval van weigering beroep bij het Gerecht openstond,
en gunde zij een aanvullende termijn van tien dagen voor eventuele aanvaarding.
Verzoeker liet die brief onbeantwoord.
Procesverloop en conclusies van partijen
- 18.
- Bij op 30 juli 1997 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift heeft
verzoeker het onderhavige beroep ingesteld.
- 19.
- Hij concludeert dat het het Gerecht behage, verweerders te veroordelen, hem een
schadevergoeding te betalen van 69 503,40 DM, vermeerderd met moratoire
interessen op de voet van 8 % 's jaars vanaf 1 oktober 1993.
- 20.
- De Raad en de Commissie, verweerders, concluderen dat het het Gerecht behage:
het beroep ongegrond te verklaren;
verzoeker in de kosten te verwijzen.
In rechte
- 21.
- Tot staving van zijn conclusies stelt verzoeker, dat hij een van de melkproducenten
is die hun activiteit tijdelijk niet hebben kunnen uitoefenen, omdat hij tussen 1984
en 1992 geen melk kon leveren. Hij meent recht te hebben op integrale vergoeding
van de uit die situatie voortgevloeide schade. Zijns inziens is toepassing van de in
verordening nr. 2187/93 vastgestelde verjaringsregel onrechtmatig, zodat hij in
weerwil van die regel recht heeft op vergoeding van de in de loop van de jaren
1984 tot 1987 geleden schade.
- 22.
- Uitgaande van een inkomen van 0,60 DM per kilo melk, begroot hij zijn schade op
69 503,40 DM.
- 23.
- Ter terechtzitting heeft verzoeker op verweerders' argumenten betreffende de
verjaring geantwoord, dat de verjaringstermijn ingevolge verordening nr. 2187/93
uiterlijk op de datum van de mededeling van 5 augustus 1992 ten aanzien van alle
producenten was gestuit. Die stuiting had tot gevolg, dat overeenkomstig de in
artikel 215, tweede alinea, EG-Verdrag bedoelde beginselen die de meeste
rechtsstelsels van de lidstaten gemeen hebben, op die datum een nieuwe
verjaringstermijn was beginnen te lopen.
- 24.
- Verzoekers weigering om het krachtens verordening nr. 2187/93 gedane
vergoedingsvoorstel te aanvaarden, was zijns inziens geen beletsel om van die
nieuwe verjaringstermijn te profiteren. Het enige gevolg van de weigering was, dat
verweerders vanaf dat moment niet meer door hun voorstel waren gebonden.
- 25.
- Verweerders betwisten verzoekers vordering en voeren daartoe drie middelen aan,
te weten dat verzoeker melk heeft kunnen produceren gedurende een deel van de
periode waarvoor hij schadevergoeding vordert, dat de ingeroepen rechten geheel
of gedeeltelijk zijn verjaard en dat het gevorderde bedrag te hoog is geraamd.
- 26.
- Het Gerecht herinnert eraan, dat voor de niet-contractuele aansprakelijkheid van
de Gemeenschap voor door de instellingen veroorzaakte schade, als bedoeld in
artikel 215, tweede alinea, van het Verdrag, een aantal voorwaarden moeten zijn
vervuld: onrechtmatigheid van de verweten gedraging, bestaan van schade en een
causaal verband tussen de onrechtmatige gedraging en de gestelde schade (arrest
Hof van 17 december 1981, Ludwigshafener Walzmühle e.a./Raad en Commissie,
197/80, 198/80, 199/80, 200/80, 243/80, 245/80 en 247/80, Jurispr. blz. 3211, punt 18,
en arrest Gerecht van 17 februari 1998, Pantochim/Commissie, T-107/96, Jurispr.
blz. II-311, punt 48).
- 27.
- Wat de aansprakelijkheid voor normatieve handelingen betreft, moet de aan de
Gemeenschap verweten gedraging volgens vaste rechtspraak (arresten Hof van
2 december 1971, Zuckerfabrik Schöppenstedt/Raad, 5/71, Jurispr. blz. 975,
punt 11, en 25 mei 1978, HNL e.a./Raad en Commissie, 83/76, 94/76, 4/77, 15/77
en 40/77, Jurispr. blz. 1209, punt 4; arrest Gerecht van 15 april 1997,
Schröder e.a./Commissie, T-390/94, Jurispr. blz. II-501, punt 52) een schending van
een ter bescherming van particulieren gegeven hogere rechtsregel opleveren. Indiende instelling de handeling in de uitoefening van een ruime discretionaire
bevoegdheid heeft vastgesteld, zoals het geval is op het gebied van het
gemeenschappelijk landbouwbeleid, moet deze schending bovendien gekwalificeerd,
dat wil zeggen klaarblijkelijk en ernstig, zijn (arresten Hof HNL e.a./Raad en
Commissie, reeds aangehaald, punt 6; van 8 december 1987, Grands Moulins de
Paris/EEG, 50/86, Jurispr. blz. 4833, punt 8, en arrest Mulder II, punt 12; arrest
Gerecht van 9 december 1997, Quiller en Heusmann/Raad en Commissie, T-195/94
en T-202/94, Jurispr. blz. II-2247, punten 48 en 49).
- 28.
- Gelijk de instellingen in hun mededeling van 5 augustus 1992 hebben erkend, volgt
uit het arrest Mulder II, dat de aansprakelijkheid van de Gemeenschap geldt ten
aanzien van iedere producent die schade heeft geleden doordat hij geen melk heeft
kunnen leveren ingevolge verordening nr. 857/84.
- 29.
- Blijkens de processtukken verkeert verzoeker, die in 1991 een specifieke
referentiehoeveelheid heeft ontvangen, in de situatie van de in die mededeling
bedoelde producenten. Daar hij in het kader van verordening nr. 1078/77 een
verbintenis tot niet-levering was aangegaan, kon hij ten gevolge van de toepassing
van verordening nr. 857/84 na afloop van deze verbintenis de melklevering niet
hervatten. Dit wordt overigens bevestigd door het feit, dat de bevoegde Duitse
instanties hem op 25 januari 1994 krachtens verordening nr. 2187/93 namens en
voor rekening van de Raad en de Commissie een vergoedingsvoorstel hebben
gedaan, dat hij niet heeft aanvaard. Verzoeker had dus in beginsel recht op
vergoeding van zijn schade.
- 30.
- Evenwel moet worden onderzocht of, en zo ja in hoeverre, zijn vordering is
verjaard.
- 31.
- Dienaangaande is het vaste rechtspraak, dat de verjaringstermijn van artikel 43 van
het Statuut niet kan ingaan voordat aan alle vereisten voor het ontstaan van de
schadevergoedingsplicht is voldaan, en in het bijzonder in gevallen als in casu,
waarin de aansprakelijkheid uit een normatieve handeling voortvloeit, voordat de
nadelige gevolgen van die handeling zich hebben voorgedaan (arresten Hof van
27 januari 1982, Birra Wührer e.a./Raad en Commissie, 256/80, 257/80, 265/80,
267/80 en 5/81, Jurispr. blz. 85, en De Franceschi/Raad en Commissie, 51/81,
Jurispr. blz. 117, punt 10; arrest Gerecht van 16 april 1997, Hartmann/Raad en
Commissie, T-20/94, Jurispr. blz. II-595, hierna: arrest Hartmann, punt 107).
- 32.
- In casu heeft verzoeker schade geleden vanaf de dag waarop hij, na afloop van zijn
niet-leveringsverbintenis, de melkleveringen had kunnen hervatten, indien hem niet
een referentiehoeveelheid was geweigerd. Daar de niet-leveringsverbintenis in
oktober 1983 afliep, heeft hij die schade derhalve geleden vanaf het tijdstip van
inwerkingtreding van verordening nr. 857/84, te weten 1 april 1984. Op die datum
begon de verjaringstermijn dus te lopen.
- 33.
- Verweerders kunnen niet stellen, dat verzoekers rechten vijf jaar na de aanvang
van de verjaringstermijn volledig zijn verjaard.
- 34.
- De door de Gemeenschap te vergoeden schade is namelijk geen schade die in één
keer is veroorzaakt. Die schade is gedurende een bepaalde periode dagelijks
ontstaan ten gevolge van de handhaving van een onwettige handeling, namelijk
zolang verzoeker geen referentiehoeveelheid kon verkrijgen en dus geen melk kon
leveren. Bijgevolg strekt de verjaring van artikel 43 van het Statuut zich op basis
van de datum van de stuitingshandeling uit over de periode die meer dan vijf jaar
vóór die datum is gelegen, zonder dat zij de tijdens latere periodes ontstane
rechten beïnvloedt (arrest Hartmann, punt 132).
- 35.
- Overeenkomstig artikel 43 van het Statuut wordt de verjaringstermijn enkel gestuit
door de instelling van een beroep bij de gemeenschapsrechter of door de indiening
van een eerder verzoek, gericht tot de bevoegde instelling van de Gemeenschap.
- 36.
- Verzoekers argument, dat het afzien van het beroep op verjaring in de mededeling
van 5 augustus 1992 tot gevolge heeft gehad, dat een nieuwe verjaringstermijn was
ingegaan, moet worden afgewezen.
- 37.
- Zoals verweerders beklemtonen, wordt in de mededeling immers verklaard dat van
een beroep op verjaring wordt afgezien en niet dat de verjaring wordt gestuit. De
mededeling voorzag enkel in een zelfbeperking van het recht om beroep te doen
op verjaring, waarop de producenten aanspraak zouden kunnen maken onder de
in verordening nr. 2187/93 bedoelde voorwaarden (zie arrest Hartmann, punt 137).
- 38.
- Het afzien van het beroep op verjaring was een eenzijdige handeling die, teneinde
het aantal beroepen te beperken, erop was gericht de producenten aan te sporen
te wachten op de nadere uitwerking van het stelsel van forfaitaire vergoeding als
bedoeld in verordening nr. 2187/93 (zie, in die zin, arrest Hartmann, punt 136).
- 39.
- Ingevolge die verordening konden de producenten verzoeken om een
vergoedingsvoorstel, dat binnen een termijn van twee maanden moest worden
aanvaard. Wezen zij het voorstel af, dan konden zij binnen die termijn van twee
maanden beroep tot schadevergoeding instellen en werd er gedurende die termijn
afgezien van een beroep op verjaring (zie arrest Hartmann, punt 138).
- 40.
- Gelet op de doelstelling die met het afzien van een beroep op verjaring werd
nagestreefd (zie punt 38 hierboven), gold dit zolang de periode voor aanvaarding
van het vergoedingsvoorstel nog niet was verstreken. Na het verstrijken van deze
periode konden de instellingen, wanneer het voorstel niet was aanvaard en er geen
beroep was ingesteld, zich dus weer op verjaring beroepen.
- 41.
- In casu ontving verzoeker het vergoedingsvoorstel op 28 januari 1994. Het voorstel
is niet aanvaard binnen de in verordening nr. 2187/93 voorgeschreven termijn van
twee maanden en evenmin is binnen die termijn beroep tot schadevergoeding
ingesteld. Vervolgens werd die termijn bij brief van de Commissie van 5 augustus
1994 voor verzoeker verlengd totdat een laatste termijn van 10 dagen was
verstreken (zie punt 17 hierboven). Verzoeker heeft evenwel gedurende die
verlengde termijn het voorstel niet aanvaard, noch beroep ingesteld. Hij kan er dus
niet langer aanspraak op maken, dat wordt afgezien van een beroep op verjaring
als bedoeld in de mededeling van 5 augustus 1992.
- 42.
- Gesteld al dat de in juni 1994 tot de Commissie gerichte brief, waarin verzoeker
het bedrag van het vergoedingsvoorstel betwistte, als een eerder gedaan verzoek
in de zin van artikel 43 van het Statuut kan worden aangemerkt, dan nog zou
moeten worden vastgesteld, dat verzoeker geen beroep heeft ingesteld binnen de
termijn van twee maanden van artikel 173 van het Verdrag, waarnaar artikel 43 van
het Statuut verwijst.
- 43.
- Aangezien het beroep is ingesteld op 30 juli 1997, dateerde de laatste door
verzoeker geleden schade van meer dan vijf jaar vóór die datum, te weten van
1991, gedurende welk jaar hij de melkproductie had kunnen hervatten.
- 44.
- Bijgevolg is het beroep te laat ingesteld, omdat alle rechten van verzoeker reeds
waren verjaard.
- 45.
- Uit het voorgaande volgt, dat het beroep moet worden verworpen.
Kosten
- 46.
- Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het
ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, indien dit is gevorderd. Aangezien
verzoeker in het ongelijk is gesteld, moet hij in de kosten worden verwezen,
overeenkomstig de vordering van verweerders.
HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Eerste kamer)
rechtdoende:
1) Verwerpt het beroep.
2) Verwijst verzoeker in de kosten.
VesterdorfMoura Ramos
Mengozzi
|
Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 25 november 1998.
De griffier
De president
H. Jung
B. Vesterdorf