Language of document : ECLI:EU:T:2016:479

ARREST VAN HET GERECHT (Zesde kamer)

15 september 2016 (*)

„REACH – Voor registratie van een stof verschuldigde vergoeding – Lagere vergoeding voor kleine, middelgrote en micro-ondernemingen – Onjuiste aangifte van de grootte van de onderneming – Aanbeveling 2003/361/EG – Besluit waarbij een vergoeding voor administratieve kosten wordt opgelegd – Vaststelling van de grootte van de onderneming – Bevoegdheid van ECHA – Motiveringsplicht”

In zaak T‑620/13,

Marchi Industriale SpA, gevestigd te Florence (Italië), vertegenwoordigd door M. Baldassarri en F. Donati, advocaten,

verzoekster,

tegen

Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA), aanvankelijk vertegenwoordigd door M. Heikkilä, A. Iber, E. Bigi, J.‑P. Trnka en E. Maurage, vervolgens door M. Heikkilä, E. Bigi, J.‑P. Trnka en E. Maurage, als gemachtigden, bijgestaan door C. Garcia Molyneux, advocaat,

verweerder,

betreffende, in de eerste plaats, een verzoek op grond van artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit SME(2013) 3747 van ECHA van 19 september 2013, waarbij is vastgesteld dat verzoekster niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de lagere vergoeding voor middelgrote ondernemingen en haar een vergoeding voor administratieve kosten is opgelegd en, in de tweede plaats, een verzoek op grond van artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van de facturen die naar aanleiding van de vaststelling van besluit SME(2013) 3747 door ECHA zijn uitgeschreven,

wijst

HET GERECHT (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: S. Frimodt Nielsen, president, F. Dehousse (rapporteur) en A. M. Collins, rechters,

griffier: J. Palacio González, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 16 december 2015,

het navolgende

Arrest

 Voorgeschiedenis van het geding

1        Op 20, 22, 23 en 25 november 2010 heeft verzoekster, Marchi Industriale SpA, meerdere stoffen geregistreerd op grond van verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB 2006, L 396, blz. 1).

2        Bij de registratieprocedure heeft verzoekster aangegeven een „middelgrote” onderneming te zijn in de zin van aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PB 2003, L 124, blz. 36). Op grond van deze verklaring behoefde zij enkel het lagere bedrag van de vergoeding te betalen die krachtens artikel 6, lid 4, van verordening nr. 1907/2006 voor elke registratie-aanvraag verschuldigd is. Overeenkomstig artikel 74, lid 1, van die verordening, is die vergoeding vastgesteld bij verordening (EG) nr. 340/2008 van de Commissie van 16 april 2008 betreffende de aan het Europees Agentschap voor chemische stoffen te betalen vergoedingen krachtens verordening nr. 1907/2006 (PB 2008, L 107, blz. 6). Bijlage I bij verordening nr. 340/2008 bevat meer bepaald de bedragen van de vergoedingen die voor ingevolge artikel 6 van verordening nr. 1907/2006 ingediende registratie-aanvragen verschuldigd zijn, alsmede die van de lagere vergoedingen die verschuldigd zijn door de kleine, middelgrote en micro-ondernemingen. Voorts bepaalt artikel 13, lid 4, van verordening nr. 340/2008 dat wanneer een natuurlijke of rechtspersoon die aanspraak maakt op een lagere vergoeding of een vrijstelling van vergoeding zijn recht op verlaging of vrijstelling niet kan aantonen, het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) de volledige vergoeding in rekening brengt, vermeerderd met een vergoeding voor administratieve kosten. In dit verband heeft de raad van bestuur van ECHA op 12 november 2010 besluit MB/D/29/2010 betreffende de indeling van de diensten waarvoor vergoedingen verschuldigd zijn (hierna: „besluit MB/D/29/2010”) vastgesteld. In artikel 2 en in tabel 1 in de bijlage bij dit besluit, zoals gewijzigd bij besluit MB/21/2012/D van de raad van bestuur van ECHA van 12 februari 2013, staat dat de in artikel 13, lid 4, van verordening nr. 340/2008 bedoelde vergoeding voor administratieve kosten 19 900 EUR bedraagt voor een grote onderneming, 13 900 EUR voor een middelgrote onderneming en 7 960 EUR voor een kleine onderneming.

3        Op 20, 22, 23 en 25 november 2010 heeft ECHA zes facturen uitgeschreven, elk ten bedrage van 16 275 EUR. Dit was het bedrag dat volgens de op het tijdstip van de feiten geldende bijlage I bij verordening nr. 340/2008 door een middelgrote onderneming verschuldigd was in het kader van een gezamenlijke indiening voor stoffen in de hoeveelheidsklasse van meer dan 1 000 ton.

4        Op 24 augustus 2012 heeft ECHA verzoekster verzocht een aantal documenten te verstrekken om haar verklaring dat zij een middelgrote onderneming was, te verifiëren.

5        Op 19 september 2013 heeft ECHA, na correspondentie in de vorm van documenten en e-mails, besluit SME(2013) 3747 vastgesteld (hierna: „bestreden besluit”). In dit besluit stond ECHA op het standpunt dat verzoekster als een grote onderneming moest worden beschouwd en dat zij de bijbehorende vergoeding moest betalen. In deze omstandigheden deelde ECHA verzoekster mee dat het haar facturen voor het verschil tussen de aanvankelijk betaalde vergoedingen en de uiteindelijk verschuldigde vergoedingen, alsmede een factuur van 19 900 EUR voor de vergoeding voor administratieve kosten ging toesturen.

6        Op 10 oktober 2013 is verzoekster op voet van de artikelen 91 en 92 van verordening nr. 1907/2006 voor de kamer van beroep van ECHA tegen het bestreden besluit opgekomen.

7        Op 2 april 2014 heeft de kamer van beroep van ECHA besloten de behandeling van de bij haar aanhangige procedure te schorsen totdat het Gerecht in de onderhavige zaak uitspraak heeft gedaan.

 Procedure en conclusies van partijen

8        Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 22 november 2013, heeft verzoekster het onderhavige beroep ingesteld. Dit beroep is onderdeel van een reeks samenhangende zaken.

9        De eerste zaak in deze reeks samenhangende zaken is voorwerp geweest van het nietigverklaringsarrest van 2 oktober 2014, Spraylat/ECHA (T‑177/12, EU:T:2014:849).

10      Op 8 januari 2015 werd partijen bij wege van maatregel tot organisatie van de procesgang als bedoeld in artikel 64 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van 2 mei 1991, verzocht hun zienswijze te geven aangaande de mogelijke relevantie voor het onderhavige geding van het arrest van 2 oktober 2014, Spraylat/ECHA (T‑177/12, EU:T:2014:849), en te antwoorden op een vraag. Partijen hebben binnen de gestelde termijn aan dit verzoek voldaan.

11      Op 16 oktober 2015 heeft het Gerecht (Zesde kamer) op voorstel van de rechter-rapporteur besloten tot de mondelinge behandeling over te gaan en heeft het in het kader van de in artikel 89 van zijn Reglement voor de procesvoering voorziene maatregelen tot organisatie van de procesgang partijen verzocht om een vraag te beantwoorden en een aantal documenten over te leggen. Partijen hebben binnen de gestelde termijn aan deze verzoeken voldaan.

12      Partijen zijn ter terechtzitting van 16 december 2015 gehoord in hun pleidooien en in hun antwoorden op de mondelinge vragen van het Gerecht.

13      Verzoekster verzoekt het Gerecht het bestreden besluit nietig en dus ongeldig te verklaren en bijgevolg dit besluit elke werking te ontnemen, mede onder nietigverklaring van de facturen die zijn uitgeschreven ter inning van de hogere vergoedingen en als beweerdelijk verschuldigde sancties.

14      Ter terechtzitting heeft verzoekster haar vordering tot nietigverklaring van de ter uitvoering van het bestreden besluit uitgeschreven facturen ingetrokken, waarvan akte is genomen.

15      ECHA verzoekt het Gerecht:

–        het beroep te verwerpen;

–        verzoekster te verwijzen in de kosten.

 In rechte

 Bevoegdheid van het Gerecht

16      ECHA benadrukt dat de kamer van beroep onbevoegd is om kennis te nemen van dit geding, dat ook bij haar is aangebracht, aangezien het bestreden besluit niet behoort tot de besluiten waartegen bij haar beroep kan worden ingesteld.

17      Volgens verzoekster houdt het onderhavige beroep geenszins in dat zij afstand doet van het beroep dat zij voor de kamer van beroep van ECHA heeft ingesteld. Ter terechtzitting heeft verzoekster tevens benadrukt dat het Gerecht volgens haar bevoegd was om kennis te nemen van het onderhavige geding.

18      Er zij aan herinnerd dat artikel 94, lid 1, van verordening nr. 1907/2006 bepaalt dat „[t]egen beslissingen van de kamer van beroep, of bij ontbreken van recht van beroep bij de kamer, tegen beslissingen van [ECHA] [bij] het Gerecht [...] of het Hof van Justitie beroep [kan] worden ingesteld overeenkomstig artikel [263 VWEU]”.

19      In dat verband bepaalt artikel 91, lid 1, van verordening nr. 1907/2006 dat „[t]egen de besluiten van [ECHA] overeenkomstig artikel 9, artikel 20, artikel 27, lid 6, artikel 30, leden 2 en 3, en artikel 51 [van verordening nr. 1907/2006] beroep [kan] worden ingesteld” bij de kamer van beroep.

20      Het bestreden besluit is echter niet genomen op grond van de in artikel 91, lid 1, van verordening nr. 1907/2006 bedoelde bepalingen, maar op grond van artikel 13, lid 4, van verordening nr. 340/2008 en de artikelen 2 en 4 van besluit MB/D/29/2010. Voorts zij benadrukt dat verordening nr. 340/2008, noch besluit MB/D/29/2010 zijn vastgesteld ingevolge de in artikel 91, lid 1, van verordening nr. 1907/2006 bedoelde bepalingen.

21      Daarenboven moet worden opgemerkt dat het bepaalde in de artikelen 9, 27, 30 en 51 van verordening nr. 1907/2006, als bedoeld in artikel 91, lid 1, van deze verordening, betrekking heeft op besluiten die geen verband houden met de vergoeding die door de registranten moet worden betaald.

22      Artikel 20 van verordening nr. 1907/2006 is gericht op de „verplichtingen van [ECHA]”. Lid 5 van dit artikel bepaalt dat „[t]egen de besluiten van [ECHA] overeenkomstig lid 2 van dit artikel [...] overeenkomstig de artikelen 91, 92 en 93 [van verordening nr. 1907/2006] beroep [kan] worden ingesteld”. Lid 2 van dat artikel heeft betrekking op de controle op „volledigheid” die ECHA op elke registratie uitvoert, met inbegrip van de betaling van de vergoeding. Er zij echter op gewezen dat deze controle „[...] geen beoordeling van de kwaliteit of de geschiktheid van de ingediende gegevens of motiveringen [omvat]”. Voorts bepaalt artikel 20, lid 2, derde en vierde alinea, van verordening nr. 1907/2006 dat indien een registratie „onvolledig is”, en de registrant „zijn registratie niet aanpast binnen de gestelde termijn”, ECHA „de registratie [afwijst]”. In het onderhavige geval echter is het bestreden besluit, naast het feit dat het niet is gebaseerd op artikel 20, lid 2, van verordening nr. 1907/2006, geen gevolg van de weigering om de betrokken stoffen te registreren.

23      Gelet op een en ander moet worden geoordeeld dat het Gerecht bevoegd is van het onderhavige beroep kennis te nemen, ondanks het beroep dat verzoekster bij de kamer van beroep van ECHA tegen het bestreden besluit heeft ingesteld (zie in die zin beschikking van 16 september 2015, Calestep/ECHA, T‑89/13, EU:T:2015:711, punten 16‑22).

 Ten gronde

24      Tot staving van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan. Het eerste middel is ontleend aan een ontoereikende motivering van het bestreden besluit. Het tweede middel is in wezen ontleend aan een onjuiste beoordeling van de feiten van het geval.

 Eerste middel: ontoereikende motivering van het bestreden besluit

25      Verzoekster stelt dat ECHA, ondanks de uitvoerig gemotiveerde en gedocumenteerde opmerkingen die zij heeft gemaakt, geen rekening heeft gehouden met haar argumenten. Meer bepaald heeft ECHA geen rekening gehouden met de nadere toelichtingen die verzoekster in haar brief van 8 juli 2013 heeft verstrekt. Verzoekster stelt niet in staat te zijn de redenering die ECHA heeft gevolgd om het bestreden besluit vast te stellen, te begrijpen. De verwijzing van ECHA in zijn stukken naar de brief van 5 september 2013 doet niet aan deze conclusie af. Meer bepaald betoogt verzoekster in haar brief van 8 juli 2013 dat zij heeft benadrukt dat geen rekening moest worden gehouden met de gegevens die Esseco Group Srl betroffen. ECHA heeft in zijn brief van 5 september 2013 echter niet op de argumenten van verzoekster gereageerd. Verder bemoeilijkte de verwijzing in het bestreden besluit naar een groot aantal bijlagen het begrip van de door ECHA gevolgde redenering.

26      ECHA betwist verzoeksters betoog.

27      Er zij aan herinnerd dat de door artikel 296 VWEU vereiste motivering moet beantwoorden aan de aard van de betrokken handeling en de redenering van de instelling die de handeling heeft verricht, duidelijk en ondubbelzinnig tot uitdrukking moet doen komen, zodat de belanghebbenden kunnen weten wat de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel zijn en de bevoegde rechter zijn toezicht kan uitoefenen. Wat meer in het bijzonder de motivering van individuele besluiten betreft, heeft de motiveringsplicht bij dergelijke besluiten niet alleen tot doel om de rechter de mogelijkheid te bieden toezicht uit te oefenen, maar ook om de betrokkene voldoende gegevens te verschaffen om na te gaan of het besluit eventueel een gebrek vertoont op grond waarvan de geldigheid ervan kan worden betwist. Voorts moet de vereiste motivering worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval, met name de inhoud van de betrokken handeling, de aard van de redengeving en het belang dat de adressaten van de handeling of andere personen die daardoor rechtstreeks en individueel worden geraakt, bij een toelichting kunnen hebben. Het is niet noodzakelijk dat alle feitelijk of rechtens relevante gegevens in de motivering worden gespecificeerd, aangezien bij de vraag of de motivering van een handeling aan de vereisten van artikel 296 VWEU voldoet, niet alleen acht moet worden geslagen op de bewoordingen ervan, doch ook op de context en op het geheel van rechtsregels die de betrokken materie beheersen (zie arrest van 19 maart 2015, Dole Food en Dole Fresh Fruit Europe/Commissie, C‑286/13 P, EU:C:2015:184, punten 93 en 94 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

28      Verder zij opgemerkt dat zowel verordening nr. 1907/2006, in artikel 3 ervan, als verordening nr. 340/2008, in overweging 9 en artikel 2 ervan, voor de definitie van middelgrote, kleine en micro-ondernemingen verwijzen naar aanbeveling 2003/361.

29      Aanbeveling 2003/361 bevat een bijlage, waarvan titel I betrekking heeft op de „door de Commissie vastgestelde definitie van middelgrote, kleine en micro-ondernemingen”. Artikel 2 onder deze titel heeft het opschrift „Aantal werkzame personen en financiële drempels ter bepaling van de categorieën ondernemingen”.

30      In het geval van een zelfstandige onderneming, dat wil zeggen een onderneming die niet wordt aangemerkt als „partneronderneming” of „verbonden onderneming” in de zin van artikel 3, leden 2 en 3, van de bijlage bij aanbeveling 2003/361, worden, volgens artikel 6, lid 1, van deze bijlage, de gegevens, met inbegrip van het aantal werkzame personen, uitsluitend op basis van de rekeningen van die onderneming vastgesteld.

31      Volgens artikel 6, lid 2, eerste alinea, van de bijlage bij aanbeveling 2003/361 worden in het geval van een onderneming die partnerondernemingen of verbonden ondernemingen heeft, de gegevens, met inbegrip van het aantal werkzame personen, op basis van de rekeningen en andere gegevens van die onderneming vastgesteld of, zo van toepassing, van de geconsolideerde rekeningen van de onderneming of van de geconsolideerde rekeningen waarin de onderneming door consolidatie is opgenomen. Krachtens artikel 6, lid 2, tweede en derde alinea, van de bijlage bij aanbeveling 2003/361, worden deze gegevens samengeteld met, ten eerste, de gegevens van de partnerondernemingen (die zich meteen boven of onder het niveau van de betreffende onderneming bevinden) in evenredigheid met het aandeel in het kapitaal of de stemrechten, waarbij het hoogste van de twee percentages wordt gebruikt en, ten tweede, 100 % van de gegevens van direct of indirect met de betrokken onderneming verbonden ondernemingen die nog niet door consolidatie in de rekeningen zijn opgenomen.

32      Krachtens artikel 6, lid 3, eerste alinea, van de bijlage bij aanbeveling 2003/361, resulteren voor de toepassing van lid 2, van dat artikel, de gegevens van de partnerondernemingen van de betrokken onderneming uit de, indien van toepassing, geconsolideerde rekeningen en andere gegevens, die worden samengeteld met alle gegevens (100 %) van de met deze partnerondernemingen verbonden ondernemingen, tenzij hun gegevens reeds door consolidatie daarin zijn opgenomen. De gegevens van de met de betrokken onderneming verbonden ondernemingen resulteren uit hun, indien van toepassing, geconsolideerde rekeningen en andere gegevens. Krachtens artikel 6, lid 3, tweede alinea, van de bijlage bij aanbeveling 2003/361, worden deze evenredig samengeteld met de gegevens van de eventuele partnerondernemingen van deze verbonden ondernemingen, die zich meteen boven of onder het niveau van laatstgenoemde ondernemingen bevinden, mits deze gegevens in de geconsolideerde rekeningen nog niet zijn opgenomen in een verhouding die ten minste gelijk is aan het aandeel in het kapitaal of de stemrechten, waarbij het hoogste van de twee percentages wordt gebruikt.

33      In casu is ECHA er in het bestreden besluit van uitgegaan dat verzoekster een aantal werkzame personen had van gelijk aan of meer dan 250 personen, een jaaromzet van meer dan 50 miljoen EUR en een jaarbalans van meer dan 43 miljoen EUR. ECHA stond op basis daarvan op het standpunt dat verzoekster niet kon worden aangemerkt als middelgrote onderneming.

34      De berekening van ECHA werd nader beschreven in een rapport in bijlage bij het bestreden besluit. In dit rapport heeft ECHA de gegevens overgenomen van de ondernemingen die als „verbonden onderneming” (Crosfield Italia Srl) en als „partneronderneming” (Marfin Srl en Esseco Group) waren aangemerkt en deze vervolgens geheel of gedeeltelijk samengeteld met verzoeksters gegevens. Met betrekking tot de ondernemingen die als „partneronderneming” waren aangemerkt, heeft ECHA meer bepaald 49,9995 % van de gegevens van Esseco Group meegeteld. In een brief die op 8 juli 2013 aan ECHA is verstuurd, heeft verzoekster betwist dat de gegevens van Esseco Group werden meegeteld.

35      Vooraf moet worden gewezen op de banden die verzoekster ten tijde van de feiten met andere ondernemingen onderhield. Verzoekster was allereerst verbonden met Crosfield Italia, aangezien zij een meerderheidsbelang in het aandelenkapitaal van deze onderneming had. Vervolgens was verzoekster partneronderneming van Marfin (die tussen 25 % en 50 % van haar aandelenkapitaal bezat) en van Essemar SpA (waarvan verzoekster tussen 25 % en 50 % van het aandelenkapitaal bezat). Verder was Essemar volgens ECHA verbonden met Esseco Group, aangezien deze laatste onderneming officieel een meerderheid in het aandelenkapitaal en dus van de stemrechten van de aandeelhouders in de eerste bezat, hetgeen verzoekster ter terechtzitting heeft erkend.

36      In de eerste plaats kon verzoekster, wat het meetellen van de gegevens van Crosfield Italia en van Marfin betreft, uit het rapport in bijlage bij het bestreden besluit opmaken wat de gronden waren voor dit besluit, gelet op met name de relevante bepalingen van aanbeveling 2003/361. Meer bepaald blijkt duidelijk uit deze bepalingen en uit de elementen van het onderhavige geval dat ECHA de gegevens van Crosfield Italia in hun geheel in aanmerking heeft genomen, aangezien deze onderneming met verzoekster was verbonden (ingevolge artikel 6, lid 2, derde alinea, van de bijlage bij aanbeveling 2003/361), en de gegevens van Marfin pro rata in aanmerking heeft genomen, aangezien deze onderneming partner van verzoekster was (ingevolge artikel 6, lid 2, tweede alinea, van de bijlage bij aanbeveling 2003/361). Verzoekster betwist overigens niet specifiek dat de gegevens van deze ondernemingen in het onderhavige beroep zijn meegeteld.

37      In de tweede plaats heeft ECHA wat betreft het meetellen van de gegevens van Esseco Group, hetgeen in de administratieve procedure door verzoekster is betwist en meer bepaald het onderwerp is van het onderhavige beroep, verzoekster in een brief van 5 september 2013 erop gewezen dat Esseco Group was verbonden met Essemar, die een partneronderneming van verzoekster was. ECHA heeft ook de redenen vermeld voor zijn standpunt dat Esseco Group was verbonden met Essemar. Alvorens uiteen te zetten dat rekening moest worden gehouden met het feit dat de gegevens van Essemar waren opgenomen in de geconsolideerde rekeningen van Esseco Group, heeft ECHA daarenboven krachtens artikel 6, lid 3, van de bijlage bij aanbeveling 2003/361 het volgende aangegeven:

„De gegevens van de partneronderneming [in casu Essemar] van de betrokken onderneming [in casu verzoekster] resulteren uit de, indien van toepassing, geconsolideerde rekeningen en andere gegevens. Deze worden samengeteld met 100 % van de gegevens van met deze partneronderneming [Esseco Group] verbonden ondernemingen, tenzij hun gegevens reeds door consolidatie daarin zijn opgenomen. Derhalve moeten, aangezien, in uw geval, Esseco Group was verbonden met Essemar die een partneronderneming is van [verzoekster], de gegevens van Esseco Group in aanmerking worden genomen wanneer de gezamenlijke gegevens van [verzoekster] worden vastgesteld.”

38      Uit deze elementen vloeit voort dat verzoekster kon weten welke motivering ECHA had geleid bij de berekening van haar grootte en, met name, met betrekking tot de inaanmerkingneming van de gegevens van Esseco Group. Meer bepaald kon verzoekster de redenen begrijpen voor het standpunt van ECHA dat Esseco Group een met Essemar verbonden onderneming was. Voorts kon verzoekster begrijpen dat de gegevens van Esseco Group bij de berekening van haar grootte in aanmerking waren genomen aangezien Esseco Group, volgens ECHA, een met een partneronderneming van verzoekster (Essemar) verbonden onderneming was. Ook kon verzoekster begrijpen dat ECHA, om rekening te houden met de gegevens van Esseco Group, had besloten toepassing te maken van artikel 6, lid 3, van de bijlage bij aanbeveling 2003/361, dat bepaalt dat „de gegevens van de partnerondernemingen van de betrokken onderneming [resulteren] uit de, indien van toepassing, geconsolideerde rekeningen en andere gegevens. Deze worden samengeteld met alle gegevens (100 %) van de met deze partnerondernemingen verbonden ondernemingen, tenzij hun gegevens reeds door consolidatie daarin zijn opgenomen”. Tot slot kon verzoekster, zodra de geconsolideerde rekeningen van Esseco Group, volgens ECHA, de gegevens van Essemar bevatten, begrijpen dat de gegevens van Esseco Group voor 49,9995 % werden meegeteld als afspiegeling van, ten eerste, het feit dat de gegevens van Essemar ter hoogte van verzoeksters aandeel in het aandelenkapitaal waren meegeteld en, ten tweede, de gegevens van Esseco Group (eveneens ter hoogte van verzoeksters aandeel in het aandelenkapitaal van Essemar) waren meegeteld.

39      Onverminderd de argumenten die in het tweede middel door verzoekster worden uitgewerkt, moet het aangevochten besluit dan ook worden geacht aan het motiveringsvereiste van artikel 296 VWEU te voldoen.

40      Dientengevolge moet het eerste middel ongegrond worden verklaard.

 Tweede middel: onjuiste beoordeling van de feiten

41      Volgens verzoekster heeft ECHA onterecht vastgesteld dat Esseco Group en zijzelf partnerondernemingen waren. De gegevens van Esseco Group zouden dus zijn meegeteld om de grootte van verzoekster vast te stellen. Esseco Group onderhoudt echter geen enkele, zelfs maar indirecte, band met verzoekster. Verzoekster merkt onder verwijzing naar de Italiaanse wetgeving ter uitvoering van aanbeveling 2003/361 op dat Esseco Group meerderheidsaandeelhouder is in het aandelenkapitaal van Essemar en dat zij het resterende deel bezit. Esseco Group bezit op grond van schriftelijke overeenkomsten tussen de vennoten van Essemar echter niet de meerderheid van de stemrechten in de laatstgenoemde. Esseco Group, noch Essemar oefenen binnen verzoekster stemrechten uit. De gegevens van Esseco Group hadden dus niet moeten worden meegeteld om de grootte van verzoekster vast te stellen. Alleen de gegevens van Essemar, een partneronderneming van verzoekster, hadden mogen worden meegeteld. In deze context had ECHA verzoekster niet als grote onderneming mogen aanmerken.

42      In de repliek geeft verzoekster aan dat de interpretatie van ECHA in zijn verweer onredelijk is, ook al kon hiervoor een grondslag worden gevonden in de letterlijke tekst van de bepaling. Bij deze interpretatie wordt namelijk uiteindelijk rekening gehouden met de gegevens van ondernemingen die de betrokken onderneming niet, zelfs indirect, in bezit heeft. Volgens verzoekster moet de betekenis van de betrokken bepalingen aldus worden opgevat dat de gegevens van de betrokken onderneming, evenredig met het percentage van de deelneming, worden samengeteld met de gegevens van de ondernemingen die in bezit zijn van de verbonden of partnerondernemingen van de betrokken onderneming en niet met de gegevens van de ondernemingen die op hun beurt deelnemingen bezitten in verbonden of partnerondernemingen van de betrokken onderneming. Onverminderd deze uitlegging herinnert verzoekster eraan dat Esseco Group niet over de meerderheid van de stemrechten in Essemar beschikt. Subsidiair stelt verzoekster dat ECHA, om haar grootte vast te stellen, een fout heeft begaan met zijn besluit 100 % van de gegevens van Esseco Group mee te tellen. ECHA had alleen de gegevens van Esseco Group aan die van Essemar moeten toevoegen, en deze vervolgens moeten samentellen met die van verzoekster, in evenredigheid met haar aandeel in het kapitaal van Essemar.

43      ECHA betwist verzoeksters betoog.

44      Ten eerste moet worden opgemerkt dat verzoekster niet de vaststelling van ECHA betwist dat Essemar en zijzelf „partnerondernemingen” zijn in de zin van artikel 3, lid 2, van de bijlage bij aanbeveling 2003/361.

45      Ten tweede heeft ECHA in het rapport in bijlage bij het aangevochten besluit inderdaad de partnerondernemingen van verzoekster genoemd, met inbegrip van Esseco Group, terwijl deze onderneming geen partner was van verzoekster in de zin van aanbeveling 2003/361. Uit de brief van ECHA van 5 september 2013 vloeit echter ook voort dat de tekst van artikel 6, lid 3, eerste alinea, van de bijlage bij aanbeveling 2003/361 was vermeld en dat deze bepaling op het onderhavige geval is toegepast.

46      Ten derde blijkt, anders dan door verzoekster wordt beweerd, uit het rapport in bijlage bij het aangevochten besluit ook dat de gegevens van Esseco Group alleen naar evenredigheid met het aandeel van verzoekster in het kapitaal van Essemar zijn meegeteld. Verzoekster erkent overigens in de repliek dat een dergelijke evenredige samentelling mogelijk was.

47      Ten vierde berusten verzoeksters argumenten dat Esseco Group geen meerderheid van de stemrechten in Essemar zou hebben, niet op nader uitgewerkte gegevens. Meer bepaald blijkt uit de overgelegde stukken dat Esseco Group en verzoekster bij akte van 30 maart 2004 hebben besloten een gemeenschappelijke onderneming op te richten, namelijk Essemar, waarbij elke partij de helft van het aandelenkapitaal in deze onderneming bezat. Ook blijkt uit een schriftelijke overeenkomst van 9 november 2006 tussen Esseco Group en verzoekster dat, ten eerste, verzoekster 0,0005 % van het aandelenkapitaal van Essemar aan Esseco Group heeft overgedragen en, ten tweede, verzoekster een optierecht heeft om 0,0005 % van het aandelenkapitaal van Essemar te verwerven. Uit deze gegevens blijkt dat Esseco Group, op het tijdstip dat de stoffen bij ECHA werden geregistreerd, de meerderheid van het aandelenkapitaal van Essemar bezat, namelijk 50,0005 %, hetgeen verzoekster ter terechtzitting heeft erkend. Verder kan op basis van geen enkel gegeven worden geoordeeld dat de Esseco Group niet over de meerderheid van de stemrechten in Essemar beschikte. Het feit dat verzoekster een optierecht had om 0,0005 % van het aandelenkapitaal van Essemar te verwerven doet niet aan deze conclusie af, aangezien deze optie niet is uitgeoefend. Verzoekster heeft overigens ter terechtzitting erkend dat Esseco Group, gelet op het bezit van de meerderheid in het aandelenkapitaal van Essemar, formeel de meerderheid van de stemrechten binnen deze onderneming bezat.

48      Ten vijfde wijkt verzoeksters interpretatie van de bijlage bij aanbeveling 2003/361 en meer bepaald van artikel 6 ervan, duidelijk af van de gebruikelijke betekenis van de woorden die in deze aanbeveling worden gebruikt en kan dan ook niet worden gevolgd (zie naar analogie arrest van 1 oktober 1998, Verenigd Koninkrijk/Commissie, C‑209/96, EU:C:1998:448, punt 35 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

49      Gelet op het voorgaande kan niet op basis van een van de door verzoekster aangevoerde gegevens worden geoordeeld dat ECHA bij de beoordeling van haar grootte een fout zou hebben begaan.

50      Bijgevolg moet het tweede middel ongegrond worden verklaard en moet het beroep dan ook in zijn geheel worden verworpen.

 Kosten

51      Volgens artikel 134, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voor zover dat is gevorderd. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van ECHA te worden verwezen in de kosten.


HET GERECHT (Zesde kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      Het beroep wordt verworpen.

2)      Marchi Industriale SpA wordt verwezen in de kosten.

Frimodt Nielsen

Dehousse

Collins

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 15 september 2016.

ondertekeningen


* Procestaal: Italiaans.