Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 16 november 2023 door de Europees Toezichthouder voor gegevensbescherming tegen de beschikking van het Gerecht (Eerste kamer - uitgebreid) van 6 september 2023 in zaak T-578/22, Europees Toezichthouder voor gegevensbescherming / Parlement en Raad

(Zaak C-698/23 P)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirant: Europees Toezichthouder voor gegevensbescherming (EDPS) (vertegenwoordigers: T. Zerdick, A. Buchta, F. Coudert en D. Nardi, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: Europees Parlement, Raad van de Europese Unie

Conclusies

Rekwirant verzoekt de Hof:

de bestreden beschikking te vernietigen;

het door de EDPS ingestelde beroep tot nietigverklaring van de artikelen 74 bis en 74 ter van verordening (EU) 2016/794 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) en tot vervanging en intrekking van de besluiten 2009/371/JBZ, 2009/934/JBZ, 2009/935/JBZ, 2009/936/JBZ en 2009/968/JBZ van de Raad1 , zoals gewijzigd bij verordening (EU) 2022/991 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2022 wat betreft de samenwerking van Europol met particuliere partijen, de verwerking van persoonsgegevens door Europol ter ondersteuning van strafrechtelijke onderzoeken, en de rol van Europol bij onderzoek en innovatie2 ontvankelijk te verklaren; en

het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie te verwijzen in de kosten van de procedure in hogere voorziening.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter onderbouwing van de hogere voorziening voert rekwirant twee middelen aan.

Eerste middel: door zijn beroep tot nietigverklaring niet-ontvankelijk te verklaren, en meer in het bijzonder door te oordelen dat het arrest van het Hof van 22 mei 1990 (C-70/88, EU:C:1990:217) niet naar analogie kon worden toegepast om de procesbevoegdheid van de EDPS vast te stellen om krachtens artikel 263 VWEU beroep tot nietigverklaring tegen de litigieuze bepalingen in te stellen, heeft het Gerecht heeft het beginsel van institutioneel evenwicht onjuist uitgelegd ten nadele van het onafhankelijkheidsvoorrecht van de EDPS, en heeft het Gerecht hem het rechtsmiddel ontnomen dat noodzakelijk is om dit voorrecht af te dwingen.

Tweede middel: het Gerecht heeft de EDPS ten onrechte niet aangemerkt als rechtstreeks en individueel geraakt door de litigieuze bepalingen, waardoor hem procesbevoegdheid wordt ontzegd om beroep tot nietigverklaring in te stellen onder de voorwaarden van artikel 263, vierde alinea, tweede zinsnede, VWEU.

____________

1 PB 2016 L 135, blz. 53.

1 PB 2022 L 169, blz. 1.