Language of document : ECLI:EU:T:2020:97

ARREST VAN HET GERECHT (Vierde kamer)

12 maart 2020 (*)

„Staatssteun – Steun van Spanje ten gunste van bepaalde professionele voetbalclubs – Garantie – Besluit waarbij de steun onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard – Indirecte begunstigde – Toerekenbaarheid aan de staat – Voordeel – Criterium van de particuliere investeerder”

In zaak T‑901/16,

Elche Club de Fútbol, SAD, gevestigd te Elche (Spanje), vertegenwoordigd door M. Segura Catalán, M. Clayton en J. Morant Vidal, advocaten,

verzoekster,

ondersteund door

Koninkrijk Spanje, vertegenwoordigd door M. García-Valdecasas Dorrego als gemachtigde,

interveniënt,

tegen

Europese Commissie, vertegenwoordigd door G. Luengo, B. Stromsky en P. Němečková als gemachtigden,

verweerster,

betreffende een verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot nietigverklaring van besluit (EU) 2017/365 van de Commissie van 4 juli 2016 betreffende de staatssteun SA.36387 (2013/C) (ex 2013/NN) (ex 2013/CP) van Spanje ten gunste van Valencia Club de Fútbol Sociedad Anónima Deportiva, Hércules Club de Fútbol Sociedad Anónima Deportiva en Elche Club de Fútbol Sociedad Anónima Deportiva (PB 2017, L 55, blz. 12),

wijst

HET GERECHT (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: H. Kanninen (rapporteur), president, J. Schwarcz en C. Iliopoulos, rechters,

griffier: J. Palacio González, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 15 januari 2019,

het navolgende

Arrest

 Voorgeschiedenis van het geding

1        Verzoekster, Elche Club de Fútbol, SAD, is een professionele voetbalclub met zetel te Elche, in de provincie Alicante (regio Valencia, Spanje).

2        Fundación Elche Club de Fútbol (hierna: „Fundación Elche”) is een stichting zonder winstoogmerk die als maatschappelijk doel heeft sportgerelateerde activiteiten te bevorderen en in goede banen te leiden. De meeste leden van verzoeksters raad van bestuur waren eveneens lid van het directiecomité van Fundación Elche.

3        Op 17 februari 2011 heeft Instituto Valenciano de Finanzas (hierna: „IVF”), de financieringsinstelling van de Generalitat Valenciana (regionale regering van Valencia, Spanje), aan Fundación Elche een garantie verstrekt voor twee bankleningen voor in totaal 14 miljoen EUR, waarvan de ene lening werd toegekend door Caja de Ahorros del Mediterráneo voor een bedrag van 9 miljoen EUR en de andere door Banco de Valencia voor een bedrag van 5 miljoen EUR, met als doel de verwerving van een aantal aandelen die verzoekster had uitgegeven naar aanleiding van een kapitaalverhoging waartoe zij had besloten. Na afloop van de kapitaalverhoging bezat Fundación Elche 63,45 % van de aandelen in verzoekster.

4        De garantie dekte 100 % van de hoofdsom van de leningen, plus de rente en kosten van de gegarandeerde transactie. Als tegenprestatie was Fundación Elche een jaarlijkse garantiepremie van 1 % verschuldigd aan IVF. Bovendien ontving IVF als contragarantie een pandrecht op de door Fundación Elche verworven aandelen in verzoekster. De looptijd van de onderliggende leningen was vijf jaar. De rentevoet van de onderliggende leningen was de „Euro Interbank Offered Rate” (Euribor) op één jaar, vermeerderd met een marge van 3,5 %. Voorts werd een bereidstellingsprovisie van 0,5 % toegepast. Het plan was om de gegarandeerde leningen (hoofdsom en rente) af te lossen via de verkoop van de door Fundación Elche verworven aandelen in verzoekster.

5        Nadat de Europese Commissie op de hoogte was gebracht van het bestaan van staatssteun die Generalitat Valenciana in de vorm van garanties voor bankleningen zou hebben verleend ten gunste van Valencia Club de Fútbol, SAD, Hércules Club de Fútbol, SAD en verzoekster, heeft zij op 8 april 2013 het Koninkrijk Spanje verzocht om zijn opmerkingen te formuleren over deze informatie. Het Koninkrijk Spanje heeft geantwoord op 27 mei en 3 juni 2013.

6        Bij brief van 18 december 2013 heeft de Commissie het Koninkrijk Spanje in kennis gesteld van haar besluit om de formele onderzoeksprocedure van artikel 108, lid 2, VWEU in te leiden. Bij brief van 10 februari 2014 heeft Spanje zijn opmerkingen over het besluit tot inleiding van die procedure ingediend.

7        Tijdens de formele onderzoeksprocedure heeft de Commissie de opmerkingen en inlichtingen ontvangen van het Koninkrijk Spanje, IVF, Liga Nacional de Fútbol Profesional, Valencia Club de Fútbol en Fundaciόn Valencia.

8        Bij besluit (EU) 2017/365 van 4 juli 2016 betreffende de staatssteun SA.36387 (2013/C) (ex 2013/NN) (ex 2013/CP) van Spanje ten gunste van Valencia Club de Fútbol Sociedad Anónima Deportiva, Hércules Club de Fútbol Sociedad Anónima Deportiva en Elche Club de Fútbol Sociedad Anónima Deportiva (PB 2017, L 55, blz. 12; hierna: „bestreden besluit”) heeft de Commissie vastgesteld dat de staatsgarantie die op 17 februari 2011 door IVF was verstrekt ter dekking van twee bankleningen aan Fundación Elche voor de inschrijving op aandelen van verzoekster in het kader van de kapitaalverhoging waartoe zij had besloten (hierna: „betrokken maatregel” of „litigieuze garantie”), onrechtmatige steun vormde ten bedrage van 3 688 000 EUR, die onverenigbaar was met de interne markt (artikel 1). De Commissie heeft het Koninkrijk Spanje dientengevolge gelast om deze steun terug te vorderen van verzoekster (artikel 2), hetgeen „onmiddellijk en daadwerkelijk” diende te gebeuren (artikel 3).

9        In het bestreden besluit was de Commissie in de eerste plaats van mening dat de door IVF toegekende betrokken maatregel met staatsmiddelen was bekostigd en toerekenbaar was aan het Koninkrijk Spanje. In de tweede plaats is volgens de Commissie verzoekster de begunstigde van de steun en niet Fundación Elche – die optrad als financieel vehikel –, in het bijzonder gelet op de doelstelling van de maatregel, die erin bestond de financiering van de kapitaalverhoging van verzoekster te vergemakkelijken. Ten tijde van toekenning van de maatregel was verzoeksters financiële situatie die van een onderneming in moeilijkheden in de zin van punt 10, onder a), en punt 11 van de communautaire richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (PB 2004, C 244, blz. 2; hierna: „richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun”). In het licht van de criteria die zijn neergelegd in de mededeling van de Commissie betreffende de toepassing van de artikelen [107 en 108 VWEU] op staatssteun in de vorm van garanties (PB 2008, C 155, blz. 10; hierna: „mededeling inzake garanties”) en rekening houdend met verzoeksters financiële situatie en met de voorwaarden van de aan haar verstrekte staatsgarantie, is de Commissie tot de slotsom gekomen dat er sprake was van een onrechtmatig voordeel dat de mededinging kon vervalsen of dreigde te vervalsen en gevolgen kon hebben voor de handel tussen lidstaten. De Commissie heeft bovendien in het bestreden besluit de steun die aan verzoekster zou zijn verleend, gekwantificeerd door zich, daar geen zinvolle vergelijking met soortgelijke transacties op de markt mogelijk was, te baseren op het toepasselijke referentiepercentage overeenkomstig haar mededeling over de herziening van de methode waarmee de referentie- en disconteringspercentages worden vastgesteld (PB 2008, C 14, blz. 6, hierna: „mededeling inzake referentiepercentages”). Bij de kwantificering van de litigieuze steun was de Commissie van mening dat verzoeksters aandelen die aan IVF als contragarantie in pand waren gegeven, bijna geen waarde hadden. Ten slotte heeft de Commissie in het bestreden besluit overwogen dat de litigieuze steun onverenigbaar was met de interne markt, in het bijzonder gelet op de beginselen en voorwaarden die zijn neergelegd in de richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun.

 Procedure en conclusies van partijen

10      Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 21 december 2016, heeft verzoekster het onderhavige beroep ingesteld.

11      Bij een op 21 februari 2017 ter griffie van het Gerecht neergelegde afzonderlijke akte heeft verzoekster een verzoek in kort geding ingediend tot opschorting van de tenuitvoerlegging van de artikelen 2 tot en met 4 van het bestreden besluit voor zover de Commissie daarbij gelast de beweerdelijke steun van haar terug te vorderen.

12      Op 17 maart 2017 heeft de Commissie het verweerschrift ter griffie van het Gerecht neergelegd.

13      Bij beslissing van 24 april 2017 heeft de president van de Vierde kamer van het Gerecht het Koninkrijk Spanje toegelaten tot interventie aan de zijde van verzoekster.

14      Op 8 mei 2017 heeft verzoekster de repliek ter griffie van het Gerecht neergelegd.

15      Op 20 juni 2017 heeft de Commissie de dupliek ter griffie van het Gerecht neergelegd.

16      Op 6 juli 2017 heeft het Koninkrijk Spanje de memorie in interventie ter griffie van het Gerecht neergelegd.

17      De Commissie heeft op 27 juli 2017 haar opmerkingen betreffende de memorie in interventie ter griffie van het Gerecht neergelegd.

18      Verzoekster heeft op 21 september 2017 haar opmerkingen betreffende de memorie in interventie ter griffie van het Gerecht neergelegd.

19      Bij brief van 13 oktober 2017 heeft verzoekster verzocht om ter terechtzitting te worden gehoord.

20      Bij beschikking van 15 mei 2018, Elche Club de Fútbol/Commissie (T‑901/16 R, niet gepubliceerd, EU:T:2018:268), heeft de president van het Gerecht de opschorting van de tenuitvoerlegging van het bestreden besluit gelast, wat de terugvordering van de steun van verzoekster betreft, en de beslissing omtrent de kosten aangehouden.

21      Bij brieven van de griffie van het Gerecht van 30 oktober 2018 heeft het Gerecht bij wijze van maatregelen tot organisatie van de procesgang in de zin van artikel 89 van zijn Reglement voor de procesvoering aan alle partijen schriftelijke vragen gesteld, waarop zij hebben geantwoord op 20 en 21 november 2018.

22      Verzoekster vraagt het Gerecht:

–        het bestreden besluit nietig te verklaren, voor zover het haar betreft;

–        de Commissie te verwijzen in de kosten.

23      De Commissie verzoekt het Gerecht:

–        het beroep ongegrond te verklaren;

–        verzoekster te verwijzen in de kosten.

24      Het Koninkrijk Spanje verzoekt het Gerecht:

–        het bestreden besluit nietig te verklaren, voor zover het verzoekster betreft;

–        de Commissie te verwijzen in de kosten.

 In rechte

25      Tot staving van haar beroep voert verzoekster vier middelen aan:

–        het eerste middel betreft een beoordelingsfout en ontoereikende motivering bij de identificatie van de steun en de begunstigde ervan;

–        het tweede middel betreft schending van artikel 107 VWEU en ontoereikende motivering, en bestaat uit vijf onderdelen die betrekking hebben op het niet-vervuld zijn van de voorwaarden voor toerekenbaarheid aan de staat, het bestaan van een voordeel, de selectiviteit van dat voordeel, het bestaan van mededingingsverstoring en de ongunstige beïnvloeding van de handel tussen lidstaten;

–        het derde middel heeft betrekking op schending van artikel 107 VWEU bij de kwantificering van de steun en het terug te vorderen bedrag;

–        het vierde – subsidiaire – middel betreft schending van artikel 107 VWEU bij de beoordeling van de verenigbaarheid van de steun.

 Eerste middel: beoordelingsfout en ontoereikende motivering bij de identificatie van de steun en de begunstigde ervan

26      Verzoekster, ondersteund door het Koninkrijk Spanje, voert aan dat de Commissie de vaststelling dat zij de begunstigde van de litigieuze steun was, noch toereikend heeft gemotiveerd, noch rechtens genoegzaam heeft verantwoord.

27      Om te beginnen merkt verzoekster op dat de Commissie in het bestreden besluit niet heeft uiteengezet waarom de twijfels die zij in haar besluit tot inleiding van de formele procedure had geuit over het feit dat Fundación Elche de begunstigde zou zijn, waren weggenomen.

28      Vervolgens is verzoekster van mening dat de Commissie, doordat zij geen juridisch verband tussen de aan Fundación Elche toegekende en door IVF gegarandeerde leningen en de verwerving van haar aandelen door Fundación Elche had aangetoond, de twee verrichtingen afzonderlijk moest onderzoeken, gelet op hun eigen en onderscheiden kenmerken. In dit verband kan uit de beschrijving van het voorwerp van de door Fundación Elche aangegane financiering niet worden afgeleid dat de haar verstrekte leningen en de verwerving van de aandelen in verzoekster één enkele juridische transactie vormen. Het Koninkrijk Spanje voegt hieraan toe dat deze gegevens niet aantonen dat Fundación Elche verzoeksters financiële situatie wilde verbeteren. De Commissie had in het bijzonder moeten onderzoeken of de verwerving door Fundación Elche van verzoeksters aandelen een transactie was die enig uitzicht op rentabiliteit bood.

29      Aangezien het om twee gescheiden transacties gaat, stelt verzoekster dat de Commissie, om te kunnen concluderen dat zij het voordeel van steun genoot, had moeten aantonen dat de steun bij de aankoop van haar aandelen door Fundación Elche op haar was overgegaan, hetgeen de Commissie niet heeft onderzocht of toegelicht.

30      Bovendien had de Commissie, door ervan uit te gaan dat verzoekster de begunstigde van steun was, volgens dezelfde logica moeten oordelen dat uiteindelijk ook verzoeksters schuldeisers begunstigden van de steun waren. Verzoekster voegt daar in repliek aan toe dat de Commissie tevens had moeten onderzoeken of ook de kredietverlenende banken steunbegunstigden waren.

31      Voorts heeft de Commissie niet aangetoond dat verzoekster en Fundación Elche één begunstigde vormden, en heeft zij op dit punt zelfs niet aan haar motiveringsplicht voldaan. In dit verband is het begrip economische eenheid, waarop het bestreden besluit lijkt te steunen, niet van toepassing op de betrekkingen tussen verzoekster en Fundación Elche, die gescheiden entiteiten vormen met een verschillend maatschappelijk doel, waarbij Fundación Elche bovendien geen economische activiteiten verricht.

32      De in overweging 63 van het bestreden besluit genoemde criteria om aan te nemen dat een entiteit met een zeggenschapsdeelneming in een onderneming deelneemt aan de economische activiteit van die onderneming, zijn niet vervuld. Zo had Fundación Elche geen zeggenschap over verzoekster, aangezien zij op korte termijn tot doel had haar aandelen te verkopen met het oog op de terugbetaling van de leningen en zij hoe dan ook geen aandelen van verzoekster bezat op de datum waarop de litigieuze garantie werd verleend.  Evenmin benoemde zij de leden van de raad van bestuur van verzoekster, die integendeel samen met Fundación Elche op paritaire wijze over de samenstelling van het directiecomité van laatstgenoemde besliste. Anders dan de Commissie stelt, „beheerde” Fundación Elche ten slotte niet de leningen waarmee verzoekster kapitaal was verschaft, aangezien zij handelde als kredietnemer, de enige die een rechtsbetrekking met IVF onderhield, in het kader van de garantie die uitsluitend aan haar was verleend en verzoekster niet ten goede kwam. Deze garantie was met name gekoppeld aan de verpanding aan IVF van de aandelen van verzoekster, aangezien IVF het recht had en ook uitoefende om Fundación Elche aanwijzingen te geven over de uitoefening van haar rechten op verzoekster, teneinde de vermogensrechtelijke belangen van IVF veilig te stellen. De gerechtelijke gevolgen die verband hielden met de gedeeltelijke niet-betaling door Fundación Elche van de afgesloten leningen, hebben alleen Fundación Elche en niet verzoekster, rechtstreeks geraakt. Bij gebreke van andere gegevens bestond er tussen verzoekster en Fundación Elche dus geen enkele financiële regeling in de zin van de in overweging 63 van het bestreden besluit genoemde criteria.

33      Ten slotte houdt het arrest van 10 januari 2006, Cassa di Risparmio di Firenze e.a. (C‑222/04, EU:C:2006:8), waarnaar in overweging 63 van het bestreden besluit wordt verwezen, geen verband met de onderhavige zaak, aangezien het er niet om ging vast te stellen of Fundación Elche een onderneming was – hetgeen zij overigens zou zijn door een economische activiteit uit te oefenen die bestaat in de aankoop van aandelen – en Fundación Elche geen zeggenschap over verzoekster had.

34      De Commissie betwist verzoeksters argumenten.

35      Om te beginnen zij opgemerkt dat partijen het erover eens zijn dat de betrokken maatregel waarop het bestreden besluit betrekking heeft, de garantie is die IVF op 17 februari 2011 voor de twee door Fundación Elche aangegane leningen heeft verleend. Zij verschillen echter van mening over wie de daadwerkelijke begunstigde van deze maatregel is.

36      In dit verband moet worden vastgesteld dat artikel 107 VWEU steun van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd verbiedt, zonder dat een onderscheid wordt gemaakt naargelang de aan de steun verbonden voordelen rechtstreeks of indirect worden toegekend (arrest van 4 maart 2009, Italië/Commissie, T‑424/05, niet gepubliceerd, EU:T:2009:49, punt 108). Zo kan de Commissie om de begunstigde van een steunmaatregel te bepalen rekening houden met de bestemming waartoe in voorkomend geval op het tijdstip van de toekenning van de maatregel zou zijn besloten. In een dergelijk geval is het met name mogelijk dat de begunstigde niet degene is die de gegarandeerde lening is aangegaan (zie in die zin arrest van 3 juli 2003, België/Commissie, C‑457/00, EU:C:2003:387, punten 56 en 57). Om de begunstigde van staatssteun te bepalen, moeten uiteindelijk de ondernemingen worden aangewezen die daarvan daadwerkelijk hebben geprofiteerd (arrest van 3 juli 2003, België/Commissie, C‑457/00, EU:C:2003:387, punt 55).

37      In casu heeft de Commissie in de overwegingen 11 en 68 van het bestreden besluit vastgesteld dat de door IVF verleende garantie, zoals blijkt uit de bewoordingen zelf van de garantieovereenkomst van 17 februari 2011, tot doel had twee leningen aan Fundación Elche te garanderen die uitsluitend bestemd waren voor de financiering van verzoeksters kapitaalverhoging. In dit verband betwist noch verzoekster, noch het Koninkrijk Spanje dat de door IVF verleende garantie slechts van toepassing was indien de gegarandeerde leningen werden gebruikt voor de in de garantieovereenkomst vermelde doeleinden, te weten de deelneming aan de kapitaalverhoging van verzoekster.

38      Voorts staat vast dat de door middel van de gegarandeerde leningen verkregen bedragen daadwerkelijk zijn gebruikt voor de herkapitalisatie van verzoekster.

39      Hieruit volgt dat de Commissie terecht heeft geoordeeld dat verzoekster de begunstigde van de betrokken maatregel was.

40      De overige door verzoekster en het Koninkrijk Spanje aangevoerde argumenten laten deze conclusie onverlet.

41      In de eerste plaats is de omstandigheid dat de Commissie bovendien niet heeft aangetoond dat Fundación Elche de begunstigde van staatssteun was, irrelevant. Aangezien artikel 107, lid 1, VWEU steun van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, verbiedt, hoeft, om tot de conclusie te komen dat de litigieuze garantie een andere persoon ten goede komt dan de lener aan wie de garantie is verstrekt, immers niet vooraf worden vastgesteld dat de maatregel staatssteun vormt ten aanzien van de lener (arrest van 3 juli 2003, België/Commissie, C‑457/00, EU:C:2003:387, punt 57).

42      In de tweede plaats moet aangaande de fout die de Commissie zou hebben gemaakt door geen andere begunstigden van de betrokken maatregel te identificeren onder de kredietverstrekkende banken en de schuldeisers van verzoekster, worden opgemerkt dat verzoekster geen gegevens aanvoert die zouden staven dat er meerdere begunstigden van de steun zijn. Hoe dan ook kan verzoeksters argument niet slagen, aangezien de omstandigheid – gesteld dat deze bewezen is – dat ook andere personen voordeel uit de betrokken maatregel hebben gehaald, als zodanig geen invloed heeft op de vaststelling dat ook zij voordeel uit de betrokken maatregel heeft gehaald.

43      In de derde plaats faalt ook verzoeksters betoog inzake de verwijzing in het bestreden besluit naar het arrest van 10 januari 2006, Cassa di Risparmio di Firenze e.a. (C‑222/04, EU:C:2006:8), en de toepassing van de daarin genoemde criteria, voor zover het is gericht tegen een reden die in het bestreden besluit ten overvloede wordt opgegeven, aangezien de in punt 37 hierboven genoemde reden volstaat om vast te stellen dat verzoekster begunstigde van de betrokken maatregel was.

44      Het eerste middel moet dus worden afgewezen voor zover het is gericht tegen de gegrondheid van de beoordeling van de Commissie.

45      Bovendien moet worden vastgesteld dat het bestreden besluit toereikend is gemotiveerd wat de bepaling van de begunstigde van de steun betreft. Uit het onderzoek van de verschillende door verzoekster aangevoerde grieven blijkt met name dat het bestreden besluit haar in staat heeft gesteld de rechtvaardigingsgronden van de ter zake genomen maatregel te kennen en het Gerecht in staat heeft gesteld zijn toezicht uit te oefenen. Het eerste middel moet dan ook worden afgewezen voor zover daarmee schending van artikel 296 VWEU wordt aangevoerd.

 Tweede middel: schending van artikel 107 VWEU en ontoereikende motivering

46      Het onderhavige middel bestaat uit vijf onderdelen, die betrekking hebben op het niet voldaan zijn van de voorwaarden voor toerekenbaarheid van de betrokken maatregel aan de staat, het bestaan van een voordeel, de selectiviteit van dat voordeel, het bestaan van een mededingingsverstoring en het bestaan van een ongunstige beïnvloeding van de handel tussen lidstaten.

 Eerste onderdeel: schending van artikel 107 VWEU en ontoereikende motivering bij de toerekening van de betrokken maatregel aan de staat

47      Verzoekster is van mening dat de Commissie ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat de door IVF vastgestelde maatregel aan de staat kon worden toegerekend, doordat zij heeft gesteund op uitsluitend organieke criteria, en dat zij niet voldoende heeft uitgelegd hoe zij tot die conclusie was gekomen, doordat zij enkel algemene uitgangspunten heeft geformuleerd. Aangezien IVF zowel commerciële als overheidsactiviteiten verricht, had de Commissie zich ervan moeten vergewissen dat de toekenning van de litigieuze garantie geen deel uitmaakte van haar activiteiten die zij in concurrentie met particuliere marktdeelnemers uitoefent, waarbij het arrest van 10 januari 2006, Cassa di Risparmio di Firenze e.a. (C‑222/04, EU:C:2006:8), in dit verband een doorslaggevende referentie vormt.

48      Volgens de rechtspraak kunnen voordelen enkel als steun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU worden beschouwd indien zij rechtstreeks of zijdelings met staatsmiddelen zijn bekostigd, en aan de staat kunnen worden toegerekend (arrest van 16 mei 2002, Frankrijk/Commissie, C‑482/99, EU:C:2002:294, punt 24).

49      In casu moet worden onderzocht of de betrokken maatregel op goede gronden kon worden beschouwd als het resultaat van een aan de staat toerekenbare gedraging.

50      Volgens vaste rechtspraak kan de toerekenbaarheid aan de staat van een door een openbaar bedrijf genomen steunmaatregel worden afgeleid uit een geheel van voldoende precieze en overeenstemmende aanwijzingen die blijken uit de omstandigheden van het geval en de context waarin deze maatregel is genomen, en waaruit in het concrete geval blijkt dat de overheid bij de vaststelling van deze maatregel is betrokken (zie arrest van 25 juni 2015, SACE en Sace BT/Commissie, T‑305/13, EU:T:2015:435, punt 45 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

51      Dienaangaande bevatten de punten 55 en 56 van het arrest van 16 mei 2002, Frankrijk/Commissie (C‑482/99, EU:C:2002:294), een lijst van niet-verplichte en niet-uitputtende aanwijzingen die in de rechtspraak in aanmerking zijn genomen of kunnen worden genomen, zoals het feit dat het openbaar bedrijf dat de steun heeft verleend, deze beslissing niet kon nemen zonder rekening te houden met de door de overheid gestelde eisen, het feit dat dit bedrijf met organieke elementen gebonden was aan de staat, dat het rekening moest houden met aanwijzingen van een interministerieel comité, de aard van de activiteiten van het openbaar bedrijf en het feit dat het bedrijf bij het verrichten van deze activiteiten op de markt normaal concurreert met particuliere marktdeelnemers, het juridische statuut van het bedrijf – of het publiek recht van toepassing is dan wel het algemene vennootschapsrecht –, de mate waarin de overheid toezicht op het beheer van het bedrijf uitoefent, en het feit dat het bedrijf deel uitmaakt van de structuur van de openbare administratie.

52      In casu baseert de Commissie zich in de overwegingen 54 tot en met 56 van het bestreden besluit op verschillende aanwijzingen.

53      IVF werd bij wet opgericht in de vorm van een publiekrechtelijke instelling die onderworpen is aan het toezicht van de Generalitat Valenciana, waarvan een aantal vertegenwoordigers deelneemt aan de algemene raad en het investeringscomité van IVF. IVF is verbonden aan het ministerie van Economische Zaken.

54      IVF heeft krachtens de wet tot taak te fungeren als belangrijkste instrument van het openbarekredietverleningsbeleid en bij te dragen aan de uitoefening van de bevoegdheden van de Generalitat Valenciana voor het financiële stelsel.

55      De litigieuze garantie en de voorwaarden waaronder zij werd verleend, waren in overeenstemming met de begrotingen die waren goedgekeurd overeenkomstig de in de toepasselijke wetgeving vastgestelde maxima.

56      Uit de in de punten 53 tot en met 55 hierboven in herinnering gebrachte gegevens moet meteen al worden afgeleid dat de Commissie zich, anders dan verzoekster stelt, niet uitsluitend op het bestaan van organieke banden heeft gebaseerd om tot de slotsom te komen dat de betrokken maatregel aan de staat toerekenbaar is.

57      Wat vervolgens ten eerste het juridische statuut van IVF betreft, wordt in het bestreden besluit opgemerkt dat het gaat om een bij wet opgerichte publiekrechtelijke instelling.

58      Wat ten tweede de aard van de door IVF verrichte activiteiten betreft, blijkt uit de wet waarbij IVF is opgericht dat IVF een taak van algemeen belang vervult die erin bestaat om met overheidsfinanciering de economie van de regio Valencia te ondersteunen. Voorts ondersteunt IVF de Generalitat Valenciana bij de uitoefening van haar bevoegdheden om toezicht te houden op het lokale financiële stelsel.

59      Hieruit volgt dat IVF handelt als een ontwikkelingsbank die doelstellingen van algemeen belang nastreeft, en niet als een kredietinstelling met zuiver commerciële doelstellingen (zie in die zin arrest van 27 februari 2013, Nitrogénművek Vegyipari/Commissie, T‑387/11, niet gepubliceerd, EU:T:2013:98, punt 63). De bevoegdheden van IVF inzake prudentieel toezicht bevestigen overigens dat de activiteit van IVF past in het kader van door de overheid vastgestelde doelstellingen.

60      Ten derde komen, naast de mogelijke gevolgen van de publiekrechtelijke status van IVF, de organieke banden tussen IVF en de Generalitat Valenciana en de intensiteit van de door de Generalitat Valenciana uitgeoefende voogdij tot uiting in de aanwezigheid van vertegenwoordigers van de Generalitat Valenciana in verschillende bestuursstructuren van IVF en in de band van IVF met het ministerie van Economische Zaken.

61      Gelet op het voorgaande dient te worden vastgesteld dat de Commissie terecht heeft geconcludeerd dat de litigieuze garantie toerekenbaar was aan de staat.

62      Aan deze vaststelling wordt niet afgedaan door verzoeksters argument dat IVF in concurrentie met particuliere marktdeelnemers eveneens activiteiten verricht die als commercieel worden voorgesteld. Ten eerste is dit een loutere bewering van verzoekster, die geen gegevens aandraagt die de omschrijving van de taken van algemeen belang van IVF bij de wet, zoals weergegeven in overweging 54 van het bestreden besluit, ter discussie stellen. Zo wordt niet bewezen dat een deel van de activiteiten van IVF wordt uitgeoefend buiten het kader van de vervulling van de taken van algemeen belang die IVF zijn toegewezen, laat staan dat dergelijke activiteiten een louter commercieel doel zouden hebben. Ten tweede staat de omstandigheid dat IVF activiteiten uitoefent in concurrentie met particuliere marktdeelnemers, op zich niet eraan in de weg dat de maatregelen die IVF kan nemen, aan de staat worden toegerekend (zie in die zin arrest van 28 januari 2016, Slovenië/Commissie, T‑507/12, niet gepubliceerd, EU:T:2016:35, punt 92).

63      Ten slotte dient te worden vastgesteld dat het bestreden besluit toereikend gemotiveerd is wat de toerekening van de betrokken maatregel aan de staat betreft. Uit het onderzoek van de verschillende door verzoekster aangevoerde grieven blijkt immers dat het bestreden besluit haar in staat heeft gesteld de rechtvaardigingsgronden van de ter zake genomen maatregel te kennen en het Gerecht in staat heeft gesteld zijn toezicht uit te oefenen.

64      Het eerste onderdeel van het tweede middel moet derhalve worden afgewezen.

 Tweede onderdeel: schending van artikel 107 VWEU en ontoereikende motivering wat het bestaan van een voordeel betreft

65      Verzoekster is van mening dat de Commissie niet is nagegaan of de in de mededeling inzake garanties gestelde voorwaarden in casu van toepassing waren. Meer in het algemeen bevat het bestreden besluit geen specifieke analyse van het bestaan van een uit de betrokken maatregel voortvloeiend voordeel.

66      Verzoekster beroept zich om te beginnen op het ontbreken van een analyse van de situatie van Fundación Elche, terwijl deze Fundación de enige begunstigde van de door IVF verleende garantie was. Volgens verzoekster blijkt uit het bestreden besluit dat Fundación Elche geen economische activiteiten uitoefende, na de verlening van de garantie geen financiële moeilijkheden had ondervonden en overigens geen enkel voordeel had genoten.

67      Verzoekster betoogt vervolgens dat de Commissie de voorwaarden van de litigieuze garantie niet heeft vergeleken met de marktvoorwaarden en evenmin rekening heeft gehouden met de door Fundación Elche geboden contragaranties, namelijk de verpanding van haar aandelen en een hypotheek op een terrein van zes hectare.

68      Ten slotte, gesteld dat verzoekster de begunstigde van de litigieuze garantie zou zijn, dan nog kon op basis van de gegevens in het bestreden besluit betreffende haar economische situatie niet worden aangenomen dat zij als onderneming in moeilijkheden kon worden aangemerkt en kon haar evenmin de rating CCC worden toegekend. Verzoekster benadrukt in dit verband dat in het bestreden besluit niet wordt verwezen naar een door een derde gemaakte solvabiliteitsanalyse, en zij verstrekt als tegenbewijs een leenovereenkomst die zij in oktober 2010 met Banco de Valencia heeft gesloten. Verzoekster betwist hoe dan ook het verband dat wordt gelegd tussen haar rating en de waarde van haar aandelen.

69      Het Koninkrijk Spanje steunt verzoeksters middel en voegt hieraan toe dat de Commissie bij de beoordeling van haar economische situatie had moeten uitgaan van de bijzondere kenmerken van de professionele voetbalsector, waarbij het ontbreken van een antwoord op de desbetreffende argumenten in het bestreden besluit volgens het Koninkrijk Spanje doet blijken van een ontoereikende motivering. Voorts wijst het Koninkrijk Spanje erop dat IVF, ondanks niet-naleving van de in de mededeling inzake garanties gestelde voorwaarde dat niet meer dan 80 % van de gegarandeerde lening wordt gedekt, heeft gehandeld als een particuliere marktdeelnemer in een markteconomie, aangezien IVF bij de bepaling van de omvang van de garantie rekening heeft gehouden met de belangrijke contragaranties die Fundación Elche heeft verstrekt.

70      De Commissie repliceert om te beginnen dat verzoekster zich baseert op de onjuiste premisse dat niet zijzelf, maar Fundación Elche de begunstigde van de betrokken maatregel zou zijn, en merkt op dat Fundación Elche hoe dan ook niet de financiële draagkracht had om de schuld te voldoen die voortvloeide uit de haar toegekende leningen.

71      Vervolgens voert de Commissie aan dat zij in het bestreden besluit wel degelijk heeft onderzocht of de garantie tegen marktvoorwaarden was verleend, waarbij zij zich heeft gebaseerd op verzoekster financiële situatie, in het licht waarvan geen enkele financiële instelling bereid zou zijn geweest om een lening als de leningen in casu zonder staatsgarantie te verstrekken. Zij heeft de betrokken maatregel ook vergeleken met transacties die tegen marktvoorwaarden zijn gesloten, zoals blijkt uit de toelichting in het bestreden besluit bij de berekening van het steunbedrag, waarbij wordt opgemerkt dat noch het Koninkrijk Spanje, noch verzoekster in de administratieve fase heeft gesteld dat vergelijkbare leningen aan laatstgenoemde waren toegekend. Wat de aangeboden contragaranties betreft, geeft de Commissie aan dat de waarde van de in pand gegeven aandelen van verzoekster de financiële situatie van de club weerspiegelde en om die reden moest worden aangenomen dat deze aandelen bijna geen waarde hadden. Voorts is de hypotheek waarnaar verzoekster verwijst, niet door het Koninkrijk Spanje ter sprake gebracht tijdens de administratieve fase en bovendien was deze hypotheek van geringe waarde (600 000 EUR) in vergelijking met het bedrag van de aan Fundación Elche verstrekte leningen (14 miljoen EUR).

72      Verder betoogt de Commissie dat zij verzoekster terecht heeft aangemerkt als een onderneming in moeilijkheden op de datum van verlening van de litigieuze garantie, aangezien haar financiële situatie pas na de vaststelling van de betrokken maatregel is verbeterd. De financiële problemen waarmee verzoekster te kampen heeft, rechtvaardigen dat haar een CCC-rating wordt toegekend. De door verzoekster aangehaalde lening die Banco de Valencia zonder staatsgarantie heeft toegekend, is niet vergelijkbaar, met name gelet op de looptijd en de datum van sluiting ervan.

73      Ten slotte benadrukt de Commissie in antwoord op de argumenten van het Koninkrijk Spanje dat de moeilijkheden van een onderneming objectief moeten worden beoordeeld in het licht van de specifieke situatie van de betrokken onderneming, en dat noch het Koninkrijk Spanje noch verzoekster heeft aangetoond dat voor voetbalclubs een andere methode moet worden toegepast. Op het argument van het Koninkrijk Spanje dat de door de litigieuze garantie geboden dekking, gelet op de omstandigheden van het geval, meer dan 80 % van de gegarandeerde lening kon bedragen, repliceert de Commissie dat de context, en met name de geringe omvang van de geboden contragaranties, het niet mogelijk maakt om deze in de mededeling inzake garanties gestelde voorwaarde links te laten liggen, temeer daar in deze mededeling in een dergelijk geval wordt aangeraden om de maatregel vooraf bij de Commissie aan te melden.

74      Het onderhavige onderdeel betreffende het bestaan van een voordeel bestaat uit drie grieven: ten eerste het verzuim om Fundación Elche in aanmerking te nemen, ten tweede het ontbreken van een onderzoek van enerzijds de voorwaarden van de litigieuze garantie en van de als tegenprestatie verstrekte zekerheden en anderzijds de voorwaarden waaronder soortgelijke transacties op de markt worden gesloten, en ten derde de onjuiste beoordeling van verzoeksters financiële situatie op de datum van verlening van de litigieuze garantie. Het Gerecht zal de derde grief onderzoeken vóór de tweede grief, aangezien het bestreden besluit gedeeltelijk is gebaseerd op de voorafgaande vaststelling dat verzoekster in financiële moeilijkheden verkeerde en daaruit de conclusies trekt waartegen de tweede grief is gericht.

–       Ontvankelijkheid van het tweede onderdeel voor zover het ziet op niet-nakoming van de motiveringsplicht

75      Naar aanleiding van een door het Gerecht ter terechtzitting gestelde vraag heeft de Commissie de ontvankelijkheid van het onderhavige onderdeel betwist voor zover het ziet op niet-nakoming van de motiveringsplicht.

76      Dienaangaande moet worden vastgesteld dat verzoeksters argumenten betreffende het ontbreken of de ontoereikendheid van de motivering in haar schrifturen niet worden onderscheiden van haar argumenten betreffende de gegrondheid van de in het bestreden besluit uiteengezette motivering.

77      Uit vaste rechtspraak volgt dat de motiveringsplicht een wezenlijk vormvoorschrift is dat moet worden onderscheiden van de vraag naar de gegrondheid van de motivering, die de inhoudelijke wettigheid van de omstreden handeling betreft (arresten van 22 maart 2001, Frankrijk/Commissie, C‑17/99, EU:C:2001:178, punt 35, en 18 januari 2005, Confédération Nationale du Crédit Mutuel/Commissie, T‑93/02, EU:T:2005:11, punt 67).

78      Bovendien wordt in het verzoekschrift, in de kopjes van het onderhavige onderdeel, benadrukt dat de Commissie geen analyse heeft verricht, en wordt in de daaropvolgende uiteenzetting toegelicht dat ofwel er geen analyse of verificatie heeft plaatsgevonden, ofwel de beoordelingen van de Commissie onjuist zijn. Opgemerkt zij dat al deze overwegingen de gegrondheid en niet de motivering van het bestreden besluit betreffen. Ten slotte wordt in het verzoekschrift sporadisch gewag gemaakt van een ontbrekende of ontoereikende motivering, maar dit is stelselmatig gerelateerd aan overwegingen betreffende de gegrondheid van het bestreden besluit.

79      In dit verband dient eraan te worden herinnerd dat volgens artikel 21 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie en artikel 76, onder d), van het Reglement voor de procesvoering het inleidend verzoekschrift een summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen moet bevatten. Die uiteenzetting dient zo duidelijk en precies te zijn dat de verweerder zijn verweer kan voorbereiden en het Gerecht uitspraak kan doen op het beroep, in voorkomend geval zonder bijkomende informatie. Het verzoekschrift moet bijgevolg duidelijk laten uitkomen op welk middel het beroep is gebaseerd, zodat de loutere abstracte vermelding van dit middel niet aan de vereisten van het Reglement voor de procesvoering voldoet (arresten van 16 september 2013, British Telecommunications en BT Pension Scheme Trustees/Commissie, T‑226/09 en T‑230/09, niet gepubliceerd, EU:T:2013:466, punt 232, en 11 september 2014, Gold East Paper en Gold Huasheng Paper/Raad, T‑444/11, EU:T:2014:773, punt 93).

80      Gelet op de beginselen en elementen die in de punten 75 tot en met 79 hierboven in herinnering zijn gebracht, moeten in de context van het onderhavige onderdeel de grieven tegen de motivering van het bestreden besluit derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard en moeten de argumenten worden onderzocht die in wezen zijn ontleend aan een beoordelingsfout van de Commissie bij de vaststelling of sprake is van een voordeel.

81      Overigens heeft de Commissie voldaan aan haar motiveringsplicht wat het bestaan van een voordeel betreft. Uit de hiernavolgende toelichting blijkt immers dat verzoekster in staat is geweest de gegrondheid van de motivering van het bestreden besluit te betwisten en dat het Gerecht in staat is geweest zijn toezicht op dit punt uit te oefenen.

–       Grief gericht tegen het verzuim om bij de analyse van het bestaan van een voordeel de situatie van Fundación Elche in aanmerking te nemen

82      Vooraf zij eraan herinnerd dat het Gerecht bij het onderzoek van het eerste middel heeft vastgesteld dat de Commissie geen beoordelingsfouten had gemaakt door in het bestreden besluit verzoekster als de begunstigde van de betrokken maatregel aan te merken. Bijgevolg kunnen de argumenten waarmee verzoekster opkomt tegen de toekenning van een voordeel ten gunste van Fundación Elche, voor zover zij berusten op de premisse dat die stichting de enige begunstigde van de litigieuze garantie is, niet slagen.

83      Met deze grief beroept verzoekster zich daarentegen ook op de omstandigheid dat IVF de garantie aan Fundación Elche heeft verleend, hetgeen rechtvaardigt dat de financiële situatie van deze laatste wordt onderzocht om te beoordelen of sprake is van een voordeel.

84      Anders dan de Commissie stelt (zie punt 70 hierboven), moet dienaangaande worden geoordeeld dat het feit dat verzoekster de begunstigde van de betrokken maatregel in de zin van het staatssteunrecht is, zoals in het kader van het eerste middel is bevestigd, losstaat van de omstandigheid dat Fundación Elche partij is bij de met IVF gesloten garantieovereenkomst en in die overeenkomst als begunstigde van de garantie wordt aangemerkt, zoals blijkt uit punt 3 hierboven. Het feit dat Fundación Elche niet is aangemerkt als de daadwerkelijke begunstigde van de betrokken maatregel, heeft met andere woorden geen invloed op de omstandigheid dat Fundación Elche krachtens de op 17 februari 2011 met IVF gesloten overeenkomst de begunstigde van de litigieuze garantie is.

85      Hieruit volgt dat Fundación Elche zich bij IVF moet verantwoorden voor de gevolgen van de niet-betaling van de onderliggende leningen van de garantieovereenkomst en voor de omstandigheid dat de kredietverstrekkende banken zich op de garantie beroepen. Bovendien moet worden opgemerkt dat deze feitelijke situatie overigens wordt geïllustreerd door de door verzoekster in haar schrifturen te berde gebrachte rechtsvordering die IVF sindsdien tegen Fundación Elche heeft ingesteld tot terugbetaling van de bedragen die IVF heeft betaald aan de kredietverstrekkende banken die zich op de door IVF verstrekte garantie hebben beroepen, nadat Fundación Elche had nagelaten de gegarandeerde leningen gedeeltelijk af te lossen.

86      Gelet op het voorgaande vormt de economische en financiële situatie van Fundación Elche dus in beginsel een relevante factor bij de beoordeling van het door de overheidsgarant genomen risico, en daarmee ook van de garantiepremie die een particuliere marktdeelnemer in dergelijke omstandigheden zou eisen.

87      Voorts zij eraan herinnerd dat de rechter van de Europese Unie met name dient na te gaan of de Commissie een globale beoordeling heeft verricht aan de hand van alle relevante gegevens van de zaak op basis waarvan zij kan uitmaken of uit de betrokken maatregel een voordeel voortvloeit (zie in die zin arresten van 24 januari 2013, Frucona Košice/Commissie, C‑73/11 P, EU:C:2013:32, punt 73, en 15 december 2009, EDF/Commissie, T‑156/04, EU:T:2009:505, punt 221).

88      Het Gerecht moet dus nagaan of de elementen waarvan wordt gesteld dat zij tijdens de administratieve procedure niet in aanmerking zijn genomen, in casu relevant zijn, en vervolgens, zo ja, of de Commissie daarmee rekening heeft gehouden (zie in die zin arrest van 24 januari 2013, Frucona Košice/Commissie, C‑73/11 P, EU:C:2013:32, punt 77).

89      Ten eerste vormt de economische en financiële situatie van Fundación Elche, zoals blijkt uit de punten 84 tot en met 86 hierboven, in beginsel een relevante factor bij de beoordeling of sprake is van een voordeel dat voortvloeit uit de voorwaarden voor de verlening van de litigieuze garantie.

90      De Commissie betoogt in haar schrifturen evenwel dat Fundación Elche hoe dan ook niet over de financiële draagkracht beschikte om de uit de haar toegekende leningen voortvloeiende schuld af te lossen, met name gelet op de geringe omvang van haar vermogen.

91      Ook al zou deze omstandigheid bewezen zijn, dit neemt niet weg dat de waarschijnlijkheid dat de kredietnemer, in casu Fundación Elche, in gebreke blijft wegens zijn financiële situatie, op zich een relevante omstandigheid is die de Commissie had moeten onderzoeken [zie in dit verband punt 3.2, onder d), van de mededeling inzake garanties], waarbij eraan moet worden herinnerd dat een besluit op zichzelf moet volstaan en dat de redengeving ervan niet kan blijken uit toelichtingen die worden gegeven nadat tegen het betrokken besluit al beroep bij de Unierechter is ingesteld (arrest van 16 september 2013, Wabco Europe e.a./Commissie, T‑380/10, EU:T:2013:449, punt 107). Bovendien moet in antwoord op het argument van de Commissie betreffende de vermogenssituatie van Fundación Elche worden opgemerkt dat het eigen vermogen van Fundación Elche weliswaar beperkt was, maar niettemin positief op het tijdstip van verlening van de litigieuze garantie namelijk 1,4 miljoen EUR, in tegenstelling tot de situatie waarin verzoekster op hetzelfde tijdstip verkeerde (overwegingen 20 en 22 van het bestreden besluit).

92      Ten tweede moet, zodra de relevantie van de economische en financiële situatie van Fundación Elche is aangetoond, worden onderzocht of de Commissie daarmee rekening heeft gehouden bij haar beoordeling van het bestaan van een voordeel.

93      Om te beginnen wordt in overweging 11 van het bestreden besluit, die deel uitmaakt van punt 2 met de beschrijving van de maatregelen en de begunstigden, de betrokken maatregel uiteengezet aan de hand van de in de punten 3 en 4 hierboven genoemde informatie, en vervolgens worden, in overweging 22, de belangrijkste financiële gegevens van Fundación Elche tussen december 2009 en december 2011 verstrekt, na een toelichting bij de kapitaal- en organisatorische banden tussen deze Fundación en verzoekster (overweging 21). Vervolgens wordt na de analyse in de overwegingen 63 en 66 tot en met 69 van het bestreden besluit geconcludeerd dat niet Fundación Elche, maar verzoekster de begunstigde van de betrokken maatregel is. De uiteenzetting in de overwegingen 70 tot en met 88, die volgt op deze vaststelling, betreft de kwalificatie als voordeel, terwijl de overwegingen 91 tot en met 95 zien op de kwantificering van het steunelement. In dit stadium wordt Fundación Elche, laat staan haar economische en financiële situatie, niet meer genoemd.

94      Uit het onderzoek van het bestreden besluit blijkt dat voor de vaststelling van het bestaan van een voordeel geen rekening wordt gehouden met de situatie van Fundación Elche, aangezien de enige analysegegevens in dit verband eerder voorkomen, namelijk in overweging 68, waarin wordt vastgesteld dat de situatie van Fundación Elche na de toekenning van de litigieuze garantie niet is verbeterd, hetgeen, samen met het feit dat het risico van activering van die garantie volgens de Commissie afhing van verzoeksters prestaties, rechtvaardigt dat zij als enige begunstigde van de steunmaatregel wordt beschouwd. Het bestreden besluit spreekt zich daarentegen geenszins uit over de gevolgen van de individuele situatie van Fundación Elche voor de beoordeling van het aan de verlening van de litigieuze garantie verbonden risico.

95      Gelet op het voorgaande moet worden vastgesteld dat de Commissie bij de beoordeling van het bestaan van een voordeel de economische en financiële situatie van Fundación Elche niet als relevante factor in aanmerking heeft genomen en aldus een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt (zie in die zin arrest van 30 november 2016, Commissie/Frankrijk en Orange, C‑486/15 P, EU:C:2016:912, punten 88 en 89).

–       Grief gericht tegen de onjuiste beoordeling van verzoeksters financiële situatie op de datum van verlening van de litigieuze garantie

96      In casu heeft de Commissie zich in overweging 79 van het bestreden besluit op punt 10, onder a), en punt 11 van de richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun gebaseerd om verzoekster te kwalificeren als onderneming in moeilijkheden op de datum van vaststelling van de litigieuze garantie.

97      Volgens punt 10, onder a), van de richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun wordt een onderneming in beginsel en ongeacht haar omvang als een onderneming in moeilijkheden beschouwd „in het geval van een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid: wanneer meer dan de helft van het maatschappelijk kapitaal is verdwenen en meer dan een kwart van dit kapitaal tijdens de afgelopen twaalf maanden is verloren gegaan”. Vervolgens kan volgens punt 11 van deze richtsnoeren „[een onderneming, zelfs] wanneer aan geen van de in punt 10 genoemde voorwaarden is voldaan, […] toch als onderneming in moeilijkheden worden beschouwd, met name wanneer de typische symptomen van een onderneming in moeilijkheden aanwezig zijn, zoals toenemende verliezen, een dalende omzet, groeiende voorraden, overcapaciteit, een geringere kasstroom, een toenemende schuldenlast, toenemende rentelasten en een vermindering of een verdwijning van de waarde van de nettoactiva”.

98      In casu geeft de Commissie in overweging 79 van het bestreden besluit te kennen dat verzoekster een dalende omzet had tussen het boekjaar dat eindigde in juni 2008 en het boekjaar dat eindigde in juni 2010 (van 7,1 miljoen EUR naar 4,4 miljoen EUR), een negatieve winst vóór belastingen in de boekjaren eindigend in juni 2007, 2008, 2009 en 2010 (van -6,2 miljoen EUR voor boekjaar 2006/2007 tot -1,1 miljoen EUR voor boekjaar 2009/2010), en een negatief eigen vermogen in de jaren eindigend in juni 2009 en 2010 (-10,2 miljoen EUR in beide boekjaren). Ook moet worden opgemerkt dat het maatschappelijk kapitaal van verzoekster, een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, tussen boekjaar 2008/2009 en boekjaar 2009/2010 met meer dan de helft is gedaald, zoals blijkt uit overweging 20 van het bestreden besluit.

99      Gelet op het voorgaande heeft de Commissie geen kennelijke beoordelingsfout gemaakt door vast te stellen dat verzoekster op de datum van verlening van de litigieuze garantie een onderneming in moeilijkheden was in de zin van punt 10, onder a), en punt 11 van de richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun.

100    Geen van de door verzoekster aangevoerde argumenten kan deze conclusie ter discussie stellen.

101    Om te beginnen hebben de door verzoekster voor boekjaar 2010/2011 aangevoerde financiële gegevens, zoals de Commissie terecht betoogt, betrekking op een boekjaar dat is afgesloten na de verlening van de litigieuze garantie op 17 februari 2011. Verzoekster legt evenwel niet uit waarom deze gegevens niettemin relevant zijn voor de beoordeling van haar situatie op de datum van verlening van die garantie.

102    Voorts is de omstandigheid dat in overweging 80 van het bestreden besluit wordt opgemerkt dat de verliezen die verzoekster tussen 2007 en 2010 heeft geleden, zijn verminderd en daaruit wordt geconcludeerd dat verzoekster niet in een extreem moeilijke situatie verkeerde („situación de crisis grave” in de Spaanse taalversie, de enige authentieke versie) in de zin van de mededeling inzake garanties, niet in tegenspraak met de vaststelling in overweging 79 dat verzoeksters financiële situatie voldeed aan de criteria van een onderneming in moeilijkheden in de zin van de richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun. Zoals de Commissie heeft bevestigd in antwoord op een schriftelijke vraag van het Gerecht in het kader van de maatregelen tot organisatie van de procesgang, zijn de vaststellingen in overweging 80 immers erop gericht, zoals de kwantificering van de terug te vorderen steun in het vervolg van het bestreden besluit bevestigt, te bepalen of punt 2.2 en punt 4.1, onder a), van de mededeling inzake garanties al dan niet moeten worden toegepast, en bij wijze van uitzondering vast te stellen dat verzoekster een voordeel heeft ontvangen dat gelijk is aan het totale bedrag van de gegarandeerde leningen (zie in die zin arrest van 1 februari 2018, Larko/Commissie, T‑423/14, waartegen hogere voorziening is ingesteld, EU:T:2018:57, punten 189 en 190).

103    Vervolgens moet aangaande de lening die verzoekster in oktober 2010 bij Banco de Valencia heeft verkregen zonder garantie (zie punt 68 hierboven), voor zover verzoekster door daarnaar te verwijzen wil betwisten dat zij op de datum van toekenning van de betrokken maatregel in financiële moeilijkheden verkeerde, worden opgemerkt, zoals de Commissie doet zonder op dit punt te zijn weersproken, dat deze lening in werkelijkheid tot gevolg heeft dat verzoeksters schuldenlast toeneemt ten opzichte van de toestand waarin zij zich bevond bij afsluiting van boekjaar 2009/2010. Bovendien moet worden vastgesteld dat die lening was toegekend voor een looptijd van een jaar, dat wil zeggen een aanzienlijk kortere looptijd dan de looptijd van de litigieuze leningen met een looptijd van vijf jaar, zodat elke vergelijking tussen deze leningen onzeker is, met name gelet op de respectieve voorwaarden en rentevoeten ervan. Overigens verklaart verzoekster niet in welk opzicht de voorwaarden van een kortetermijnlening die enkele maanden vóór de litigieuze garantie is toegekend, de conclusies van de Commissie met betrekking tot haar financiële situatie op de datum van toekenning van de maatregel in twijfel kunnen trekken.

104    Met betrekking tot het feit dat de Commissie geen rekening heeft gehouden met de analyse van verzoeksters solvabiliteit die in voorkomend geval zou zijn verricht door een ratingbureau of door een van de banken die de gegarandeerde leningen hebben verstrekt, moet worden vastgesteld dat volgens punt 3.2, onder d), van de mededeling inzake garanties, waarnaar verzoekster verwijst, de analyse op basis waarvan de kredietnemer kan worden ingedeeld „aan de hand van een risicobeoordeling […] kan worden verschaft door een internationaal erkend ratingbureau of, waar beschikbaar, door de interne rating welke wordt gehanteerd door de bank die de onderliggende lening verschaft”. Hieruit volgt dat de mededeling inzake garanties de Commissie in dit verband niet de verplichting oplegt om de ratings van dergelijke entiteiten op te sporen en in aanmerking te nemen.

105    Ten slotte hoeft aangaande het argument van het Koninkrijk Spanje dat, in wezen, verzoeksters economische situatie door de Commissie had moeten worden beoordeeld aan de hand van de bijzonderheden van de professionele voetbalsector, slechts te worden opgemerkt dat de economische aard van de voetbalsport die door professionele clubs wordt bedreven, reeds door het Gerecht is erkend (zie in die zin arrest van 26 januari 2005, Piau/Commissie, T‑193/02, EU:T:2005:22, punt 69) en dat het begrip onderneming in moeilijkheden, zoals omschreven in punt 9 van de richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun, een objectief begrip is dat uitsluitend moet worden begrepen aan de hand van de concrete aanwijzingen over de financiële en economische situatie van de betrokken onderneming (arrest van 6 april 2017, Regione autonoma della Sardegna/Commissie, T‑219/14, EU:T:2017:266, punt 184), waarbij de algemene overwegingen over de specifieke kenmerken van de betrokken sector die het Koninkrijk Spanje onder de aandacht heeft gebracht, de vaststellingen op basis van verzoeksters individuele financiële gegevens niet ongedaan kunnen maken.

106    Gelet op het voorgaande moet de onderhavige grief worden afgewezen.

–       Grief tegen het ontbreken van een onderzoek van, enerzijds, de voorwaarden van de litigieuze garantie en van de als tegenprestatie verstrekte zekerheden en, anderzijds, de voorwaarden waaronder soortgelijke transacties op de markt worden gesloten

107    Aangaande allereerst het argument dat de voorwaarden van de litigieuze garantie en de als tegenprestatie verstrekte zekerheden niet zijn onderzocht, moet om te beginnen worden vastgesteld, zoals de Commissie terecht opmerkt, dat in punt 86 van het bestreden besluit wordt verklaard dat „de jaarlijkse [garantiepremie] van […] 1 % die voor de betrokken [garantie] [werd] aangerekend, niet [kan] worden beschouwd als een weerspiegeling van het risico van wanbetaling voor de gegarandeerde leningen, gezien de problemen” van verzoekster. Hieruit volgt dat de Commissie wel degelijk rekening heeft gehouden met het niveau van de garantiepremies die in het kader van de tussen Fundación Elche en IVF gesloten overeenkomsten werden verlangd, en dat verzoeksters verwijt dus feitelijke grondslag mist.

108    De specifieke verplichting die is neergelegd in het garantiecertificaat van IVF van 10 november 2010 – en die de Commissie zou hebben genegeerd –, volgens welke de gegarandeerde leningen moesten worden verstrekt onder voorwaarden die „niet aanmerkelijk afwijken van die welke voor dergelijke transacties op de markt worden toegepast”, is irrelevant, aangezien het bestreden besluit niet berust op de vaststelling dat de kredietverstrekkende banken, door de leningen op basis van de door IVF aangeboden garantie te verlenen, zelf niet volgens de marktvoorwaarden zouden hebben gehandeld.

109    Aangaande vervolgens de geboden contragaranties, mist ook het verwijt aan de Commissie dat zij geen rekening heeft gehouden met de verpanding van de aandelen van verzoekster feitelijke grondslag, aangezien in overweging 93 van het bestreden besluit uitdrukkelijk wordt benadrukt dat „die aandelen [van de begunstigde clubs] bijna geen waarde hadden als zekerheidstelling voor een lening”.

110    Verzoekster doelt echter ook op een fout die de Commissie volgens haar zou hebben gemaakt wanneer zij in het bestreden besluit een verband legt tussen de haar toegekende rating en de waarde van haar aandelen.

111    In dit verband moet worden opgemerkt dat de conclusie in het bestreden besluit dat verzoeksters aandelen van geringe waarde waren, is gebaseerd op het feit dat verzoekster op de datum van toekenning van de betrokken maatregel een onderneming in moeilijkheden was, waarvoor geen enkel betrouwbaar levensvatbaarheidsplan bestond dat aantoonde dat haar activiteit winst kon opleveren voor haar aandeelhouders.

112    Zoals blijkt uit het onderzoek van de derde grief van het onderhavige onderdeel in de punten 96 tot en met 106 hierboven, bevat de kwalificatie in het bestreden besluit van verzoekster als onderneming in moeilijkheden geen kennelijke beoordelingsfouten.

113    Rest de vraag of de Commissie blijk van een kennelijke fout heeft gegeven door in casu een methode toe te passen, waarbij uit de omstandigheid dat verzoekster in moeilijkheden verkeerde wordt afgeleid dat haar aandelen „bijna geen” waarde hadden, zonder dat overigens een levensvatbaarheidsplan is opgesteld – welk punt niet wordt betwist. Daartoe heeft het Gerecht de Commissie in het kader van de maatregelen tot organisatie van de procesgang gevraagd om verduidelijking bij de methode die zij heeft gebruikt om de waarde van verzoeksters aandelen te beoordelen, en om aan te geven of de kapitaalverhoging van 2011 een invloed op die waarde heeft gehad. Met betrekking tot dit laatste punt heeft de Commissie geantwoord dat het effect van de kapitaalverhoging van verzoekster niet in aanmerking kon worden genomen bij de bepaling van de waarde van de aandelen ten tijde van de verlening van de litigieuze garantie, aangezien deze garantie dateert van vóór de kapitaalinjectie.

114    In dit verband is het vaste rechtspraak dat alleen de gegevens die beschikbaar zijn en de ontwikkelingen die voorzienbaar waren op het ogenblik waarop de beslissing is genomen om tot de transactie over te gaan, relevant zijn voor de toepassing van het criterium van de particuliere schuldeiser die handelt in een markteconomie (zie arrest van 20 september 2017, Commissie/Frucona Košice, C‑300/16 P, EU:C:2017:706, punt 61 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

115    Aangezien de herkapitalisatie van verzoekster het doel en het beoogde gevolg van de litigieuze garantie is, gaat het om een parameter die voorzienbaar was op de datum van toekenning van de litigieuze garantie en waarmee een particuliere marktdeelnemer die in de schoenen van IVF zou staan, rekening zou hebben gehouden om de waarde van de in pand gegeven aandelen te beoordelen. Hieruit volgt dat de Commissie, door er geen rekening mee te houden, een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt.

116    Voorts verwijt verzoekster de Commissie bij haar onderzoek het bestaan van een hypotheek op een terrein van zes hectare, die Fundación Elche eveneens als contragarantie aan IVF had gegeven, over het hoofd te hebben gezien.

117    Om te beginnen kan niet worden ingestemd met het argument van de Commissie dat het Koninkrijk Spanje zich in zijn opmerkingen tijdens de administratieve procedure niet op deze hypotheek heeft beroepen. In dit verband volstaat het erop te wijzen dat, ten eerste, het bestaan van de hypotheek bleek uit de tijdens de administratieve procedure beschikbare gegevens, in casu de op 17 februari 2011 tussen Fundación Elche en IVF gesloten garantieovereenkomst, ten tweede, het aan de Commissie staat om het bewijs van het bestaan van staatssteun te leveren (zie in die zin arrest van 12 september 2007, Olympiaki Aeroporia Ypiresies/Commissie, T‑68/03, EU:T:2007:253, punt 34), en ten derde de Commissie ertoe gehouden is de administratieve procedure zorgvuldig en onpartijdig te voeren, zodat zij bij de vaststelling van het eindbesluit over gegevens beschikt die zo volledig en betrouwbaar mogelijk zijn (arrest van 3 april 2014, Frankrijk/Commissie, C‑559/12 P, EU:C:2014:217, punt 63).

118    Vervolgens moet de hierboven in de punten 87 en 88 in herinnering gebrachte rechtspraak worden toegepast om te beoordelen of de betrokken hypotheek een relevante factor is voor de beoordeling of er sprake is van een voordeel, en of de Commissie daarmee in voorkomend geval rekening heeft gehouden.

119    In casu vormt de door Fundación Elche verleende hypotheek, als een door de gegarandeerde kredietnemer toegestane zekerheid, als zodanig een kenmerk van de litigieuze garantie dat de Commissie moet onderzoeken [zie in dit verband punt 3.2, onder d), van de mededeling inzake garanties]. De Commissie betwist overigens niet dat het bestreden besluit geen melding maakt van deze hypotheek. De door de Commissie aangevoerde omstandigheid dat de waarde van het verhypothekeerde terrein duidelijk ontoereikend is om als garantie voor leningen van 14 miljoen EUR te dienen, houdt a fortiori met geen enkele beoordeling in het bestreden besluit verband (zie in die zin arrest van 24 januari 2013, Frucona Košice/Commissie, C‑73/11 P, EU:C:2013:32, punt 87).

120    Hieruit volgt dat de Commissie bij de beoordeling van het bestaan van een voordeel geen rekening heeft gehouden met de relevante omstandigheid van de door Fundación Elche aan IVF verleende hypotheek, en aldus een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt.

121    Aangaande ten slotte en nog steeds in het kader van de onderhavige grief het feit dat de Commissie geen rekening heeft gehouden met de voorwaarden waaronder soortgelijke transacties op de markt werden gesloten, wijst verzoekster op de rentevoet die bij Banco de España in 2011 gold voor transacties met een looptijd van minder dan of gelijk aan vijf jaar voor leningen van meer dan één miljoen EUR, die slechts iets lager is dan de rentevoet die in het kader van de aan Fundación Elche gegarandeerde leningen is toegekend.

122    Aangezien verzoekster niet preciseert in welk opzicht haar situatie vergelijkbaar is met die van kredietnemers die onder de statistieken van Banco de España vallen, is het in casu niet mogelijk nuttige aanwijzingen af te leiden uit verzoeksters bewering.

123    Verzoekster verwijt de Commissie eveneens niet te zijn nagegaan of de door Fundación Elche verschuldigde garantiepremie, die was vastgesteld op 1 % van het gedekte bedrag, „in overeenstemming was met het marktmechanisme”. Dit argument moet worden onderzocht samen met het betoog ter ondersteuning van het derde middel, namelijk in wezen dat de Commissie ten onrechte heeft geconcludeerd dat er geen soortgelijke transacties bestonden waarmee het bestaan van een benchmark voor de garantiepremie kon worden vastgesteld.

124    Dienaangaande heeft het Hof reeds geoordeeld dat een kredietnemer die een door de overheidsinstanties van een lidstaat gegarandeerde lening opneemt, normaliter een voordeel verkrijgt in die zin dat de financiële last die op hem drukt, lager is dan die welke op hem zou hebben gedrukt indien hij zich diezelfde financiering en diezelfde garantie tegen de marktprijs had moeten verschaffen (arresten van 8 december 2011, Residex Capital IV, C‑275/10, EU:C:2011:814, punt 39, en 3 april 2014, Frankrijk/Commissie, C‑559/12 P, EU:C:2014:217, punt 96).

125    Zoals in punt 3.2, onder d), van de mededeling inzake garanties in herinnering is gebracht, dienen bij de bepaling van de overeenkomstige marktprijs de kenmerken van de garantie en van de onderliggende lening in aanmerking te worden genomen, waaronder met name het bedrag en de looptijd van de transactie, de door de kredietnemer gestelde zekerheden en andere ervaring die een impact heeft op de beoordeling van het terugvorderingspercentage, de kans op wanbetaling door de kredietnemer als gevolg van zijn financiële positie, de sector waarin deze actief is en zijn vooruitzichten.

126    Wanneer de voor de garantie betaalde prijs ten minste even hoog is als de overeenkomstige benchmark voor de garantiepremie die op de financiële markten is te vinden, houdt de garantie geen steun in [zie punt 3.2, onder d), tweede alinea, van de mededeling inzake garanties]. Indien er op de financiële markten geen overeenkomstige benchmark voor de garantiepremie te vinden is, dient de totale financiële kostprijs van de gegarandeerde lening, met inbegrip van het rentepercentage van de lening en de garantiepremie, te worden vergeleken met de marktprijs van een vergelijkbare, niet-gegarandeerde lening [zie punt 3.2, onder d), derde alinea, van de mededeling inzake garanties]. Ten slotte dient, bij gebreke van een marktprijs van een vergelijkbare niet-gegarandeerde lening, te worden uitgegaan van de overeenkomstig de mededeling inzake referentiepercentages vastgestelde referentiepercentage (zie punt 4.2, tweede alinea, van de mededeling inzake garanties).

127    In casu moet worden opgemerkt dat het bestreden besluit uitsluit dat de gevraagde garantiepremie rekening houdt met verzoeksters financiële moeilijkheden en het daarmee verbonden risico van wanbetaling voor de gegarandeerde leningen [overweging 86, onder c)]. In overweging 85 van het bestreden besluit benadrukt de Commissie dat een onderneming in moeilijkheden geen financiële instelling bereid zou vinden om onder welke voorwaarden dan ook een lening te verstrekken zonder een staatsgarantie. De Commissie vermeldt noch in deze overwegingen, noch elders in de uiteenzetting over de kwalificatie als voordeel (punt 7.2 van het bestreden besluit) aan de hand van welke marktprijs zij de betrokken premie beoordeelt. De Commissie onderzoekt in dit stadium evenmin de verpanding aan IVF als contragarantie (zie punt 4 hierboven). De Commissie beperkt zich in het algemeen tot de beoordeling van verzoeksters financiële situatie en concludeert daaruit, gelet op het bedrag van de aan IVF betaalde garantiepremie, dat deze niet in overeenstemming is met de marktvoorwaarden.

128    Voor het Gerecht zet de Commissie in wezen uiteen dat in het bestreden besluit een vergelijking tussen de verschuldigde garantiepremie en de marktprijs achterwege wordt gelaten gelet op de situatie van verzoekster, die een onderneming in moeilijkheden is. Met andere woorden, er zou een vermoeden bestaan dat de garantiepremie niet in overeenstemming is met de marktvoorwaarden, aangezien de kredietnemer die de garantie verkrijgt, of in casu de begunstigde van het voordeel in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU, een onderneming in moeilijkheden is.

129    Zoals in punt 126 hierboven in herinnering is gebracht, voorzien punt 3.2, onder d), en punt 4.2 van de mededeling inzake garanties in een voorafgaand onderzoek van de marktprijs waarmee de voorwaarden van de litigieuze transactie worden vergeleken. Wat specifiek ondernemingen in moeilijkheden betreft, maakt de Commissie in punt 4.1, onder a), van de mededeling inzake garanties een onderscheid tussen de situatie van ondernemingen in moeilijkheden naargelang hun risico van wanbetaling, dat niet uniform is. In deze mededeling wordt dus een onderscheid gemaakt tussen het geval waarin er op de markt een garantiegever bestaat voor een onderneming in moeilijkheden, en het geval waarin dit waarschijnlijk niet het geval is. Bijgevolg wordt aanvaard dat er ook sprake kan zijn van een marktprijs wanneer de garantie wordt verleend aan een onderneming in moeilijkheden.

130    In dit verband merkt het Gerecht op dat de Commissie in overweging 80 van het bestreden besluit aangeeft dat verzoekster „niet in een extreme moeilijke situatie verkeerd[e], in de zin van punt 2.2 en punt 4.1, onder a), van de [mededeling inzake garanties]”, nadat zij in overweging 79 had vastgesteld dat zij „in financiële moeilijkheden verkeerde in de zin van punt 10, [onder a),] en punt 11 van de [richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun]”. Daarmee heeft de Commissie de lezing – in punt 129 hierboven – van punt 4.1, onder a), van de mededeling inzake garanties overgenomen, namelijk dat dit punt een onderscheid wil maken tussen twee subcategorieën van ondernemingen in moeilijkheden in de zin van de richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun naargelang hun risico van wanbetaling. Dit is nog duidelijker in de Spaanse taalversie van het bestreden besluit, de enige authentieke versie, waarin in overweging 80 wordt verwezen naar de afwezigheid van een „situación de crisis grave” (ernstige crisissituatie), waarbij het bijvoeglijk naamwoord „ernstig” de term „crisis” kwalificeert en de in overweging 80 van het bestreden besluit bedoelde situatie duidelijker onderscheidt van de in overweging 79 van het bestreden besluit bedoelde situatie, doordat een categorie ondernemingen in moeilijkheden in de zin van de richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun in aanmerking wordt genomen die zich niet in een ernstige crisissituatie in de zin van punt 4.1 van de mededeling inzake garanties bevinden.

131    Bovendien blijkt, anders dan de Commissie stelt, uit punt 3.3 van de mededeling inzake garanties niet dat er geen marktprijs bestaat voor garanties die aan een onderneming in moeilijkheden worden verleend. Dit punt betreft immers de regeling voor vereenvoudigde beoordeling, die bij wijze van uitzondering van toepassing is op kleine en middelgrote ondernemingen, en vermeldt enkel dat deze regeling niet van toepassing is op ondernemingen waarvan de rating CCC/Caa of lager is.

132    Door ervan uit te gaan dat geen enkele financiële instelling zich garant zou stellen voor een onderneming in moeilijkheden en derhalve dat op de markt geen overeenkomstige benchmark voor de garantiepremie werd aangeboden, heeft de Commissie bijgevolg de mededeling inzake garanties waaraan zij gebonden is, niet in acht genomen (zie in die zin arrest van 11 september 2008, Duitsland e.a./Kronofrance, C‑75/05 P en C‑80/05 P, EU:C:2008:482, punten 60 en 61 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Om dezelfde redenen is zij eveneens tekortgeschoten in haar verplichting om een globale beoordeling te verrichten aan de hand van alle relevante gegevens van de zaak op basis waarvan zij kan uitmaken of verzoekster kennelijk geen vergelijkbare faciliteiten van een particuliere schuldeiser zou hebben gekregen (zie in die zin arrest van 24 januari 2013, Frucona Košice/Commissie, C‑73/11 P, EU:C:2013:32, punt 73).

133    Nu op deze fout is gewezen, moet worden vastgesteld dat de Commissie in overweging 93 van het bestreden besluit een gedetailleerdere analyse maakt in het kader van de kwantificering van het steunelement. Zo sluit zij uit dat voor een soortgelijke, niet-gegarandeerde lening een marktprijs bestaat (zie punt 126 hierboven) „wegens het beperkte aantal waarnemingen van soortgelijke transacties op de markt”, dat „geen zinvolle vergelijking zal opleveren”.

134    Verzoekster heeft in het verzoekschrift betwist dat de Commissie de marktvoorwaarden niet heeft geanalyseerd teneinde een marktprijs voor een soortgelijke, niet-gegarandeerde lening te bepalen. In haar verweerschrift betoogt de Commissie, onder verwijzing naar overweging 93, onder c), van het bestreden besluit, dat „[zij], anders dan verzoekster stelt, tot de conclusie is gekomen dat de betrokken garanties een voordeel verschaften, na een vergelijking met transacties die tegen marktvoorwaarden worden gesloten, hetgeen duidelijk tot uitdrukking komt in de berekening van het steunbedrag”.

135    Dienaangaande zij opgemerkt dat de Commissie in overweging 93, onder c), van het bestreden besluit toepassing maakt van het in casu toepasselijke referentiepercentage, dat overeenkomstig de mededeling inzake referentiepercentages is vastgesteld. Zoals in punt 126 hierboven in herinnering is gebracht, is het gebruik van het referentiepercentage een standaardmethode, bij gebreke van een op basis van soortgelijke transacties vastgestelde marktprijs. De Commissie kan zich derhalve niet baseren op de toepassing van deze methode in het kader van de berekening van het steunbedrag om er het argument aan te ontlenen dat zij de litigieuze transactie daadwerkelijk heeft vergeleken met transacties tegen marktvoorwaarden.

136    Het Gerecht heeft de Commissie in het kader van de maatregelen tot organisatie van de procesgang niettemin vragen gesteld teneinde de aard en de omvang te kennen van het onderzoek dat zij had verricht om tot haar conclusie te komen dat er geen marktprijs bestond voor een soortgelijke, niet-gegarandeerde lening. In haar antwoord heeft de Commissie enkel aangegeven dat tijdens het onderzoek geen informatie was verschaft over rentevoeten voor in vergelijkbare situaties toegekende leningen, zonder aanwijzingen te verstrekken over eventuele onderzoeksmaatregelen die zij zou hebben genomen.

137    De bewijslast dat is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van het criterium van de particuliere marktdeelnemer – dat in casu van toepassing is – rust op de Commissie, die tijdens de administratieve procedure om alle relevante informatie moet verzoeken (zie in die zin arresten van 21 maart 2013, Commissie/Buczek Automotive, C‑405/11 P, niet gepubliceerd, EU:C:2013:186, punten 33 en 34, en 20 september 2017, Commissie/Frucona Košice, C‑300/16 P, EU:C:2017:706, punt 24). In dit verband kan de Commissie haar besluit niet rechtvaardigen met een beroep op het fragmentarisch karakter van de informatie die haar tijdens de administratieve procedure is verstrekt, voor zover zij niet alle bevoegdheden heeft uitgeoefend waarover zij beschikte om de noodzakelijke informatie te verkrijgen (zie in die zin arrest van 13 april 1994, Duitsland en Pleuger Worthington/Commissie, C‑324/90 en C‑342/90, EU:C:1994:129, punt 29). Dit geldt des te meer wanneer het bestreden besluit niet is gebaseerd op het niet overleggen van door de Commissie aan de betrokken lidstaat gevraagde gegevens, maar op de constatering dat een particuliere marktdeelnemer zich niet op dezelfde manier zou hebben gedragen als de autoriteiten van die lidstaat, welke constatering veronderstelt dat de Commissie over alle relevante gegevens beschikte die noodzakelijk waren voor de vaststelling van haar besluit (zie in deze zin arrest van 21 maart 2013, Commissie/Buczek Automotive, C‑405/11 P, niet gepubliceerd, EU:C:2013:186, punt 35).

138    In casu leidt het Gerecht uit de antwoorden die de Commissie in haar verweerschrift en vervolgens in het kader van de maatregelen tot organisatie van de procesgang heeft gegeven, af dat zij het Koninkrijk Spanje of andere bronnen niet heeft verzocht om informatie over het bestaan van leningen die vergelijkbaar waren met de onderliggende leningen van de litigieuze transactie. De Commissie kon dus niet uit het feit dat de door haar gevraagde gegevens niet werden overgelegd, in overweging 93 van het bestreden besluit de conclusie trekken dat er slechts een „beperkt aantal waarnemingen van soortgelijke transacties op de markt” bestond dat „geen zinvolle vergelijking zal opleveren”.

139    Bovendien voert de Commissie geen enkel ander gegeven aan dat tijdens de administratieve procedure is verkregen en dat haar conclusie dat er geen soortgelijke transacties bestonden, zou staven.

140    Bijgevolg is de conclusie van de Commissie op dat punt in overweging 93 van het bestreden besluit niet rechtens genoegzaam onderbouwd.

141    Gelet op het voorgaande moet het tweede onderdeel van het tweede middel worden aanvaard, voor zover de Commissie bij haar beoordeling van het bestaan van een voordeel kennelijke fouten heeft gemaakt door, ten eerste, geen rekening te houden met de situatie van Fundación Elche, ten tweede, geen rekening te houden met de door Fundación Elche als contragarantie verstrekte hypotheek, ten derde geen rekening te houden met de herkapitalisatie van verzoekster voor de bepaling van de waarde van de aan IVF in pand gegeven aandelen, ten vierde, door te veronderstellen dat geen enkele financiële instelling zich garant zou stellen voor een onderneming in moeilijkheden en bijgevolg geen enkele overeenkomstige benchmark voor de garantiepremie op de markt werd aangeboden, en, ten vijfde, door niet genoegzaam haar conclusie te onderbouwen dat er onvoldoende vergelijkbare transacties waren om de marktprijs voor een soortgelijke, niet-gegarandeerde lening te bepalen.

142    Bijgevolg moet het bestreden besluit nietig worden verklaard voor zover het verzoekster betreft, zonder dat de overige ter ondersteuning van het onderhavige beroep aangevoerde argumenten en middelen hoeven te worden onderzocht.

 Kosten

143    Volgens artikel 134, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voor zover dat is gevorderd. Aangezien de Commissie in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van verzoekster te worden verwezen in haar eigen kosten en in die van verzoekster, met inbegrip van de kosten van de procedure in kort geding.

144    Volgens artikel 138, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering dragen de lidstaten en de instellingen die in het geding hebben geïntervenieerd, hun eigen kosten. Het Koninkrijk Spanje zal dus zijn eigen kosten dragen.

HET GERECHT (Vierde kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      Besluit (EU) 2017/365 van de Commissie van 4 juli 2016 betreffende de staatssteun SA.36387 (2013/C) (ex 2013/NN) (ex 2013/CP) van Spanje ten gunste van Valencia Club de Fútbol Sociedad Anónima Deportiva, Hércules Club de Fútbol Sociedad Anónima Deportiva en Elche Club de Fútbol Sociedad Anónima Deportiva wordt nietig verklaard voor zover het Elche Club de Fútbol, SAD betreft.

2)      De Europese Commissie zal haar eigen kosten dragen, alsmede de kosten van Elche Club de Fútbol, met inbegrip van die van de procedure in kort geding.

3)      Het Koninkrijk Spanje zal zijn eigen kosten dragen.

Kanninen

Schwarcz

Iliopoulos

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 12 maart 2020.

ondertekeningen


*      Procestaal: Spaans.