Language of document : ECLI:EU:T:2011:589

BESCHIKKING VAN HET GERECHT (Vierde kamer)

12 oktober 2011 (*)

„Beroep tot nietigverklaring – Debetnota – Exceptie van niet-ontvankelijkheid – Contractuele aard van geschil – Aard van beroep – Voor beroep vatbare handeling”

In zaak T‑353/10,

Lito Maieftiko Gynaikologiko kai Cheirourgiko Kentro AE, gevestigd te Athene (Griekenland), vertegenwoordigd door E. Tzannini, avocat,

verzoekster,

tegen

Europese Commissie, vertegenwoordigd door D. Triantafyllou en A. Sauka als gemachtigden,

verweerster,

betreffende een verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring van een door de Commissie op 22 juli 2010 opgestelde debetnota tot terugvordering van het bedrag van 109 415,20 EUR dat verzoekster in het kader van financiële bijstand voor een project inzake medisch onderzoek heeft ontvangen,

geeft

HET GERECHT (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: I. Pelikánová (rapporteur), president, K. Jürimäe en M. van der Woude, rechters,

griffier: E. Coulon,

de navolgende

Beschikking

 Voorgeschiedenis van het geding

1        Verzoekster, Lito Maieftiko Gynaikologiko kai Cheirourgiko Kentro AE, is een in de verloskunde, de gynaecologie en de chirurgie gespecialiseerde kraamkliniek. Verzoekster is lid van een consortium dat in december 2003 met de Commissie van de Europese Gemeenschappen een overeenkomst heeft gesloten betreffende een geneeskundig onderzoeksproject, genaamd Dicoems, volgens hetwelk de Commissie zich ertoe verbond haar financiële bijdrage aan dat onderzoeksproject te leveren door de overmaking van die financiële bijdrage in meerdere schijven (hierna: „overeenkomst”). Het betrokken project begon op 1 januari 2004 en is op 30 juni 2006 afgerond, maar de desbetreffende overeenkomst is nog altijd van kracht daar de Commissie de derde en laatste schijf nog niet heeft overgemaakt.

2        Volgens artikel 12 van de overeenkomst wordt deze beheerst door het Belgisch recht. Bovendien is ingevolge artikel 13 van deze overeenkomst enkel het Gerecht, of naargelang de omstandigheden van het specifieke geval het Hof, bevoegd om elk geschil tussen de Europese Unie en de leden van het consortium betreffende de geldigheid, de toepassing of elke uitlegging van de overeenkomst te beslechten.

3        Bij brief van 29 april 2009 heeft de Commissie verzoekster geïnformeerd dat zij wegens haar deelname aan het project Dicoems aan een financiële audit zou worden onderworpen. Uit die brief blijkt dat verzoekster tijdens die audit onder meer de presentielijsten van het voor het project ingezette personeel zou moeten overleggen. Tijdens de audit, die van 3 tot en met 6 augustus 2009 werd verricht, is vastgesteld dat verzoekster de presentielijsten met de arbeidsuren van haar personeel waarvoor zij de terugbetaling vroeg, niet had overgelegd.

4        In oktober 2009 heeft de Commissie verzoekster het ontwerpauditverslag bezorgd waarin melding was gemaakt van het ontbreken van de presentielijsten en heeft zij verzoekster uitgenodigd haar opmerkingen bij de Commissie in te dienen. Daar de door verzoekster bij brief van 5 november 2009 ingediende opmerkingen de Commissie niet overtuigden, heeft die bij brief van 29 december 2009 de conclusies van het auditverslag gehandhaafd.

5        Op 27 april 2010 heeft de Commissie verzoekster een aan een terugvorderingsprocedure voorafgaande kennisgevingsbrief gestuurd waarin zij haar uitgenodigde het bedrag van 109 415,20 EUR terug te betalen. Op 26 mei 2010 heeft verzoekster de Commissie verzocht om haar eerder ingediende opmerkingen opnieuw te onderzoeken en te aanvaarden.

6        Van mening dat het antwoord van verzoekster geen enkel nieuw element bevatte, heeft de Commissie op 22 juli 2010 verzoekster een debetnota gestuurd waarin zij haar verzocht om tegen 6 september 2010 het bedrag van 109 415,20 EUR te betalen (hierna: „debetnota”).

7        Bovendien bevatte de debetnota onder het opschrift „Betalingsvoorwaarden” de volgende aanwijzingen:

„1.      Alle bankkosten zijn voor uw rekening.

2.      De Commissie behoudt zich het recht voor om, na voorafgaand bericht, wederzijdse, zekere, vaststaande en invorderbare schuldvorderingen te verrekenen.

3.      Indien het bedrag zich op de vervaldag niet op de rekening van de Commissie bevindt, is over de door de Gemeenschappen vastgestelde schuldvordering rente verschuldigd tegen de door de Europese Centrale Bank voor haar belangrijkste herfinancieringstransacties toegepaste rentevoet, zoals bekendgemaakt in het Publicatieblad van de [Europese Unie], serie C, en die geldt op de eerste kalenderdag van de maand van de vervaldag, september 2010, vermeerderd met 3,5 procentpunten.

4.      Indien het bedrag zich op de vervaldag niet op de rekening van de Commissie bevindt, behoudt de Commissie zich het recht voor om:

–        iedere vooraf gestelde financiële zekerheid aan te spreken

–        overeenkomstig artikel 299 VWEU over te gaan tot de gedwongen tenuitvoerlegging

–        de wanbetaling te melden aan een voor de ordonnateurs van de begroting van de Europese Unie toegankelijke gegevensbank tot de betaling volledig is ontvangen.”

 Procesverloop en conclusies van partijen

8        Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 31 augustus 2010, heeft verzoekster het onderhavige beroep ingesteld.

9        Bij afzonderlijke akte, neergelegd op 8 oktober 2010, heeft de Commissie een exceptie van niet-ontvankelijkheid opgeworpen.

10      De Commissie verzoekt het Gerecht:

–        het beroep niet-ontvankelijk te verklaren;

–        verzoekster te verwijzen in de kosten.

11      Verzoekster verzoekt in wezen het Gerecht:

–        de door de Commissie opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid af te wijzen;

–        de debetnota nietig te verklaren, voor zover de Commissie verzoekster heeft verzocht een bedrag te betalen dat hoger is dan het bedrag dat zij zelf in haar brief van 5 november 2009 heeft erkend verschuldigd te zijn en dat zij weigert te betalen of te verrekenen met het bedrag dat de Commissie haar ingevolge de derde schijf van de overeenkomst verschuldigd is;

–        de Commissie te verwijzen in de kosten.

 In rechte

12      Krachtens artikel 114, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht kan het Gerecht, indien een partij daarom verzoekt, uitspraak doen over de niet-ontvankelijkheid zonder daarbij op de zaak ten gronde in te gaan. Overeenkomstig lid 3 van dit artikel geschiedt de verdere behandeling van het verzoek mondeling, tenzij het Gerecht anders beslist. In casu acht het Gerecht zich door de processtukken voldoende ingelicht om zonder mondelinge behandeling uitspraak te kunnen doen over het verzoek.

13      De Commissie werpt een exceptie van niet-ontvankelijkheid op die enerzijds is gebaseerd op de contractuele aard van het geschil tussen haar en verzoekster, waardoor het Gerecht niet bevoegd is om dit geschil te beslechten in het kader van een krachtens artikel 263 VWEU ingesteld beroep tot nietigverklaring, en anderzijds is gebaseerd op de louter informatieve aard van de aan verzoekster gerichte debetnota, die geen voor beroep vatbare handeling is in de zin van artikel 263 VWEU.

 Argumenten van partijen

14      De Commissie betoogt in de eerste plaats dat de debetnota in het kader van de overeenkomst werd opgesteld omdat verzoekster de in het kader van haar contractuele verplichtingen gedane uitgaven onvoldoende heeft gestaafd. De onjuiste uitvoering van een overeenkomst betreft een vraag naar de contractuele aansprakelijkheid, en de uitwisseling van de daarmee verband houdende brieven, ingebrekestellingen en betalingen is niet onderworpen aan de rechtmatigheidstoetsing van artikel 263 VWEU. Zo niet zou het Gerecht zijn bevoegdheid uitbreiden tot buiten de door het VWEU bepaalde grenzen, op grond waarvan het krachtens artikel 272 VWEU enkel bevoegd is om uitspraak te doen over contractuele geschillen op basis van specifieke arbitragebedingen, waardoor parallelle beroepswegen echter zijn uitgesloten.

15      De Commissie betoogt in de tweede plaats dat de debetnota slechts een eenvoudige voorbereidende informatieve handeling is die verzoeksters rechtspositie niet wijzigt. Zij verwijst in dat verband naar de bepalingen van het financieel reglement en de uitvoeringsbepalingen ervan en naar het arrest van het Gerecht van 17 april 2008, Cestas/Commissie (T‑260/04, Jurispr. blz. II‑701, punt 76). Volgens de Commissie kan verzoeksters rechtspositie slechts worden gewijzigd door een rechterlijke beslissing die het haar verschuldigde bedrag toewijst of eventueel door een door de Commissie krachtens artikel 299 VWEU vastgestelde definitieve uitvoerbare beslissing.

16      Verzoekster betoogt in de eerste plaats dat de onderwerping van een geschil aan het oordeel van het Gerecht door middel van een arbitragebeding niet uitsluit dat een zaak op grond van artikel 263 VWEU bij het Gerecht aanhangig wordt gemaakt. Een arbitragebeding impliceert evenmin dat de ene beroepsweg ondergeschikt zou zijn aan de andere. Overigens betreft het onderhavige geschil niet de uitlegging of toepassing van contractuele bepalingen, maar uitsluitend de omstandigheid dat de debetnota helemaal niet is gemotiveerd. Bovendien is verzoekster van mening dat de enkele omstandigheid dat de Commissie een handeling heeft vastgesteld in het kader van een procedure van contractuele aard, niet volstaat om te besluiten tot de niet-ontvankelijkheid van een beroep tot nietigverklaring, ingesteld door een particulier die door die uitdrukkelijk tot hem gerichte handeling wordt getroffen, indien de Commissie die handeling heeft gesteld in de uitoefening van haar eigen bevoegdheden.

17      In de tweede plaats betoogt verzoekster dat de Commissie haar verplichting niet is nagekomen om een duidelijk onderscheid te maken tussen een executoriale titel en een eenvoudig informatiedocument. Bijgevolg dient de debetnota op haar inhoud te worden onderzocht. Volgens verzoekster vormt de debetnota op grond van dit criterium een definitieve handeling met executoriale gevolgen in de zin van artikel 299 VWEU. Dat vloeit voort uit de tekst zelf van de debetnota, die dreigt met een gedwongen tenuitvoerlegging indien niet wordt betaald en die alle noodzakelijke elementen bevat voor de gedwongen tenuitvoerlegging, zoals het precieze bedrag, de uiterste betalingstermijn, de datum vanaf welke de rente wordt berekend en de dreiging met sancties. Voorts is verzoekster van mening dat in het kader van de interne bestuurlijke en boekhoudkundige audit de handelingen die het standpunt van de Commissie definitief bepalen vatbaar zijn voor beroep. Door de vaststelling van de debetnota was deze procedure immers voltooid en was er na de verzending ervan geen enkele verdere juridische stap vereist.

 Beoordeling door het Gerecht

 Aard van het onderhavige beroep, zoals ingesteld door verzoekster

18      Vooraf zij eraan herinnerd dat het aan de verzoekende partij staat de rechtsgrondslag van haar beroep te kiezen en dat het niet aan de Unierechter is om zelf de meest geschikte rechtsgrondslag te kiezen (arrest Hof van 15 maart 2005, Spanje/Eurojust, C‑160/03, Jurispr. blz. I‑2077, punt 35; beschikkingen Gerecht van 26 februari 2007, Evropaïki Dynamiki/Commissie, T‑205/05, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 38, en 10 april 2008, Imelios/Commissie, T‑97/07, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 19).

19      Hoewel in de onderhavige zaak het verzoekschrift niet uitdrukkelijk op de bepalingen betreffende het beroep tot nietigverklaring is gebaseerd, blijkt uit de stukken die verzoekster aan het Gerecht heeft overgelegd dat het beroep tot nietigverklaring van de debetnota op artikel 263 VWEU is gebaseerd.

20      Aldus geeft zij op de eerste bladzijde van haar verzoekschrift aan dat haar beroep „de nietigverklaring van de debetnota beoogt”. In dezelfde lijn verzoekt zij in haar conclusies op bladzijde 22 van haar verzoekschrift het Gerecht met name „de bestreden debetnota nietig te verklaren” en „eveneens de bestreden beslissing nietig te verklaren voor zover de derde schijf [van de betalingen door de Commissie] niet is betaald”. Bovendien benadrukt verzoekster in punt 18 van haar opmerkingen over de exceptie van niet-ontvankelijkheid, na eraan te hebben herinnerd dat „in het kader van een beroep tot nietigverklaring de rechter de rechtmatigheid onderzoekt van de handelingen [...] die ten aanzien van derden bindende rechtsgevolgen beogen te sorteren door hun rechtssituatie wezenlijk te wijzigen”, dat „[d]e debetnota als een dergelijke handeling moet worden beschouwd”. Daarenboven wijst verzoekster er in datzelfde punt 18 op dat „het [onderhavige] geding in ieder geval niet de uitlegging of de toepassing van contractuele bepalingen betreft maar uitsluitend de omstandigheid dat de debetnota helemaal niet is gemotiveerd”.

21      Bijgevolg moet het onderhavige beroep als een beroep tot nietigverklaring worden onderzocht.

 Ontvankelijkheid van het onderhavige beroep als een beroep tot nietigverklaring als bedoeld in artikel 263 VWEU

22      In herinnering moet worden gebracht dat krachtens artikel 263 VWEU de rechterlijke instanties van de Unie de rechtmatigheid nagaan van door de instellingen vastgestelde handelingen die ten aanzien van derden rechtsgevolgen beogen te hebben doordat zij hun rechtssituatie aanmerkelijk wijzigen (arrest Hof van 11 november 1981, IBM/Commissie, 60/81, Jurispr. blz. 2639, punt 9, en arrest Gerecht van 15 januari 2003, Philip Morris International e.a./Commissie, T‑337/00, T‑379/00, T‑380/00, T‑260/01 en T‑272/01, Jurispr. blz. II‑1, punt 81).

23      Volgens vaste rechtspraak geldt deze bevoegdheid slechts ten aanzien van de in artikel 288 VWEU bedoelde handelingen die deze instellingen met gebruikmaking van hun bevoegdheden van openbaar gezag onder de in het VWEU gestelde voorwaarden verrichten (zie in die zin de beschikking Gerecht van 10 mei 2004, Musée Grévin/Commissie, T‑314/03, Jurispr. blz. II‑1421, punten 62, 63 en 81, en beschikking Evropaïki Dynamiki/Commissie, aangehaald in punt 18, punt 39).

24      De door de instellingen vastgestelde handelingen die zijn verricht in een zuiver contractuele context waarmee zij onlosmakelijk zijn verbonden, behoren daarentegen naar hun aard niet tot de in artikel 288 VWEU bedoelde handelingen waarvan nietigverklaring kan worden gevorderd krachtens artikel 263 VWEU (beschikkingen Musée Grévin/Commissie, aangehaald in punt 23, punt 64; Evropaïki Dynamiki/Commissie, aangehaald in punt 18, punt 40; Imelios/Commissie, aangehaald in punt 18, punt 22; beschikking Gerecht van 6 oktober 2008, Austrian Relief Program/Commissie, T‑235/06, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 35, en arrest Gerecht van 17 juni 2010, CEVA/Commissie, T‑428/07 en T‑455/07, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 52).

25      Het onderhavige beroep kan dus slechts op basis van artikel 263 VWEU bij het Gerecht worden ingesteld indien de debetnota beoogt bindende rechtsgevolgen teweeg te brengen die verder gaan dan die welke uit de overeenkomst voortvloeien en die de uitoefening impliceren van bevoegdheden van openbaar gezag die aan de Commissie handelend als bestuursorgaan zijn toegekend.

26      In dit verband blijkt uit het dossier dat de overeenkomst tussen de Commissie en verzoekster de achtergrond vormt van de debetnota, aangezien deze nota tot doel heeft een schuld in te vorderen die haar oorsprong in de bepalingen van de overeenkomst vindt.

27      Ten eerste heeft de Commissie op basis van de overeenkomst verzoekster immers een bedrag van 117 306,85 EUR betaald. Ten tweede heeft de Commissie krachtens artikel II.31, lid 1, van de algemene voorwaarden in bijlage II bij de overeenkomst het recht een lid van het consortium te vragen elk bedrag terug te betalen dat wederrechtelijk is ontvangen of dat op basis van de overeenkomst kan worden teruggevorderd, hetgeen zij heeft gedaan bij brief van 27 april 2010 waarin zij verzoekster heeft verzocht het bedrag van 109 415,20 EUR terug te betalen (zie punt 5 hierboven). Ten derde heeft de Commissie in de debetnota, die bovendien verwijst naar de brieven van de Commissie van 27 april en 13 juli 2010, verzoekster verzocht om „terugbetaling van het bedrag van 109 415,20 EUR in verband met de deelname [van verzoekster] aan project 507760 [Dicoems] en de uitvoering van het resultaat [van de bij verzoekster verrichte] audit”.

28      Ondanks de contractuele context van de rechtsbetrekking waar het in het geding om gaat, is verzoekster van mening dat de bestreden debetnota van bestuursrechtelijke aard is. In dit verband heeft zij terecht in herinnering gebracht dat de door een instelling in een contractuele context verrichte handeling moet worden geacht buiten die context te vallen wanneer zij door die instelling is verricht in de uitoefening van haar bevoegdheden van openbaar gezag (zie in die zin beschikking Imelios/Commissie, aangehaald in punt 18, punt 28).

29      In de onderhavige zaak rechtvaardigt echter niets de zienswijze dat de Commissie gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheden van openbaar gezag. Zoals blijkt uit de punten 26 en 27 van de onderhavige beschikking strekt de debetnota immers ertoe rechten te doen gelden die de Commissie ontleent aan de bepalingen van de overeenkomst die zij met verzoekster heeft gesloten. De debetnota beoogt echter niet ten aanzien van verzoekster rechtsgevolgen teweeg te brengen die hun oorsprong zouden vinden in de uitoefening van bevoegdheden van openbaar gezag waarover de Commissie krachtens het Unierecht beschikt. Bijgevolg moet de debetnota in de onderhavige zaak worden beschouwd als onlosmakelijk verbonden met de contractuele betrekkingen die tussen de Commissie en verzoekster bestaan.

30      Zoals in punt 7 van de onderhavige beschikking is opgemerkt, bevat de debetnota, onder het opschrift „Betalingsvoorwaarden”, weliswaar bepalingen betreffende de rente die op de vervaldag van de vastgestelde schuldvordering is verschuldigd indien niet wordt betaald, de mogelijke invordering via verrekening of via executie van eventueel vooraf verstrekte zekerheden, de mogelijkheden van een gedwongen tenuitvoerlegging en de opneming in een voor de ordonnateurs van de gemeenschapsbegroting toegankelijke gegevensbank, maar zelfs indien de wijze waarop deze bepalingen zijn opgesteld de indruk kan wekken dat het om een definitieve handeling van de Commissie gaat, kunnen zij in ieder geval en uit hun aard slechts voorbereidend zijn voor een handeling van de Commissie voor de executie van de vastgestelde schuldvordering, aangezien de Commissie in de debetnota geen standpunt inneemt over de middelen die zij wil aanwenden voor het innen van de voornoemde schuldvordering, vermeerderd met vertragingsrente te rekenen vanaf de in de debetnota vastgestelde uiterste datum van betaling (zie in die zin arrest Cestas/Commissie, aangehaald in punt 15, punten 71‑74).

31      Gelet op een en ander is overeenkomstig de in punt 25 hierboven uiteengezette overwegingen de voornoemde debetnota uit haar aard zelf niet een handeling waarvan overeenkomstig artikel 263 VWEU de nietigverklaring bij de Unierechter kan worden gevorderd.

32      Derhalve moet het onderhavige beroep in ieder geval niet-ontvankelijk worden verklaard.

 Mogelijkheid om het onderhavige beroep te herkwalificeren als een beroep krachtens een arbitragebeding als bedoeld in artikel 272 VWEU

33      Gelet op het arbitragebeding van artikel 13 van de overeenkomst op grond waarvan de Unierechter bevoegd is om elk geding betreffende de geldigheid, de toepassing of elke uitlegging van de overeenkomst te beslechten, moet worden onderzocht of het onderhavige beroep kan worden geherkwalificeerd in een beroep bedoeld in artikel 272 VWEU.

34      Het is vaste rechtspraak dat wanneer het Gerecht wordt verzocht uitspraak te doen op een beroep tot nietigverklaring of op een beroep tot schadevergoeding terwijl het in werkelijkheid om een geschil van contractuele aard gaat, het Gerecht dat beroep herkwalificeert indien aan alle voorwaarden voor een dergelijke herkwalificatie is voldaan (arrest Gerecht van 19 september 2001, Lecureur/Commissie, T‑26/00, Jurispr. blz. II‑2623, punt 38; beschikking Musée Grévin/Commissie, aangehaald in punt 23, punt 88; beschikking Gerecht van 9 juni 2005, Helm Düngemittel/Commissie, T‑265/03, Jurispr. blz. II‑2009, punt 54, en arrest CEVA/Commissie, aangehaald in punt 24 hierboven, punt 57).

35      Uit het onderzoek van de rechtspraak blijkt dat het Gerecht, wanneer het zich moet uitspreken over een geschil van contractuele aard, herkwalificatie van een beroep tot nietigverklaring onmogelijk acht wanneer de uitdrukkelijke wil van de verzoekende partij om haar vordering niet te baseren op artikel 272 VWEU zich tegen een dergelijke herkwalificatie verzet (zie in die zin beschikking Musée Grévin/Commissie, aangehaald in punt 23, punt 88; beschikking Gerecht van 2 april 2008, Maison de l’Europe Avignon Méditerranée/Commissie, T‑100/03, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 54, en arrest CEVA/Commissie, aangehaald in punt 24, punt 59), of wanneer het beroep niet is gesteund op een middel inzake schending van de op de contractuele verhouding van toepassing zijnde regels, ongeacht of het gaat om contractuele bedingen dan wel om in de overeenkomst aangeduide bepalingen van nationaal recht (zie in die zin beschikkingen Evropaïki Dynamiki/Commissie, aangehaald in punt 18, punt 57, en Imelios/Commissie, aangehaald in punt 18, punt 33, en arrest CEVA/Commissie, aangehaald in punt 24, punt 59).

36      In casu moet worden vastgesteld dat verzoekster ter ondersteuning van haar beroep tot nietigverklaring van de debetnota vier middelen aanvoert die respectievelijk zijn ontleend aan een gebrekkige motivering van de debetnota, het niet in aanmerking nemen van de presentielijsten die verzoekster achteraf heeft opgesteld, het niet in aanmerking nemen van de door verzoekster aangevoerde feitelijke argumenten en schending van het beginsel van bescherming van gewettigd vertrouwen.

37      Deze vier middelen, die uitsluitend een bestuursrechtelijke relatie betreffen, zijn echter kenmerkend voor een beroep tot nietigverklaring. Overigens verzoekt verzoekster in haar opmerkingen betreffende de exceptie van niet-ontvankelijkheid noch uitdrukkelijk noch stilzwijgend om de herkwalificatie van haar beroep. Ten slotte zet verzoekster, anders dan bepaald in artikel 44, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering, zelfs niet summier enig middel, argument of grief uiteen betreffende de schending van de bepalingen van de overeenkomst of van het Belgisch recht, waaraan de overeenkomst krachtens artikel 12 ervan is onderworpen.

38      Bijgevolg is het overeenkomstig de in punt 35 hierboven aangehaalde rechtspraak niet mogelijk om het onderhavige beroep te herkwalificeren als een beroep bedoeld in artikel 272 VWEU.

39      Gelet op een en ander moet de door de Commissie opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid worden aanvaard, zodat het onderhavige beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

 Kosten

40      Volgens artikel 87, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering kan het Gerecht de proceskosten over de partijen verdelen of beslissen dat elke partij haar eigen kosten zal dragen, indien zij onderscheidenlijk op een of meer punten in het ongelijk worden gesteld, en voorts wegens bijzondere redenen.

41      Hoewel verzoekster in het ongelijk is gesteld, is het Gerecht van oordeel dat de Commissie bij het opstellen van de debetnota geen duidelijke en ondubbelzinnige bewoordingen heeft gebruikt. Bepaalde onderdelen van de nota, en in het bijzonder de verwijzing naar de mogelijke vaststelling van een besluit dat executoriale titel vormt in de zin van artikel 299 VWEU, konden immers bij verzoekster de indruk doen ontstaan dat de nota een definitieve handeling betrof die de Commissie in de uitoefening van haar eigen bevoegdheden had verricht. Gelet op die omstandigheid, verlangt een billijke beoordeling van de omstandigheden van de onderhavige zaak dat de Commissie wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van verzoekster.

HET GERECHT (Vierde kamer)

beschikt:

1)      Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)      De Europese Commissie wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van Lito Maieftiko Gynaikologiko kai Cheirourgiko Kentro AE.

Luxemburg, 12 oktober 2011.

De griffier

 

      De president

E. Coulon

 

      I. Pelikánová


* Procestaal: Grieks.