Language of document : ECLI:EU:C:2016:421

ARREST VAN HET HOF (Negende kamer)

9 juni 2016 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Binnenlandse belastingen – Artikel 110 VWEU – Heffing die door een lidstaat wordt toegepast op motorvoertuigen bij de eerste registratie of de eerste inschrijving van het eigendomsrecht – Fiscale neutraliteit van de heffing tussen uit andere lidstaten ingevoerde tweedehands motorvoertuigen en gelijksoortige voertuigen die zich reeds op de binnenlandse markt bevinden”

In zaak C‑586/14,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Curte de Apel Cluj (hof van beroep te Cluj, Roemenië) bij beslissing van 24 november 2014, ingekomen bij het Hof op 18 december 2014, in de procedure

Vasile Budișan

tegen

Administrația Județeană a Finanțelor Publice Cluj,

wijst

HET HOF (Negende kamer),

samengesteld als volgt: C. Lycourgos, kamerpresident, E. Juhász en K. Jürimäe (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: M. Szpunar,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        de Roemeense regering, vertegenwoordigd door R.‑H. Radu, D. Bulancea en R. Mangu, als gemachtigden,

–        de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door A. De Stefano, avvocato dello Stato,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. Wasmeier en G.‑D. Balan als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 110 VWEU.

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Vasile Budișan en de Administrația Județeană a Finanțelor Publice Cluj (regionaal bestuur openbare financiën te Cluj, Roemenië) betreffende een heffing waarvan deze instantie betaling van Budișan vordert voor de registratie in Roemenië van een tweedehands motorvoertuig dat afkomstig is uit een andere lidstaat.

 Roemeens recht

3        Bij Legea nr. 343/2006 pentru modificarea și completarea Legii nr. 571/2003 privind Codul fiscal (wet nr. 343/2006 tot wijziging en aanvulling van wet nr. 571/2003 houdende het belastingwetboek) van 17 juli 2006 (Monitorul Oficial al României, deel I, nr. 662 van 1 augustus 2006) is met ingang van 1 januari 2007 een bijzondere heffing op personen‑ en motorvoertuigen ingevoerd die werd toegepast bij de eerste registratie van het voertuig in Roemenië (hierna: „bijzondere heffing”).

4        Bij Ordonanța de urgență a Guvernului nr. 50/2008 pentru instituirea taxei pe poluare pentru autovehicule (spoedbesluit nr. 50/2008 van de regering tot vaststelling van een heffing op verontreiniging door motorvoertuigen) van 21 april 2008 (Monitorul Oficial al României, deel I, nr. 327 van 25 april 2008; hierna: „OUG nr. 50/2008”), dat op 1 juli 2008 in werking is getreden, is een heffing op verontreiniging door motorvoertuigen ingevoerd voor voertuigen van de categorieën M1 tot en met M3 en N1 tot en met N3 (hierna: „heffing op verontreiniging”). Deze heffing diende met name te worden betaald bij de eerste registratie van een dergelijk voertuig in Roemenië.

5        OUG nr. 50/2008 is herhaaldelijk gewijzigd alvorens te worden ingetrokken bij Legea nr. 9/2012 privind taxa pentru emisiile poluante provenite de la autovehicule (wet nr. 9/2012 betreffende de heffing op verontreinigende emissies van motorvoertuigen) van 6 januari 2012 (Monitorul Oficial al României, deel I, nr. 17 van 10 januari 2012; hierna: „wet nr. 9/2012”), die in werking is getreden op 13 januari 2012. Deze wet heeft de heffing op verontreiniging vervangen door een nieuwe heffing, de heffing op verontreinigende emissies van motorvoertuigen (hierna: „heffing op verontreinigende emissies”).

6        Volgens artikel 4 van wet nr. 9/2012 ontstond de verplichting tot betaling van de heffing op verontreinigende emissies niet alleen bij de eerste registratie van een voertuig in Roemenië, maar, onder bepaalde voorwaarden, ook bij de eerste inschrijving van het eigendomsrecht op een tweedehands voertuig in Roemenië.

7        Als gevolg van Ordonanța de urgență a Guvernului nr. 1/2012 pentru suspendarea aplicării unor dispoziții ale Legii nr. 9/2012 privind taxa pentru emisiile poluante provenite de la autovehicule, precum și pentru restituirea taxei achitate în conformitate cu prevederile art. 4 alin. 2 din lege (spoedbesluit nr. 1/2012 van de regering houdende schorsing van de toepassing van een aantal bepalingen van wet nr. 9/2012 betreffende de heffing op verontreinigende emissies van motorvoertuigen en teruggaaf van de op grond van artikel 4, lid 2, van die wet betaalde heffing) van 30 januari 2012 (Monitorul Oficial al României, deel I, nr. 79 van 31 januari 2012), die in werking is getreden op 31 januari 2012, is de toepassing van de heffing op verontreinigende emissies bij de eerste inschrijving van het eigendomsrecht op een tweedehands voertuig in Roemenië geschorst tot 1 januari 2013.

8        Ordonanţa de urgenţă a Guvernului nr. 9/2013 privind timbrul de mediu pentru autovehicule (spoedbesluit nr. 9/2013 van de regering betreffende de milieuheffing voor motorvoertuigen) van 19 februari 2013 (Monitorul Oficial al României, deel I, nr. 119 van 4 maart 2013; hierna: „OUG nr. 9/2013”), waarbij wet nr. 9/2012 is ingetrokken, is in werking getreden op 15 maart 2013.

9        Artikel 4 van OUG nr. 9/2013 luidt als volgt:

„De [milieuheffing voor motorvoertuigen] moet eenmalig worden betaald, namelijk:

a)      bij de inschrijving volgens de wet, in de registers van de bevoegde autoriteit, van de verkrijging van het eigendomsrecht op een motorvoertuig als eerste eigenaar in Roemenië en de toekenning van een kentekenbewijs en van een kentekennummer;

b)      wanneer een motorvoertuig opnieuw aan het nationale wagenpark wordt toegevoegd, ingeval het restbedrag van de [milieuheffing voor motorvoertuigen] aan de eigenaar van dat voertuig is terugbetaald op het tijdstip waarop dit motorvoertuig het nationale voertuigenpark heeft verlaten;

c)      bij de overschrijving van het eigendomsrecht op een tweedehands motorvoertuig waarvoor overeenkomstig de wettelijke voorschriften die golden ten tijde van de inschrijving geen bijzondere heffing op personenauto’s en andere motorvoertuigen, geen [heffing op verontreiniging] en geen heffing op verontreinigende emissies van motorvoertuigen is betaald;

d)      bij de overschrijving van het eigendomsrecht op een tweedehands motorvoertuig waarvoor een rechterlijke instantie de teruggaaf van de heffing heeft gelast of waarvan zij de inschrijving zonder betaling van de bijzondere heffing op personenauto’s en andere motorvoertuigen, van de [heffing op verontreiniging] of van de heffing op verontreinigende emissies van motorvoertuigen heeft gelast.”

10      Artikel 7, lid 2, van OUG nr. 9/2013 bepaalt:

„Het restbedrag van de [milieuheffing voor motorvoertuigen] komt overeen met het bedrag dat had moeten worden betaald voor een motorvoertuig indien dat voertuig was geregistreerd op het tijdstip waarop het het nationale wagenpark verlaat, berekend op basis van de wetgeving aan de hand waarvan het bij de inschrijving verschuldigde heffingsbedrag is vastgesteld, in [Roemeense lei (RON)], tegen de op het tijdstip van de registratie of de overschrijving van het eigendomsrecht op een tweedehands motorvoertuig geldende wisselkoers en rekening houdend met de ouderdom van het voertuig bij het verlaten van het nationale wagenpark.”

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

11      Op 5 juni 2013 heeft Budișan een in 2006 vervaardigde tweedehands personenauto gekocht die aanvankelijk was geregistreerd in Duitsland.

12      Voor de registratie van dit motorvoertuig in Roemenië heeft Budișan aan de Roemeense autoriteiten een milieuheffing van 5 300 RON (ongeveer 1 193 EUR) moeten betalen op grond van de milieuheffing voor motorvoertuigen (hierna: „milieuheffing”), zoals deze was vastgesteld bij OUG nr. 9/2013.

13      Omdat hij van mening was dat OUG nr. 9/2013 onverenigbaar is met artikel 110 VWEU heeft Budișan een verzoekschrift ingediend bij de Tribunal Cluj (rechtbank van grote aanleg te Cluj) waarbij hij verzocht om het regionaal bestuur openbare financiën te Cluj te veroordelen tot teruggaaf van het als milieuheffing geïnde bedrag.

14      Bij vonnis van 3 april 2014 heeft de Tribunal Cluj dit verzoek afgewezen. Volgens deze rechterlijke instantie strookt OUG nr. 9/2013 met het recht van de Unie, aangezien zij geen discriminatie oplevert van ingevoerde producten ten opzichte van nationale producten, ongeacht of deze nieuw of tweedehands zijn. Daarop heeft verzoeker in het hoofdgeding hoger beroep ingesteld bij de verwijzende rechter.

15      Volgens de Curte de Apel Cluj (hof van beroep te Cluj) rijst de vraag van de verenigbaarheid met artikel 110 VWEU van de bij OUG nr. 9/2013 ingevoerde milieuheffing in twee opzichten. In de eerste plaats vraagt deze rechterlijke instantie zich af of het conform dit artikel is dat uit OUG nr. 9/2013 voortvloeit dat voertuigen waarvoor op het tijdstip van de registratie ervan in Roemenië reeds de bijzondere heffing, de heffing op verontreiniging of de heffing op verontreinigende emissies is betaald, van de milieuheffing zijn vrijgesteld, voor zover het restbedrag van een van de eerdere heffingen, dat in de waarde van deze voertuigen is vervat, lager is dan het bedrag van de milieuheffing. Deze vrijstelling leidt er immers toe dat deze voertuigen tegen een lagere prijs kunnen worden verkocht dan voertuigen die worden ingevoerd uit een andere lidstaat en waarvoor de nieuwe heffing verschuldigd is, waardoor de verkoop van nationale tweedehands wordt bevorderd ten koste van de invoer van gelijksoortige voertuigen die afkomstig zijn uit andere lidstaten.

16      In de tweede plaats heeft deze rechterlijke instantie twijfels over de verenigbaarheid met artikel 110 VWEU van de wijze waarop de milieuheffing wordt geïnd. De eigenaars van een voertuig dat zich op de binnenlandse markt bevindt en waarvoor geen enkele heffing is betaald, ofwel omdat dit voertuig is geregistreerd vóór 1 januari 2007, ofwel omdat de eigenaar teruggaaf heeft verkregen van de eerder door hem betaalde heffing, kunnen dit voertuig volgens OUG nr. 9/2013 namelijk gebruiken – zonder dat zij de milieuheffing hoeven te betalen – tot de verkoop ervan, dat wil zeggen tot een toekomstig en onzeker tijdstip, terwijl de eigenaar van een gelijksoortig voertuig dat uit een andere lidstaat wordt ingevoerd, dit voertuig slechts 90 dagen kan gebruiken voordat hij het moet registreren, en hij bijgevolg de milieuheffing dient te betalen.

17      In die omstandigheden heeft de Curte de Apel Cluj de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Moet artikel 110 VWEU, gezien [OUG nr. 9/2013] en het voorwerp van de [milieuheffing], aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat een EU‑lidstaat een heffing op verontreinigende emissies invoert die van toepassing is op de registratie van uit andere EU‑lidstaten afkomstige motorvoertuigen, maar niet op de registratie bij de overdracht van het eigendomsrecht op binnenlandse motorvoertuigen waarvoor reeds een dergelijke of gelijksoortige heffing is betaald, indien de restheffing die begrepen is in de waarde van de motorvoertuigen op de binnenlandse markt minder bedraagt dan de nieuwe heffing?

2)      Moet artikel 110 VWEU, gezien [OUG nr. 9/2013] en het voorwerp van de [milieuheffing], aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat een EU‑lidstaat een heffing op verontreinigende emissies invoert die van toepassing is op de registratie van uit andere EU‑lidstaten afkomstige motorvoertuigen, maar die voor binnenlandse motorvoertuigen pas bij de overdracht van het eigendomsrecht op een dergelijk motorvoertuig moet worden betaald, met het gevolg dat een buitenlands motorvoertuig niet zonder betaling van de heffing kan worden gebruikt, terwijl een binnenlands motorvoertuig zonder betaling van de heffing onbeperkt in de tijd kan worden gebruikt tot de eventuele overdracht van het eigendomsrecht op het betrokken motorvoertuig, gevolgd door de registratie door de nieuwe eigenaar?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

18      Met zijn vragen, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 110 VWEU aldus moet worden uitgelegd dat het zich, ten eerste, ertegen verzet dat een lidstaat een heffing voor motorvoertuigen invoert die wordt toegepast op ingevoerde tweedehands voertuigen bij de eerste registratie ervan in die lidstaat, alsook op reeds in deze lidstaat geregistreerde voertuigen bij de eerste inschrijving in die lidstaat van het eigendomsrecht op die voertuigen en, ten tweede, het zich ook ertegen verzet dat deze lidstaat vrijstelling van die heffing verleent voor reeds geregistreerde voertuigen waarvoor een eerder in werking getreden heffing is betaald die niet is terugbetaald, wanneer het in de waarde van deze voertuigen vervatte restbedrag van deze laatste heffing lager is dan het bedrag van de nieuwe heffing.

19      In herinnering moet worden geroepen dat artikel 110 VWEU tot doel heeft het vrije verkeer van goederen tussen de lidstaten onder normale mededingingsvoorwaarden te verzekeren. Dit artikel strekt ertoe elke vorm van bescherming uit te sluiten die het gevolg kan zijn van de toepassing van binnenlandse belastingen die discriminerend zijn ten opzichte van producten uit andere lidstaten (arrest van 14 april 2015, Manea, C‑76/14, EU:C:2015:216, punt 28 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

20      Daartoe verbiedt artikel 110, eerste alinea, VWEU elke lidstaat om op producten van de overige lidstaten hogere binnenlandse belastingen te heffen dan die welke op gelijksoortige nationale producten worden geheven.

21      Wat in casu de in de onderhavige prejudiciële vragen aan de orde zijnde verkoop van enkel tweedehands voertuigen betreft, blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat OUG nr. 9/2013 een heffing invoert, namelijk de milieuheffing, die wordt toegepast op enerzijds ingevoerde tweedehands voertuigen bij de eerste registratie ervan in Roemenië, en anderzijds op reeds in deze lidstaat geregistreerde voertuigen bij de eerste inschrijving van het eigendomsrecht op deze voertuigen in die lidstaat.

22      Voorts voorziet artikel 4, onder c), van OUG nr. 9/2013 in vrijstelling van die milieuheffing voor de inschrijving van het eigendomsrecht op nationale tweedehands voertuigen waarvoor de inschrijving in Roemenië reeds tot betaling van de bijzondere heffing, de heffing op verontreiniging of de heffing op verontreinigende emissies heeft geleid, behoudens de in punt d) van dit artikel vermelde gevallen waarin een rechterlijke instantie de teruggaaf van de betrokken heffing heeft gelast.

23      Om vast te stellen of een heffing als die welke bij OUG nr. 9/2013 is ingevoerd, een discriminatie in het leven roept die indruist tegen artikel 110, eerste alinea, VWEU, moet eerst worden onderzocht welke impact deze heffing heeft op de mededinging tussen de tweedehands voertuigen die uit andere lidstaten dan Roemenië afkomstig zijn en de nationale voertuigen waarvoor de heffing geldt. Vervolgens moet worden onderzocht of deze heffing neutraal is met betrekking tot de mededinging tussen de eerstgenoemde voertuigen en de gelijksoortige nationale voertuigen waarvoor aanspraak kan worden gemaakt op de in het vorige punt genoemde vrijstelling.

24      Het is dienaangaande vaste rechtspraak dat de uit andere lidstaten afkomstige tweedehands motorvoertuigen, die de „producten van de overige lidstaten” zijn in de zin van artikel 110 VWEU, de in de andere lidstaten dan de betrokken lidstaat verkochte voertuigen betreffen die, ingeval zij door een inwoner van deze laatste lidstaat worden gekocht, in die lidstaat kunnen worden ingevoerd en aldaar in het verkeer worden gebracht, terwijl de gelijksoortige nationale voertuigen, die de „nationale producten” in de zin van artikel 110 VWEU zijn, de in die lidstaat verkochte tweedehands voertuigen betreffen die van hetzelfde type zijn en dezelfde kenmerken en slijtage vertonen (arrest van 14 april 2015, Manea, C‑76/14, EU:C:2015:216, punt 31 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

25      Bijgevolg hoeft de door artikel 110 VWEU vereiste neutraliteit niet te worden onderzocht met betrekking tot in Roemenië rijdende motorvoertuigen die niet worden verkocht. Doordat zij als zodanig niet op de markt worden aangeboden, zijn deze voertuigen immers geen producten die concurreren met andere voertuigen, ongeacht of deze laatste beschikbaar zijn op de binnenlandse markt dan wel op de markt van andere lidstaten (arrest van 14 april 2015, Manea, C‑76/14, EU:C:2015:216, punt 32).

 Neutraliteit van de milieuheffing ten aanzien van de mededinging tussen uit andere lidstaten afkomstige tweedehands voertuigen en reeds in de betrokken lidstaat geregistreerde gelijksoortige Roemeense voertuigen die niet in aanmerking komen voor de vrijstelling waarin OUG nr. 9/2013 voorziet

26      Bij de toepassing van artikel 110 VWEU en inzonderheid bij de vergelijking van de belastingregeling voor ingevoerde tweedehands voertuigen met de regeling voor tweedehands voertuigen die reeds op het nationale grondgebied aanwezig zijn, moet niet slechts worden gelet op het tarief van de betrokken heffing, namelijk de milieuheffing, doch ook op de grondslag en de heffingsmodaliteiten ervan (arrest van 14 april 2015, Manea, C‑76/14, EU:C:2015:216, punt 33 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

27      Bovendien mag een lidstaat op ingevoerde tweedehands voertuigen geen belasting heffen die is gebaseerd op een hogere dan de werkelijke waarde van het voertuig, waardoor dergelijke voertuigen zwaarder worden belast dan de op de binnenlandse markt verkrijgbare vergelijkbare voertuigen. Teneinde te voorkomen dat sprake is van een discriminerende heffing moet dus de reële waardevermindering van de motorvoertuigen in aanmerking worden genomen (arrest van 14 april 2015, Manea, C‑76/14, EU:C:2015:216, punt 34 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

28      Deze inaanmerkingneming hoeft niet noodzakelijkerwijs te leiden tot een waardeschatting of expertise van elk voertuig. Ter vermijding van de omslachtigheid van een dergelijk stelsel kan een lidstaat door middel van forfaitaire tabellen, die worden vastgelegd in een wettelijke of bestuurlijke bepaling en worden berekend op basis van criteria als ouderdom, kilometerstand, staat van onderhoud, type aandrijving, merk of model van het voertuig, immers een waarde van tweedehands voertuigen bepalen die in het algemeen hun werkelijke waarde zeer sterk benadert (zie arrest van 14 april 2015, Manea, C‑76/14, EU:C:2015:216, punt 35 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

29      In casu blijkt uit de aan het Hof overgelegde stukken en inzonderheid uit de opmerkingen die de Roemeense regering heeft ingediend, waarbij het aan verwijzende rechter staat om te verifiëren of deze juist zijn, dat het bedrag van de milieuheffing is vastgesteld op basis van een tabel waarvoor objectieve en transparante parameters zijn gebruikt, zoals de cilinderinhoud, de Euro-emissienorm of de CO2-emissies van het voertuig, de ouderdom van het voertuig en het aantal ermee afgelegde kilometers. Indien de belastingplichtige van mening is dat deze tabel de werkelijke waardevermindering van het voertuig niet correct en voldoende weergeeft, kan hij overigens verzoeken om deze werkelijke waardevermindering vast te stellen aan de hand van een deskundig onderzoek, waarvan de kosten, die voor rekening van de belastingplichtige komen, de kostprijs van de verrichtingen van het deskundig onderzoek niet mogen overschrijden.

30      Onder voorbehoud van de door de verwijzende rechter te verrichten verificaties, lijkt OUG nr. 9/2013 dus te garanderen dat het bedrag van de milieuheffing wordt verlaagd op basis van een redelijke benadering van de werkelijke waarde van het voertuig (zie naar analogie arresten van 7 april 2011, Tatu, C‑402/09, EU:C:2011:219, punt 44, en 14 april 2015, Manea, C‑76/14, EU:C:2015:216, punt 38).

31      Bovendien geldt de milieuheffing, in tegenstelling tot de bijzondere heffing, de heffing op verontreiniging en de heffing op verontreinigende emissies zoals deze in het tijdvak van 13 januari 2012 tot 1 januari 2013 van toepassing was, volgens dezelfde berekeningswijze zowel voor uit andere lidstaten afkomstige tweedehands motorvoertuigen bij hun eerste registratie in Roemenië als voor reeds in Roemenië geregistreerde motorvoertuigen bij de eerste inschrijving in deze lidstaat van het eigendomsrecht op deze tweedehands voertuigen waarvoor geen aanspraak op de in het punt 22 van het onderhavige arrest omschreven vrijstelling kan worden gemaakt.

32      Bijgevolg – en opnieuw onder voorbehoud van verificatie door de verwijzende rechter – is de uit OUG nr. 9/2013 voortvloeiende belastingdruk dezelfde voor de belastingplichtigen die een tweedehands motorvoertuig hebben gekocht dat afkomstig is uit een andere lidstaat dan Roemenië en die dit voertuig in deze laatste lidstaat hebben geregistreerd, als voor de belastingplichtigen die in Roemenië een tweedehands motorvoertuig hebben gekocht dat aldaar reeds was geregistreerd en waarvoor tot de eerste inschrijving van het eigendomsrecht dient te worden overgegaan zonder dat aanspraak op de in het punt 22 van het onderhavige arrest vermelde vrijstelling kan worden gemaakt, wanneer dit laatste voertuig van hetzelfde type is en dezelfde kenmerken en slijtage vertoont als het voertuig dat afkomstig is uit een andere lidstaat.

33      Uit de voorgaande overwegingen volgt dat een heffingsregeling zoals die welke bij OUG nr. 9/2013 is ingevoerd, neutraal is ten aanzien van de mededinging tussen de uit andere lidstaten dan Roemenië afkomstige tweedehands voertuigen en de gelijksoortige nationale voertuigen die reeds in die lidstaat zijn geregistreerd en die niet van deze bij deze verordening vastgestelde heffing zijn vrijgesteld.

 Neutraliteit van de milieuheffing ten aanzien van de mededinging tussen uit andere lidstaten afkomstige tweedehands voertuigen en reeds in de betrokken lidstaat geregistreerde gelijksoortige Roemeense voertuigen die in aanmerking komen voor de vrijstelling waarin OUG nr. 9/2013 voorziet

34      Zoals in punt 22 van het onderhavige arrest is aangegeven, leidt artikel 4, onder c), van OUG nr. 9/2013 tot vrijstelling van betaling van de milieuheffing bij de inschrijving van het eigendomsrecht op nationale tweedehands voertuigen waarvoor de inschrijving in Roemenië reeds tot betaling van de bijzondere heffing, de heffing op verontreiniging of de heffing op verontreinigende emissies heeft geleid, behoudens de in punt d) van dit artikel vermelde gevallen waarin een rechterlijke instantie de teruggaaf van de betrokken heffing heeft gelast.

35      In dit verband volgt duidelijk uit de beslissingen die het Hof heeft gegeven in de zaken betreffende de krachtens OUG nr. 50/2008 toegepaste heffing op verontreiniging en de krachtens wet nr. 9/2012 toegepaste heffing op verontreinigende emissies, zoals deze wet gedeeltelijk is geschorst bij OUG nr. 1/2012 (registratie van motorvoertuigen in het tijdvak van 13 januari 2012 tot 1 januari 2013), dat deze heffingen onverenigbaar waren met artikel 110 VWEU (arresten van 7 april 2011, Tatu, C‑402/09, EU:C:2011:219, en 7 juli 2011, Nisipeanu, C‑263/10, niet gepubliceerd, EU:C:2011:466; beschikking van 3 februari 2014, Câmpean en Ciocoiu, C‑97/13 en C‑214/13, niet gepubliceerd, EU:C:2014:229).

36      Op analoge wijze dient de bijzondere heffing als onverenigbaar met artikel 110 VWEU te worden aangemerkt, aangezien zij dezelfde – met artikel 110 VWEU onverenigbare – kenmerken als die van OUG nr. 50/2008 vertoonde (zie in die zin arrest van 14 april 2015, Manea, C‑76/14, EU:C:2015:216, punt 45). De krachtens wet nr. 9/2012 toegepaste heffing op verontreinigende emissies, in de versie ervan die van toepassing was in het tijdvak van 1 januari 2013 tot 15 maart 2013, is eveneens onverenigbaar met artikel 110 VWEU, gelet op de heffingsmodaliteiten ervan, en met name het feit dat zij alleen werd toegepast op nationale tweedehands voertuigen waarvoor geen enkele van de voordien in Roemenië geldende heffingen op de registratie van voertuigen was betaald (zie in die zin arrest van 14 april 2015, Manea, C‑76/14, EU:C:2015:216, punten 47‑50).

37      Het Hof heeft reeds geoordeeld dat een heffingsregeling die bepaalt dat tweedehands motorvoertuigen die aan dergelijke met het Unierecht onverenigbare heffingen waren onderworpen, zullen worden vrijgesteld van een nieuwe heffing, in casu de milieuheffing, onverenigbaar is met artikel 110 VWEU (zie in die zin arrest van 14 april 2015, Manea, C‑76/14, EU:C:2015:216, punten 47‑51).

38      Het is immers vaste rechtspraak van het Hof dat vanaf de betaling van een registratiebelasting op een motorvoertuig, het bedrag van die belasting wordt opgenomen in de waarde van dat voertuig. Wanneer een in de betrokken lidstaat tegen betaling van een heffing geregistreerd voertuig vervolgens in deze lidstaat als tweedehands voertuig wordt verkocht, omvat zijn handelswaarde het restbedrag van de registratiebelasting. Wanneer het bedrag van de registratieheffing op een ingevoerd tweedehands voertuig dat van hetzelfde type is en dezelfde kenmerken en slijtage vertoont, hoger is dan dat restbedrag, wordt artikel 110 VWEU geschonden (arrest van 19 december 2013, X, C‑437/12, EU:C:2013:857, punten 30 en 31 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

39      Daarbij zij evenwel aangetekend dat een met het recht van de Unie onverenigbare heffing, zoals de heffingen die in punt 35 van het onderhavige arrest zijn vermeld, moet worden terugbetaald, vermeerderd met rente (zie in die zin arresten van 18 april 2013, Irimie, C‑565/11, EU:C:2013:250, punten 20 en 21, en 15 oktober 2014, Nicula, C‑331/13, EU:C:2014:2285, punten 27 en 28), en aangenomen moet dan ook worden dat het bedrag ervan, niet meer is vervat in de marktwaarde van de voertuigen waarop die heffing is toegepast. Bijgevolg is het restbedrag van deze heffing dat tot de waarde van deze voertuigen behoort, gelijk aan nul, en dus noodzakelijkerwijs lager dan het bedrag van de nieuwe registratieheffing, in casu de milieuheffing, die wordt toegepast op een ingevoerd tweedehands voertuig dat van hetzelfde type is en dezelfde kenmerken en slijtage vertoont (zie in die zin arrest van 14 april 2015, Manea, C‑76/14, EU:C:2015:216, punt 50).

40      Het is juist dat artikel 4, onder d), van OUG nr. 9/2013 in het hoofdgeding ziet op een situatie waarin de voor een bepaald voertuig betaalde registratieheffing daadwerkelijk is terugbetaald en bepaalt dat de inschrijving van het eigendomsrecht op het voertuig in dat geval tot de betaling van de milieuheffing leidt.

41      Geoordeeld moet evenwel worden dat het restbedrag van een met het recht van de Unie onverenigbare heffing niet meer tot de marktwaarde van het voertuig behoort aangezien de eigenaar van dit voertuig krachtens dit recht teruggaaf van die heffing kan verkrijgen, los van de vraag of deze heffing op de datum van de verkoop van het betrokken voertuig al dan niet daadwerkelijk is terugbetaald.

42      De loutere mogelijkheid daartoe kan de eigenaars van de betrokken Roemeense tweedehands voertuigen er immers toe aanzetten om deze voertuigen, zelfs indien de heffing in kwestie nog niet is terugbetaald, aan te bieden tegen een verkoopprijs waarin die heffing niet is opgenomen. Ingeval de heffing nog niet is terugbetaald, zullen de kopers van die voertuigen echter volgens artikel 4, onder c), van OUG nr. 9/2013 worden vrijgesteld van de milieuheffing. Daarentegen zullen de uit een andere lidstaat ingevoerde tweedehands voertuigen nog steeds aan de bij OUG nr. 9/2013 vastgestelde milieuheffing worden onderworpen bij de inschrijving in Roemenië van het eigendomsrecht op deze voertuigen. Aldus kan een vrijstelling zoals die welke uit die bepaling voortvloeit, een concurrentievoordeel verschaffen met betrekking tot tweedehands voertuigen die zich reeds op de Roemeense markt bevinden, en daardoor de invoer van gelijksoortige voertuigen uit andere lidstaten ontmoedigen.

43      Gelet op een en ander dient op de prejudiciële vragen te worden geantwoord dat artikel 110 VWEU aldus moet worden uitgelegd dat:

–        het er niet aan in de weg staat dat een lidstaat een heffing voor motorvoertuigen invoert die wordt toegepast op ingevoerde tweedehands voertuigen bij de eerste registratie ervan in die lidstaat en op reeds in deze lidstaat geregistreerde voertuigen bij de eerste inschrijving in die lidstaat van het eigendomsrecht op die voertuigen;

–        het eraan in de weg staat dat deze lidstaat vrijstelling van die heffing verleent voor reeds geregistreerde voertuigen waarvoor een eerder geldende heffing is betaald die niet is terugbetaald en welke heffing onverenigbaar is verklaard met het recht van de Unie.

 Gevolgen in de tijd van het arrest van het Hof

44      Voor het geval in het te wijzen arrest zou worden beslist dat een heffingsregeling zoals die welke bij OUG nr. 9/2013 is ingevoerd, onverenigbaar is met artikel 110 VWEU, heeft de Roemeense regering het Hof verzocht de werking in de tijd van zijn arrest te beperken. Deze regering stelt namelijk dat dit arrest ernstige moeilijkheden kan doen ontstaan voor de Roemeense economie.

45      Het is vaste rechtspraak dat de uitlegging die het Hof krachtens de hem bij artikel 267 VWEU verleende bevoegdheid aan een voorschrift van het Unierecht geeft, de betekenis en de strekking van dat voorschrift zoals het vanaf de datum van de inwerkingtreding ervan moet of had moeten worden verstaan en toegepast, verklaart en preciseert. Hieruit volgt dat het aldus uitgelegde voorschrift door de rechter ook kan en moet worden toegepast op rechtsbetrekkingen die zijn ontstaan en tot stand gekomen vóór het arrest waarbij op het verzoek om uitlegging is beslist, indien voor het overige is voldaan aan de voorwaarden waaronder een geschil over de toepassing van dat voorschrift voor de bevoegde rechter kan worden gebracht (zie arresten van 2 februari 1988, Blaizot e.a., 24/86, EU:C:1988:43, punt 27; 10 januari 2006, Skov en Bilka, C‑402/03, EU:C:2006:6, punt 50, en 14 april 2015, Manea, C‑76/14, EU:C:2015:216, punt 53).

46      Derhalve kan het Hof slechts in zeer uitzonderlijke gevallen uit hoofde van een aan de rechtsorde van de Unie inherent algemeen beginsel van rechtszekerheid besluiten om beperkingen te stellen aan de mogelijkheid voor iedere belanghebbende om zich te beroepen op een door het Hof uitgelegde bepaling. Tot een dergelijke beperking kan slechts worden besloten indien is voldaan aan twee essentiële criteria, te weten de goede trouw van de belanghebbende kringen en het gevaar voor ernstige verstoringen (arresten van 10 januari 2006, Skov en Bilka, C‑402/03, EU:C:2006:6, punt 51, en 14 april 2015, Manea, C‑76/14, EU:C:2015:216, punt 54).

47      Bovendien kan een dergelijke beperking slechts worden aangebracht in het arrest waarin de gevraagde uitlegging wordt gegeven (arrest van 6 maart 2007, Meilicke e.a., C‑292/04, EU:C:2007:132, punt 36 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

48      Wat in het hoofdgeding de economische gevolgen betreft die kunnen voortvloeien uit de vaststelling dat de bij OUG nr. 9/2013 ingevoerde heffingsregeling onverenigbaar is met artikel 110 VWEU, heeft de Roemeense regering een schatting overgelegd volgens welke de terugbetaling, vermeerderd met rente, van de krachtens deze wet als heffingen op de registratie van voertuigen geïnde bedragen, 6 504 429 857,47 RON (ongeveer 1 448 341 039 EUR) zou bedragen. De terugbetaling van die bedragen zou leiden tot een verhoging met 0,9 % van het begrotingstekort van de Roemeense Staat voor 2015, welk tekort zou verhogen van 1,83 % tot 2,7 % van het bbp van deze Staat.

49      Geconstateerd moet worden dat de opmerkingen van de Roemeense regering onduidelijk zijn op het punt of deze schatting betrekking heeft op de terugbetaling van enkel de bedragen die zijn geïnd uit hoofde van de milieuheffing die bij OUG nr. 9/2013 is vastgesteld, dan wel op de bedragen die de Roemeense Staat heeft geïnd via alle registratieheffingen samen, te weten ook de bijzondere heffing, de heffing op verontreiniging en de heffing op verontreinigende emissies.

50      Het Hof heeft stilzwijgend of uitdrukkelijk geweigerd de werking in de tijd te beperken van zowel de arresten waarin de onverenigbaarheid van deze heffingen met het recht van de Unie werd benadrukt (zie met betrekking tot de bij OUG nr. 50/2008 vastgestelde heffing op verontreiniging, arresten van 7 april 2011, Tatu, C‑402/09, EU:C:2011:219, en 7 juli 2011, Nisipeanu, C‑263/10, niet gepubliceerd, EU:C:2011:466, punten 34‑38; zie met betrekking tot de heffing op verontreinigende emissies die werd toegepast krachtens wet nr. 9/2012, in de verschillende versies daarvan, beschikking van 3 februari 2014, Câmpean en Ciocoiu, C‑97/13 en C‑214/13, niet gepubliceerd, EU:C:2014:229, punten 37‑42, en arrest van 14 april 2015, Manea, C‑76/14, EU:C:2015:216, punten 56‑59), als de arresten waarin te kennen werd gegeven dat deze heffingen hadden moeten worden terugbetaald, vermeerderd met rente (zie arresten van 18 april 2013, Irimie, C‑565/11, EU:C:2013:250, en 15 oktober 2014, Nicula, C‑331/13, EU:C:2014:2285, punten 40‑42).

51      In die context kan de omstandigheid dat de Roemeense Staat de terugbetaling van de bedragen die krachtens de bijzondere heffing, de heffing op verontreiniging en de heffing op verontreinigende emissies, zijn geïnd, heeft uitgesteld, niet rechtvaardigen dat de gevolgen van het onderhavige arrest in de tijd worden beperkt.

52      Bijgevolg is niet aangetoond dat de voorwaarde inzake ernstige verstoringen is vervuld. In die omstandigheden hoeft niet te worden onderzocht of is voldaan aan het criterium inzake de goede trouw van de belanghebbende kringen.

53      Uit de voorgaande overwegingen volgt dat de werking van het onderhavige arrest niet in de tijd hoeft te worden beperkt.

 Kosten

54      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Negende kamer) verklaart voor recht:

Artikel 110 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat:

–        het er niet aan in de weg staat dat een lidstaat een heffing voor motorvoertuigen invoert die wordt toegepast op ingevoerde tweedehands voertuigen bij de eerste registratie ervan in die lidstaat en op reeds in deze lidstaat geregistreerde voertuigen bij de eerste inschrijving in die lidstaat van het eigendomsrecht op die voertuigen;

–        het eraan in de weg staat dat deze lidstaat vrijstelling van die heffing verleent voor reeds geregistreerde voertuigen waarvoor een eerder geldende heffing is betaald die niet is terugbetaald en welke heffing onverenigbaar is verklaard met het recht van de Unie.

ondertekeningen


* Procestaal: Roemeens.