Language of document : ECLI:EU:F:2014:175

BESCHIKKING VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE

(Derde kamer)

25 juni 2014

Zaak F‑47/08 DEP

Willy Buschak

tegen

Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (Eurofound)

„Openbare dienst – Procedure – Begroting van kosten – Ontvankelijkheid – Rechtsgrondslag van het verzoek – Artikel 92 van het Reglement voor de procesvoering – Uitlegging van het verzoek – Termijnoverschrijding – Vertaalkosten”

Betreft:      Verzoek om begroting van de invorderbare kosten krachtens artikel 92 van het Reglement voor de procesvoering, ingediend door de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (Eurofound; hierna ook: „Stichting”) naar aanleiding van de beschikking Buschak/Eurofound (F‑47/08, EU:F:2010:20).

Beslissing:      Het totale bedrag van de door Buschak uit hoofde van invorderbare kosten aan de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden te betalen kosten in zaak F‑47/08, Buschak/Eurofound, wordt vastgesteld op 9 250 EUR.

Samenvatting

1.      Gerechtelijke procedure – Kosten – Verzoek om begroting – Termijn voor indiening – Verplichting om het verzoek om begroting binnen een redelijke termijn in te dienen

2.      Gerechtelijke procedure – Kosten – Begroting – Invorderbare kosten – Begrip – Kosten met betrekking tot de precontentieuze fase – Daarvan uitgesloten

[Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken, art. 91, onder b)]

3.      Gerechtelijke procedure – Kosten – Begroting – Invorderbare kosten – Beoordeling met het oog op het totaal aantal voor de procedure noodzakelijke arbeidsuren

[Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken, art. 91, onder b)]

4.      Gerechtelijke procedure – Regeling van het taalgebruik – Keuze van de procestaal

(Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 35)

1.      Een verzoek om begroting van kosten moet worden ingediend binnen een redelijke termijn na afloop waarvan de partij die in de kosten is verwezen er terecht van mag uitgaan dat de schuldeisende partij afstand heeft gedaan van haar recht. De redelijkheid van de termijn moet overigens worden beoordeeld met inachtneming van alle specifieke omstandigheden van de zaak, in het bijzonder het belang ervan voor de betrokkene, de ingewikkeldheid van de zaak en het gedrag van de betrokken partijen.

(cf. punt 18)

Referentie:

Hof: beschikking Dietz/Commissie, 126/76 DEP, EU:C:1979:158, punt 1, en arrest Heroverweging Arango Jaramillo e.a./EIB, C‑334/12 RX-II, EU:C:2013:134, punten 28 en 33

Gerecht van eerste aanleg: beschikking Air France/Commissie, T‑2/93 DEP, EU:T:1995:45, punten 10 e.v.

2.      De honoraria die verschuldigd zijn voor de prestaties die een advocaat in het stadium van de precontentieuze procedure heeft geleverd, vormen geen invorderbare kosten.

Evenmin worden als invorderbare kosten beschouwd de honoraria die door de administratie verschuldigd zijn aan haar advocaat voor de door laatstgenoemde vóór de indiening van het beroep verrichte prestaties. Deze honoraria kunnen namelijk, net als die welke de functionaris verschuldigd is aan zijn advocaat voor diens optreden in het precontentieuze stadium, niet worden aangemerkt als in verband met de procedure voor het Gerecht voor ambtenarenzaken gemaakte kosten, welke de enige kosten zijn die invorderbaar zijn krachtens artikel 91, onder b), van het Reglement voor de procesvoering van dit Gerecht. Het is immers van belang dat elke partij haar standpunt naar voren kan brengen onder voorwaarden die haar in geen enkel stadium van de procedure in een duidelijk nadeligere positie plaatsen dan de tegenpartij. Dit zou echter wel het geval zijn wanneer de functionaris wiens beroep wordt verworpen er rekening mee zou moeten houden dat hij de honoraria zou moeten betalen van de vanaf het precontentieuze stadium door de administratie ingeschakelde advocaat, terwijl hij, indien zijn beroep gegrond wordt verklaard, de honoraria die hij heeft betaald voor de in datzelfde stadium verrichte prestaties, niet vergoed zou kunnen krijgen. Bovendien kan het vooruitzicht om, in voorkomend geval, de kosten van dure precontentieuze prestaties te moeten betalen, de toegang tot de rechter belemmeren, en daarmee een wezenlijke schending vormen van zijn recht op effectieve rechterlijke bescherming.

(cf. punten 33 en 34)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: beschikking Altmann e.a./Commissie, T‑177/94 DEP, T‑377/94 DEP en T‑99/95 DEP, EU:T:1998:139, punt 18, en arrest Nardone/Commissie, T‑57/99, EU:T:2008:555, punt 139

3.      De rechter is niet gebonden aan de afrekening die de partij die verzoekt om vergoeding van de kosten aan hem heeft voorgelegd, maar dient enkel rekening te houden met het totale aantal arbeidsuren dat objectief gezien nodig kan lijken voor de procedure. De vermelding „inontvangstneming van informatie en opstellen van concepten”, die, voor de periode van na de indiening van het beroep, op diverse plaatsen in de specificatie van de prestaties van een raadsman is opgenomen, betreft evenwel slechts een algemene formulering, die het Gerecht voor ambtenarenzaken ertoe noopt de objectieve noodzakelijkheid van deze prestaties streng te beoordelen. Hetzelfde geldt voor de in een verzoek om begroting van de kosten aangevoerde opgaven volgens welke het „opstellen van de noodzakelijke standpunten”, en „adviezen van algemene aard” door de raadsman vereist was.

Bovendien moet, wanneer de raadsman van een partij deze reeds heeft bijgestaan tijdens procedures of stappen voordat de zaak aan de rechter werd voorgelegd, rekening worden gehouden met het feit dat deze raadsman daardoor reeds bekend is met de voor het geding relevante elementen, hetgeen zijn werk vergemakkelijkt en de voor de contentieuze procedure benodigde voorbereidingstijd verkort.

(cf. punten 38, 40 en 42)

Referentie:

Gerecht van de Europese Unie: beschikkingen Le Levant 015 e.a./Commissie, T‑34/02 DEP, EU:T:2010:559, punt 43, en Marcuccio/Commissie, T‑126/11 P, EU:T:2014:171, punt 38

Gerecht voor ambtenarenzaken: beschikkingen Schönberger/Parlement, F‑7/08 DEP, EU:F:2010:32, punt 29, en Missir Mamachi di Lusignano/Commissie, F‑50/09 DEP, EU:F:2012:147, punt 21

4.      Ingevolge artikel 257, zesde alinea, VWEU, artikel 64 van het Statuut van het Hof en artikel 7, lid 2, van bijlage I bij dat statuut zijn de bepalingen van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van de Europese Unie inzake de regeling van het taalgebruik van toepassing op het Gerecht. Uit artikel 35, leden 1 tot en met 3, van dat Reglement voor de procesvoering volgt evenwel dat de verzoekende partij het recht heeft om de procestaal te kiezen. Deze bepalingen strekken met name ter bescherming van de positie van een partij die de wettigheid van een door de instellingen van de Unie vastgestelde administratieve handeling wil betwisten, ongeacht welke taal de betrokken instelling daartoe heeft gebruikt.

Bovendien kennen artikel 20, lid 2, onder d), VWEU en artikel 41, lid 4, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie aan elke persoon het recht toe om zich tot de instellingen, organen en instanties van de Unie te wenden in een van de talen van de Verdragen en om in diezelfde taal antwoord te krijgen. Hoewel deze bepalingen niet het taalgebruik binnen deze instellingen, organen en instanties van de Unie regelen en hun toepassing op de arbeidsverhoudingen binnen de Europese openbare dienst niet evident is, dient te worden opgemerkt dat wanneer een persoon bij het indienen van zijn beroep in het hoofdgeding geen functionaris meer is van een instelling, hij met dit beroep het geschil tussen hem en die instelling openbaar maakt. Daarom heeft hij het recht om de procestaal van de zaak voor het Gerecht voor ambtenarenzaken te kiezen, onafhankelijk van de werktaal of werktalen van zijn voormalige instelling, en dient laatstgenoemde instelling zich aan te passen aan deze keuze, zonder hem daarvoor uiteindelijk de kosten te laten dragen.

(cf. punten 44, 46 en 48)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: beschikking BP Chemicals/Commissie, T‑11/95, EU:T:1996:91, punt 9

Gerecht voor ambtenarenzaken: beschikking BI/Cedefop, F‑31/11, EU:F:2012:28, punt 18