Language of document : ECLI:EU:T:2003:101

ARREST VAN HET GERECHT (Derde kamer)

3 april 2003 (1)

„Mededinging- Concentraties- Ontvankelijkheid - Verbintenissen aangegaan tijdens eerste onderzoeksfase - Ernstige twijfel over verenigbaarheid met gemeenschappelijke markt- Gedeeltelijke verwijzing naar nationale autoriteiten”

In zaak T-119/02,

Royal Philips Electronics NV, gevestigd te Eindhoven (Nederland), vertegenwoordigd door E. H. Pijnacker Hordijk en N. G. Cronstedt, advocaten,

verzoekster,

ondersteund door

De'Longhi SpA, gevestigd te Treviso (Italië), vertegenwoordigd door M. Merola, I. van Schendel, G. Crichlow en D. P. Domenicucci, advocaten,

interveniënte,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door V. Superti en K. Wiedner als gemachtigden, bijgestaan door J. E. Flynn, advocaat, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster,

ondersteund door

SEB SA, gevestigd te Écully (Frankrijk), vertegenwoordigd door D. Voillemot en S. Hautbourg, advocaten,

en door

Franse Republiek, vertegenwoordigd door G. de Bergues en F. Million als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

interveniënten,

betreffende een beroep tot nietigverklaring van beschikking SG (2002) D/228078 van de Commissie van 8 januari 2002 waarbij deze overeenkomstig artikel 6, leden 1, sub b, en 2, van verordening (EEG) nr. 4064/89 en artikel 57 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte heeft besloten zich niet te verzetten tegen de concentratie van SEB en Moulinex en deze verenigbaar met de gemeenschappelijke markt en de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte te verklaren, op voorwaarde dat de voorgestelde verbintenissen worden nagekomen (zaak COMP/M.2621 - SEB/Moulinex), en van beschikking C (2002) 38 van de Commissie van 8 januari 2002 waarbij deze overeenkomstig artikel 9, lid 2, sub a, van verordening nr. 4064/89 heeft besloten om het onderzoek van deze concentratie gedeeltelijk naar de Franse autoriteiten te verwijzen,

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Derde kamer),

samengesteld als volgt: K. Lenaerts, kamerpresident, J. Azizi en M. Jaeger, rechters,

griffier: J. Plingers, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 9 oktober 2002,

het navolgende

Arrest

Toepasselijke regelgeving

1.
    Krachtens artikel 1 van verordening (EEG) nr. 4064/89 van de Raad van 21 december 1989 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen [PB L 395, blz. 1, met rectificatie in PB 1990, L 257, blz. 13, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1310/97 van de Raad van 30 juni 1997 (PB L 180, blz. 1); hierna: „verordening nr. 4064/89”], geldt deze verordening voor concentraties die van communautaire dimensie zijn in de zin van artikel 1, leden 2 en 3.

2.
    Ingevolge artikel 4, lid 1, van verordening nr. 4064/89 moeten concentraties vooraf worden aangemeld bij de Commissie.

3.
    Artikel 7, lid 1, van verordening nr. 4064/89 bepaalt dat een concentratie niet tot stand kan worden gebracht zolang zij niet is aangemeld en met de gemeenschappelijke markt verenigbaar is verklaard. Op grond van artikel 7, lid 4, kan de Commissie evenwel op verzoek ontheffing verlenen van deze verplichting tot opschorting van de concentratie.

4.
    Artikel 6, lid 1, sub b, van verordening nr. 4064/89 bepaalt dat indien de Commissie constateert dat de aangemelde concentratie weliswaar binnen het toepassingsgebied van de verordening valt, maar er geen ernstige twijfel bestaat over de verenigbaarheid ervan met de gemeenschappelijke markt, zij besluit zich er niet tegen te verzetten en zij haar verenigbaar met de gemeenschappelijke markt verklaart (hierna: „eerste fase”).

5.
    Indien de Commissie daarentegen constateert dat de aangemelde concentratie binnen het toepassingsgebied van verordening nr. 4064/89 valt en er ernstige twijfel bestaat over de verenigbaarheid ervan met de gemeenschappelijke markt, moet zij overeenkomstig artikel 6, lid 1, sub c, beslissen de procedure in te leiden (hierna: „tweede fase”).

6.
    Artikel 6, lid 2, van verordening nr. 4064/89 luidt:

„Indien de Commissie constateert dat er, ingevolge door de betrokken ondernemingen aangebrachte wijzigingen, niet langer ernstige twijfel in de zin van lid 1, sub c, bestaat ten aanzien van een aangemelde concentratie, kan zij besluiten de concentratie verenigbaar te verklaren met de gemeenschappelijke markt overeenkomstig lid 1, sub b.

De Commissie kan aan haar beschikking krachtens lid 1, sub b, voorwaarden en verplichtingen verbinden die moeten waarborgen dat de betrokken ondernemingen de verbintenissen nakomen die zij tegenover de Commissie zijn aangegaan om de concentratie verenigbaar te maken met de gemeenschappelijke markt.”

7.
    Ingevolge artikel 18, lid 1, van verordening (EG) nr. 447/98 van de Commissie van 1 maart 1998 betreffende de aanmeldingen, de termijnen en het horen van betrokkenen en derden overeenkomstig verordening (EEG) nr. 4064/89 (PB L 61, blz. 1) moeten de „verbintenissen die door de betrokken ondernemingen overeenkomstig artikel 6, lid 2, van verordening [...] nr. 4064/89 aan de Commissie worden voorgesteld met het doel een beschikking op grond van artikel 6, lid 1, sub b, van die verordening te verkrijgen, [...] binnen drie weken na de datum van ontvangst van de aanmelding bij de Commissie worden ingediend”.

8.
    In haar mededeling betreffende op grond van verordening (EEG) nr. 4064/89 van de Raad en verordening (EG) nr. 447/98 van de Commissie aanvaardbare corrigerende maatregelen (PB 2001, C 68, blz. 3; hierna: „Mededeling betreffende corrigerende maatregelen”) verstrekt de Commissie richtsnoeren inzake verbintenissen.

9.
    Artikel 21, lid 1, van verordening nr. 4064/89 bepaalt dat uitsluitend de Commissie bevoegd is de in deze verordening bedoelde beschikkingen te geven. Ingevolge artikel 21, lid 2, passen de lidstaten hun nationale mededingingswetgeving niet toe op concentraties van communautaire dimensie.

10.
    Op grond van artikel 9 van verordening nr. 4064/89 kan de Commissie het onderzoek van een concentratie van communautaire dimensie evenwel naar de lidstaten verwijzen. Dit artikel bepaalt met name:

„1.    De Commissie kan bij beschikking, die zij onverwijld aan de betrokken ondernemingen meedeelt en waarvan zij de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten in kennis stelt, een aangemelde concentratie naar de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat verwijzen onder de volgende voorwaarden.

2.    Binnen drie weken na de datum van ontvangst van het afschrift van de aanmelding kan een lidstaat de Commissie, welke op haar beurt de betrokken ondernemingen op de hoogte brengt, ervan in kennis stellen dat een concentratie:

    a)    een machtspositie dreigt te doen ontstaan of te versterken waardoor de daadwerkelijke mededinging aanzienlijk zal worden belemmerd op een markt in die lidstaat die alle kenmerken vertoont van een afzonderlijke markt, of

    b)    nadelige gevolgen heeft voor de mededinging op een markt in die lidstaat die alle kenmerken vertoont van een afzonderlijke markt en geen substantieel deel van de gemeenschappelijke markt vormt.

3.    Indien de Commissie van oordeel is dat, gelet op de markt van de betrokken goederen of diensten en de in aanmerking te nemen geografische markt in de zin van lid 7, een dergelijke afgebakende markt en een dergelijke dreiging bestaan:

    a)    behandelt zij zelf het geval ten einde een daadwerkelijke mededinging op de betrokken markt te handhaven of te herstellen, of

    b)    verwijst zij de zaak door naar de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat met het oog op de toepassing van diens nationale mededingingswetgeving.

    Indien de Commissie evenwel meent dat een dergelijke markt of een dergelijke dreiging niet bestaat, geeft zij een beschikking in die zin welke zij tot de betrokken lidstaten richt.

    Ingeval een lidstaat de Commissie ervan in kennis stelt dat een concentratie nadelige gevolgen heeft voor een afzonderlijke markt op zijn grondgebied welke geen substantieel deel vormt van de gemeenschappelijke markt, verwijst de Commissie, indien zij van mening is dat een dergelijke afzonderlijke markt inderdaad nadelige gevolgen ondervindt, de desbetreffende zaak in haar geheel of voor een gedeelte door naar de bevoegde autoriteit.

    [...]

6.    De bekendmaking van de verslagen of de aankondiging van de conclusies van het onderzoek van de betrokken concentratie door de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat vindt uiterlijk vier maanden na de verwijzing door de Commissie plaats.

7.    De in aanmerking te nemen geografische markt wordt gevormd door een gebied waarin de betrokken ondernemingen een rol spelen bij vraag en aanbod van goederen en diensten, waarin de mededingingsvoorwaarden voldoende homogeen zijn, en dat van de aangrenzende gebieden kan worden onderscheiden, met name vanwege de mededingingsvoorwaarden die duidelijk afwijken van die welke in die gebieden heersen. Bij deze beoordeling wordt met name rekening gehouden met de aard en de kenmerken van de betrokken producten of diensten, het bestaan van hinderpalen voor de toegang tot de markt, voorkeuren van consumenten, alsmede het bestaan tussen het betrokken gebied en de aangrenzende gebieden van aanzienlijke verschillen in marktaandelen van ondernemingen of van wezenlijke prijsverschillen.

8.    Voor de toepassing van dit artikel kan de betrokken lidstaat slechts de maatregelen treffen die strikt nodig zijn voor het handhaven of herstellen van een daadwerkelijke mededinging op de betrokken markt.

9.    Overeenkomstig de ter zake dienende bepalingen van het Verdrag kan elke lidstaat een beroep bij het Hof van Justitie instellen en in het bijzonder de toepassing vragen van artikel 186, zulks ten einde te bewerkstelligen dat zijn nationale mededingingswetgeving wordt toegepast.

[...]”

Feiten

1. De betrokken ondernemingen

11.
    Met het onderhavige beroep verzoekt Royal Philips Electronics NV (hierna: „Philips” of „verzoekster”) in de eerste plaats om nietigverklaring van de beschikking waarbij de Commissie de concentratie van SEB en Moulinex onder bepaalde voorwaarden heeft goedgekeurd [beschikking SG (2002) D/228078 van de Commissie van 8 januari 2002], en in de tweede plaats om nietigverklaring van de beschikking van de Commissie om het onderzoek van de concentratie gedeeltelijk naar de Franse autoriteiten te verwijzen [beschikking C (2002) 38 van de Commissie van 8 januari 2002].

12.
    Verzoekster is een Nederlandse vennootschap die onder meer kleine elektrische huishoudelijke apparaten ontwikkelt, produceert en verhandelt. Deze apparaten worden in Europa in de handel gebracht onder het merk Philips.

13.
    SEB is een Franse vennootschap die wereldwijd kleine elektrische huishoudelijke apparaten ontwerpt, produceert en verhandelt. Zij brengt haar producten in de handel onder twee merken met een internationale dimensie (Tefal en Rowenta) en vier lokale merken (Calor en SEB in Frankrijk en België, Arno in Brazilië en de Mercosur-landen, en Samurai in de landen van het Andespact).

14.
    Moulinex is een Franse vennootschap die wereldwijd kleine elektrische huishoudelijke apparaten ontwerpt, produceert en verhandelt. Moulinex brengt haar producten in de handel onder twee internationale merken (Moulinex en Krups) en één lokaal merk (Swan in het Verenigd Koninkrijk).

2. De nationale procedure

15.
    Op 7 september 2001 werd voor het Tribunal de commerce te Nanterre (Frankrijk) tegen Moulinex een faillissementsprocedure ingeleid. Naar Frans recht dienden de door het Tribunal de commerce benoemde curatoren vast te stellen of de betrokken onderneming haar activiteiten kon voortzetten, door derden moest worden overgenomen, of moest worden geliquideerd. Aangezien voortzetting van de activiteiten van Moulinex in casu niet mogelijk bleek, probeerden de curatoren een onderneming te vinden die Moulinex geheel of gedeeltelijk kon overnemen.

16.
    In de loop van deze procedure toonde SEB belangstelling om bepaalde activiteiten op het gebied van kleine elektrische huishoudelijke apparaten van Moulinex over te nemen, te weten:

-    het gebruiksrecht van de merken Moulinex, Krups en Swan voor alle betrokken producten;

-    een deel van het productieapparaat (acht van de in totaal achttien fabrieken, alsmede bepaalde bedrijfsinstallaties in niet over te nemen fabrieken) om ten minste bepaalde modellen uit het totale Moulinex-assortiment - met uitzondering van stofzuigers en magnetrons - te kunnen produceren;

-    bepaalde verkoopmaatschappijen, doch in Europa enkel de Duitse en Spaanse maatschappijen.

17.
    Bij brieven van 20 september 2001 aan de curatoren en 3 oktober 2001 aan de president van het Tribunal de commerce stelde verzoekster voor alle activiteiten van Moulinex onder het merk Krups over te nemen. Verzoekster is van mening dat de curatoren geen rekening hebben gehouden met deze voorstellen. Zij heeft er althans nooit formeel antwoord op ontvangen.

18.
    Bij vonnis van 22 oktober 2001 keurde het Tribunal de commerce te Nanterre de door SEB voorgestelde overname goed.

3. De procedure voor de Commissie

19.
    Op 27 september 2001 verleende de Commissie op verzoek van SEB een ontheffing overeenkomstig artikel 7, lid 4, van verordening nr. 4064/89. Deze beschikking van de Commissie was voornamelijk gebaseerd op het feit dat de curatoren hadden geëist dat elk overnamebod onvoorwaardelijk moest zijn. De door de Commissie verleende ontheffing was beperkt tot het beheer van de overgenomen activa.

20.
    Op 13 november 2001 ontving de Commissie overeenkomstig artikel 4 van verordening nr. 4064/89 de aanmelding van de voorgenomen gedeeltelijke overname van bepaalde activa van Moulinex door SEB.

21.
    Op 21 november 2001 publiceerde de Commissie de in artikel 4, lid 3, van verordening nr. 4064/89 bedoelde kennisgeving in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. In punt 4 van deze kennisgeving verzocht zij „belanghebbende derden [...] hun eventuele opmerkingen over de voorgenomen concentratie te maken”.

22.
    Op 16 november 2001 zond de Commissie verzoekster krachtens artikel 11 van verordening nr. 4064/89 een verzoek om inlichtingen, waarop Philips op 26 november 2001 heeft geantwoord.

23.
    Verzoekster heeft bovendien het NERA opdracht gegeven om de gevolgen van de voorgenomen concentratie voor de mededinging te beoordelen. Het beoordelingsrapport van 4 december 2001 werd door Philips aan de Commissie voorgelegd in de loop van haar onderzoek.

24.
    Op 5 december 2001 hebben de partijen bij de concentratie aan de Commissie verbintenissen voorgesteld.

25.
    Op 6 december 2001 had verzoekster een onderhoud met de Commissie.

26.
    Op 7 december 2001 verzochten de Franse mededingingsautoriteiten overeenkomstig artikel 9, lid 2, sub a, van verordening nr. 4064/89 om een gedeeltelijke verwijzing in verband met de gevolgen van de concentratie voor de mededinging op bepaalde afzetmarkten van kleine elektrische huishoudelijke apparaten in Frankrijk.

27.
    Op 10 en 19 december 2001 verstrekte verzoekster de Commissie nadere schriftelijke bewijzen en gegevens.

28.
    Op 18 december 2001 wijzigden de partijen bij de concentratie naar aanleiding van de kritiek van de Commissie hun oorspronkelijke verbintenissen.

29.
    Op 19 december 2001 verzocht de Commissie Philips in een tweede verzoek om inlichtingen krachtens artikel 11 van verordening nr. 4064/89 om commentaar op de voorgestelde gewijzigde verbintenissen. In haar antwoord van 21 december 2001 deed Philips de Commissie haar opmerkingen toekomen over de voorgestelde corrigerende maatregelen, waarbij zij aangaf waarom zij deze ontoereikend achtte. Bovendien verzocht zij de Commissie het verzoek van de Franse autoriteiten op grond van artikel 9, lid 2, sub a, van verordening nr. 4064/89 af te wijzen.

30.
    Naar aanleiding van opmerkingen van belanghebbende derden hebben de partijen bij de concentratie hun verbintenissen opnieuw gewijzigd.

31.
    Op 8 januari 2002 keurde de Commissie op basis van artikel 6, leden 1, sub b, en 2, van verordening nr. 4064/89 en artikel 57 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte de concentratie tussen SEB en Moulinex onder bepaalde voorwaarden goed (hierna: „goedkeuringsbeschikking”). Deze beschikking betreft evenwel niet de Franse markt, aangezien de Commissie bij een andere beschikking van 8 januari 2002 (hierna: „verwijzingsbeschikking”) is ingegaan op het verzoek om gedeeltelijke verwijzing van de zaak naar de Franse autoriteiten.

32.
    De goedkeuringsbeschikking is op 7 februari 2002 aan verzoekster meegedeeld. De verwijzingsbeschikking is noch bekendgemaakt, noch aan Philips meegedeeld.

De goedkeuringsbeschikking

De betrokken productmarkten

33.
    Volgens punt 16 van de goedkeuringsbeschikking is de bij de concentratie betrokken economische sector die van de verkoop van kleine elektrische huishoudelijke apparaten. Deze sector omvat dertien productcategorieën: friteuses; miniovens; broodroosters; sandwichapparaten en wafelijzers; „tafelkookgerei” (zoals steengrills, wokken, fondue- en raclettestellen); elektrische barbecues en tafelgrills; rijstkokers en stoompannen; elektrische filterkoffieapparaten; waterkokers; espressoapparaten; mixers en keukenmachines; strijkijzers; apparaten voor persoonlijke verzorging (gezondheids- en schoonheidsapparaten). De eerstgenoemde elf productcategorieën behoren tot de keukenapparaten.

34.
    Volgens de Commissie kan elk van de categorieën kleine huishoudelijke apparaten, met uitzondering van de categorieën mixers en keukenmachines, strijkijzers en stoomstrijksystemen, en apparaten voor persoonlijke verzorging, een afzonderlijke productmarkt vormen. De vraag of deze categorieën nog verder moeten worden onderverdeeld, hoeft volgens haar daarentegen niet te worden beantwoord, aangezien de uitkomst van de mededingingsanalyse dezelfde is, hoe de categorieën ook worden gedefinieerd (punt 25 van de goedkeuringsbeschikking).

35.
    De conclusies van de Commissie zijn hoofdzakelijk gebaseerd op een analyse van de mogelijke vraagsubstitutie, voorzover elke categorie een eigen functie heeft en voor een afzonderlijk eindverbruik is bestemd.

36.
    Bovendien sluit de Commissie aanbodsubstitutie door de leverancier uit. Zelfs wanneer alle producenten in staat zouden zijn om alle soorten kleine huishoudelijke apparaten te produceren, dan nog kan de toegang tot een nieuwe productmarkt aanzienlijke tijd en kosten vergen.

De betrokken geografische markten

37.
    De Commissie meent dat „aan het einde van de eerste fase een nationale definitie van de betrokken geografische markten het meest aannemelijk lijkt” (punt 30 van de goedkeuringsbeschikking).

Belang van de merken

38.
    De Commissie stelt dat merken voor de eindverbruiker tot de voornaamste keuzefactoren behoren en daarmee een van de hoofdelementen vormen van de mededinging tussen producenten van kleine elektrische huishoudelijke apparaten (punt 36 van de goedkeuringsbeschikking).

39.
    In dit verband voert zij aan dat SEB en Moulinex aanzienlijke bedragen uitgeven om hun merkbekendheid te behouden (punt 38 van de goedkeuringsbeschikking). Verder betreffen de bij de verkoop van Moulinex ontvangen aanbiedingen niet zozeer de productie-eenheden, maar vrijwel uitsluitend de merken van deze groep (punt 39 van de goedkeuringsbeschikking).

Analyse van de mededinging

40.
    De Commissie verwerpt in de eerste plaats het argument dat de gevolgen van de litigieuze concentratie voor de mededinging niet verschillen van die van de mededingingssituatie die door de liquidatie van de Moulinex-groep zou zijn ontstaan. In dit verband verklaart zij:

„Een dergelijk betoog moet na de eerste onderzoeksfase worden verworpen, aangezien een aantal ondernemingen reeds vanaf het begin van de faillissementsprocedure tegen de Moulinex-groep te kennen had gegeven de merken van deze groep te willen overnemen. Bovendien valt niet uit te sluiten dat bepaalde bedrijfsinstallaties of industriële eigendomsrechten zouden zijn overgenomen door andere ondernemingen dan SEB. Gelet op het belang van het merk op de betrokken markten, zouden deze overnemers waarschijnlijk in staat zijn geweest om het concurrentievermogen van Moulinex geheel of gedeeltelijk te herstellen” (punt 41 van de goedkeuringsbeschikking).

41.
    Aan het einde van haar analyse komt de Commissie tot de conclusie dat er ernstige twijfel bestaat over de verenigbaarheid van de aangemelde concentratie met de gemeenschappelijke markt op een aantal markten van keukenapparaten (punt 44 van de goedkeuringsbeschikking). Ten aanzien van de in de goedkeuringsbeschikking onderzochte geografische markten stelt zij dat:

-    in Portugal, Griekenland, België en Nederland, landen waar SEB en Moulinex reeds vóór de concentratie zeer sterke posities innamen in de sector kleine elektrische huishoudelijke apparaten, de marktpositie van deze ondernemingen door de toevoeging van de andere onderneming wordt versterkt, en de concentratie voor een groot deel van de betrokken productcategorieën leidt tot aanzienlijke marktaandelen. Volgens de Commissie zal deze macht op de markt nog worden vergroot door een uniek merkenportfolio, terwijl marktdeelnemers als Philips, Braun en Taurus elk slechts over één merk beschikken (punten 43 en 45-47 van de goedkeuringsbeschikking);

-    de concentratie in Duitsland, Oostenrijk, Denemarken, Zweden en Noorwegen op een aantal productmarkten een wezenlijke verandering van de mededingingsvoorwaarden met zich brengt (punt 43 van de goedkeuringsbeschikking);

-    ten slotte, de mededingingsvoorwaarden in de andere lidstaten door de concentratie slechts marginaal worden gewijzigd (punt 43 van de goedkeuringsbeschikking).

42.
    Volgens de Commissie bestaat er dus ernstige twijfel over de verenigbaarheid van de aangemelde concentratie met de gemeenschappelijke markt, en wel op de volgende markten:

-    Duitsland: friteuses en barbecues/grills;

-    Oostenrijk: friteuses en „tafelkookgerei”;

-    België: keukenmachines, espressoapparaten, waterkokers, broodroosters, „tafelkookgerei”, barbecues/grills, en strijkijzers en stoomstrijksystemen;

-    Denemarken: friteuses en draagbare ovens;

-    Griekenland: friteuses, waterkokers, sandwichapparaten en wafelijzers, espressoapparaten en keukenmachines;

-    Noorwegen: friteuses en draagbare ovens;

-    Nederland: friteuses, espressoapparaten, miniovens, „tafelkookgerei”, barbecues/grills, en strijkijzers en stoomstrijksystemen;

-    Portugal: friteuses, broodroosters, koffiezetapparaten, espressoapparaten, waterkokers, miniovens, sandwichapparaten en wafelijzers, „tafelkookgerei”, barbecues/grills en keukenmachines;

-    Zweden: friteuses.

43.
    Op de markt van apparaten voor persoonlijke verzorging geeft de aangemelde concentratie volgens de Commissie daarentegen geen aanleiding tot ernstige twijfel, aangezien op deze markt, hoe zij ook wordt gedefinieerd, het gezamenlijke marktaandeel van de partijen in alle landen (behalve Frankrijk) minder dan 20 % bedraagt (punt 44 van de goedkeuringsbeschikking).

Verbintenissen van de partijen bij de concentratie

44.
    De door de partijen bij de concentratie voorgestelde verbintenissen kunnen naar het oordeel van de Commissie evenwel de ernstige twijfel over de verenigbaarheid van de concentratie met de gemeenschappelijke markt wegnemen, aangezien zij een duidelijk en rechtstreeks antwoord vormen op de mededingingsproblemen die in de beschikking met betrekking tot de markten buiten Frankrijk worden geconstateerd.

45.
    De oorspronkelijk aangeboden verbintenissen van 5 december 2001 bepaalden dat alle producten van het merk Moulinex uit de categorieën friteuses, draagbare ovens, „tafelkookgerei”, barbecues/grills, strijkijzers en stoomstrijksystemen in de gehele Europese Economische Ruimte (hierna: „EER”) twee jaar lang niet in de handel zouden worden gebracht. Volgens de Commissie maakten deze oorspronkelijke verbintenissen het voor een andere marktdeelnemer evenwel onmogelijk om de Moulinex-groep te vervangen, en betroffen zij niet alle markten waarvoor de concentratie ernstige twijfel opwerpt (punt 135 van de goedkeuringsbeschikking).

46.
    Op 18 december 2001 hebben de partijen „hun voorstel verbeterd, teneinde het uitvoerbaar en doeltreffend te maken” (punt 135 van de goedkeuringsbeschikking). Dit nieuwe voorstel voorzag voor alle productcategorieën in België, Griekenland, Nederland en Portugal, en voor de categorie friteuses in Denemarken, Duitsland, Noorwegen, Oostenrijk en Zweden in een exclusieve licentie voor het gebruik van het merk Moulinex voor de duur van drie jaar (met daaraan gekoppeld de verplichting om gedurende de daaropvolgende periode van een jaar geen producten onder dit merk op de markt te brengen). De houders van een dergelijke licentie zouden verplicht zijn broodroosters, koffiezetapparaten, waterkokers en keukenmachines te betrekken bij de licentiegever.

47.
    Derden om wier opmerkingen was gevraagd, hebben evenwel met name kritiek geuit op de duur van de licentie en de periode waarin de producten niet op de markt zouden worden gebracht, alsmede op de afnameverplichting, het ontbreken van corrigerende maatregelen met betrekking tot de gevolgen van de aangemelde concentratie voor de mededinging op bepaalde markten, het ontbreken van voldoende afzetmogelijkheden om de toetreding van een nieuwe marktdeelnemer op de betrokken markten economisch te rechtvaardigen en het ontbreken van effectieve controle door de licentiehouder van het merk Moulinex bij de speciaal voor friteuses voorziene corrigerende maatregelen, aangezien SEB dit merk voor andere producten kon blijven gebruiken (punt 136 van de goedkeuringsbeschikking).

48.
    Volgens de goedkeuringsbeschikking heeft SEB deze verbintenissen daarop „verfijnd” door de merklicentie uit te breiden tot alle kleine elektrische huishoudelijke apparaten in Denemarken, Duitsland, Noorwegen, Oostenrijk en Zweden. Daarmee heeft SEB deze verbintenissen aangepast aan die welke reeds waren aangeboden voor België, Griekenland, Nederland en Portugal. Voorts heeft SEB de looptijd van de licentie verlengd tot vijf jaar (en de duur van de periode waarin de producten niet op de markt zouden worden gebracht tot drie jaar) en de afnameverplichting van de licentiehouder ingetrokken (punt 137 van de goedkeuringsbeschikking).

49.
    In punt 146 van de goedkeuringsbeschikking worden de door de Commissie aanvaarde verbintenissen voor alle negen betrokken landen (België, Griekenland, Nederland, Portugal, Duitsland, Oostenrijk, Denemarken, Zweden en Noorwegen) als volgt samengevat:

„a)    de verbintenis om voor de duur van vijf jaar een exclusieve licentie te verlenen om kleine elektrische huishoudelijke apparaten van de dertien in deze beschikking genoemde productcategorieën te verkopen onder het merk Moulinex, zoals omschreven in punt 1, sub a, van de in de bijlage bij deze beschikking genoemde verbintenissen;

b)    de verbintenis om in de betrokken landen gedurende de looptijd van de licentie en een daaropvolgende periode van drie jaar geen producten onder het merk Moulinex op de markt te brengen, zoals bepaald in punt 1, sub c;

c)    de verbintenis om in de gebieden waarvoor de licentiehouder(s) een leveringscontract heeft (hebben) afgesloten of een intellectuele-eigendomslicentie heeft (hebben) verworven, geen modellen van Moulinex-producten onder een ander merk dan Moulinex op de markt te brengen, zoals bepaald in punt 1, sub e;

d)    de verbintenis om voor alle betrokken producten, behalve keukenmachines in Duitsland, met elke licentiehouder die daarom verzoekt een leveringscontract te sluiten (waarbij de leveringsprijs gelijk is aan de industriële kostprijs vermeerderd met de algemene kosten van productie en levering aan de licentiehouder) en/of hem een intellectuele-eigendomslicentie te verlenen, zoals bepaald in punt 1, sub d;

e)    de verbintenis om in alle negen betrokken staten het algemene beleid van ontwikkeling van nieuwe modellen voort te zetten en de volledige economische en concurrentiewaarde van het merk Moulinex te behouden totdat de licentieovereenkomsten zijn afgesloten, zoals bepaald in punt 1, sub h.”

50.
    Details van de door SEB aangeboden verbintenissen staan in de bijlage bij de goedkeuringsbeschikking.

51.
    In deel 2, sub g, van de bijlage bij de verbintenissen wordt bepaald:

„Indien de goedkeuring van de onderhavige concentratie door een andere mededingingsautoriteit is onderworpen aan verbintenissen die in strijd komen met de onderhavige verbintenissen of leiden tot een situatie die verder gaat dan nodig is om de mededinging op alle betrokken markten te herstellen, kan de SEB-groep de Commissie verzoeken om de onderhavige verbintenissen te herzien, teneinde deze tegenstrijdigheden op te heffen, dan wel een einde te maken aan de voor de SEB-groep geldende voorwaarden en verplichtingen die in de onderhavige verbintenissen zijn opgenomen en niet langer nodig zijn.”

De verwijzingsbeschikking

52.
    Bij brief van 7 december 2001 hebben de Franse autoriteiten de Commissie verzocht om verwijzing van het onderzoek van de gevolgen van de concentratie voor de markten van friteuses, broodroosters, elektrische koffiezetapparaten, espressoapparaten, waterkokers, ovens, wafelijzers, „tafelkookgerei”, barbecues/grills, snelkookpannen, keukenmachines en stoomstrijkijzers in Frankrijk.

53.
    Dat verzoek was gebaseerd op artikel 9, lid 2, sub a, van verordening nr. 4064/89, aangezien de Franse autoriteiten van mening waren dat de betrokken concentratie „een machtspositie dreigt te doen ontstaan of te versterken waardoor de daadwerkelijke mededinging aanzienlijk zal worden belemmerd op een markt in die lidstaat die alle kenmerken vertoont van een afzonderlijke markt” in de zin van dit artikel.

54.
    Op 8 januari 2002 heeft de Commissie het verwijzingsverzoek van de Franse autoriteiten ingewilligd en de verwijzingsbeschikking gegeven.

55.
    In de punten 11 tot en met 22 van de verwijzingsbeschikking stelt de Commissie allereerst vast dat elke categorie kleine elektrische huishoudelijke apparaten een afzonderlijke productmarkt vormt en dat de geografische markten van kleine elektrische huishoudelijke apparaten een nationale dimensie hebben.

56.
    Vervolgens komt de Commissie na haar onderzoek in de punten 23 tot en met 41 tot de conclusie dat „de betrokken concentratie prima facie een machtspositie dreigt te doen ontstaan waardoor de daadwerkelijke mededinging op de markten van kleine elektrische huishoudelijke apparaten in Frankrijk aanzienlijk zal worden belemmerd”. In dit verband wordt in de verwijzingsbeschikking aangevoerd dat de nieuwe entiteit op de betrokken markten in Frankrijk een ongeëvenaarde omvang heeft (punten 29-32) en beschikt over een ongeëvenaard productassortiment (punten 33-35) en een ongeëvenaard merkenportfolio (punten 36-38), en dat de huidige en potentiële concurrentie onvoldoende is (punten 39-41).

57.
    Derhalve is het verzoek van de Franse autoriteiten volgens de Commissie gegrond en in overeenstemming met artikel 9, lid 3, van verordening nr. 4064/89.

58.
    In het dispositief van de verwijzingsbeschikking stelt de Commissie vast:

„Overeenkomstig artikel 9, lid 3, van verordening [...] nr. 4064/89 van de Raad betreffende de controle op concentraties van ondernemingen wordt de aangemelde concentratie, bestaande in de geplande overname door SEB van bepaalde activiteiten van Moulinex, hierbij, voor wat de Franse markten van kleine elektrische huishoudelijke apparaten betreft, naar de bevoegde Franse autoriteiten verwezen met het oog op de toepassing van de nationale wetgeving.”

59.
    Op 8 juli 2002 heeft de Franse minister van Economische zaken de concentratie zonder corrigerende maatregelen goedgekeurd op basis van de theorie van de „reddingsfusie”.

Procesverloop en verzoeken van partijen

60.
    Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 17 april 2002, heeft verzoekster het onderhavige beroep ingesteld.

61.
    Bij afzonderlijke akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op dezelfde datum, heeft verzoekster verzocht om de zaak te behandelen volgens de versnelde procedure van artikel 76 bis van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht. Op 2 juli 2002 heeft het Gerecht dit verzoek toegewezen.

62.
    Op 24 juni 2002 heeft de Commissie krachtens artikel 114 van het Reglement voor de procesvoering een exceptie van niet-ontvankelijkheid opgeworpen, voorzover het beroep is gericht tegen de verwijzingsbeschikking. Op 28 juni 2002 heeft verzoekster geantwoord op een schriftelijke vraag van het Gerecht waarbij haar werd verzocht de ontvankelijkheid van haar beroep op dit punt te rechtvaardigen. Op 15 juli 2002 heeft verzoekster haar schriftelijke opmerkingen in aangaande de door de Commissie opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid ingediend.

63.
    Bij verzoekschriften, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 19 juli en 27 augustus 2002, hebben SEB en de Franse Republiek verzocht om te worden toegelaten tot interventie ter ondersteuning van de conclusies van de Commissie. Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 8 augustus 2002, heeft De'Longhi verzocht om te worden toegelaten tot interventie ter ondersteuning van de conclusies van verzoekster. Bij beschikking van 19 september 2002 heeft de president van de Derde kamer deze verzoeken toegewezen. Op hun verzoek werd het SEB toegestaan om een memorie in interventie in te dienen, en De'Longhi om een aantal in haar interventieverzoek genoemde stukken over te leggen.

64.
    Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Derde kamer) besloten tot de mondelinge behandeling over te gaan en heeft het bij wege van maatregel tot organisatie van de procesgang partijen verzocht om bepaalde stukken over te leggen en een aantal schriftelijke vragen te beantwoorden. Partijen hebben binnen de gestelde termijn aan dit verzoek voldaan.

65.
    Partijen zijn ter terechtzitting van 9 oktober 2002 gehoord in hun pleidooien en antwoorden op de mondelinge vragen van het Gerecht.

Conclusies van partijen

66.
    Verzoekster, ondersteund door De'Longhi, concludeert dat het het Gerecht behage:

-    de goedkeuringsbeschikking nietig te verklaren en de Commissie in de kosten te verwijzen;

-    de verwijzingsbeschikking nietig te verklaren en de Commissie in de kosten te verwijzen.

67.
    De Commissie, ondersteund door SEB en de Franse Republiek, concludeert dat het het Gerecht behage:

-    het beroep te verwerpen;

-    Philips in de kosten te verwijzen.

In rechte

68.
    Aangezien verzoekster met het onderhavige beroep de nietigverklaring vordert van zowel de goedkeurings- als de verwijzingsbeschikking, moeten deze twee onderdelen van haar beroep achtereenvolgens worden behandeld.

1. Het beroep tot nietigverklaring van de goedkeuringsbeschikking

69.
    Blijkens het verzoekschrift voert verzoekster ter ondersteuning van haar beroep tot nietigverklaring van de goedkeuringsbeschikking twee middelen aan: ontoereikendheid van de door SEB tijdens de eerste fase aangeboden verbintenissen, en tardiviteit van die verbintenissen.

Eerste middel: ontoereikendheid van de door SEB tijdens de eerste fase aangeboden verbintenissen

70.
    In dit middel stelt verzoekster dat de tijdens de eerste fase aanvaarde verbintenissen niet volstonden om alle ernstige twijfel van de Commissie over de verenigbaarheid van de concentratie met de gemeenschappelijke markt weg te nemen, zodat de Commissie tot de tweede fase had moeten overgaan.

71.
    Tot staving van dit middel betoogt verzoekster in haar verzoekschrift dat de ontoereikendheid van de verbintenissen blijkt uit de volgende omstandigheden:

-    het ontbreken van bescherming van de licentiehouders tegen parallelinvoer van producten die door SEB onder het merk Moulinex in de handel zijn gebracht;

-    de korte looptijd van de licenties en van de daaropvolgende periode waarin het merk Moulinex niet wordt gebruikt;

-    de uitsluiting van de betrokken Franse markten van de werkingssfeer van de verbintenissen;

-    de niet-inachtneming van de nadelige gevolgen van de geografische verspreiding van de licenties;

-    de mogelijkheid van licentieverlening aan detailhandelaren;

-    de mogelijkheid dat er in de betrokken lidstaten verschillende licentiehouders zullen zijn;

-    de mogelijkheid van nieuwe onderhandelingen over de verbintenissen na afloop van de procedure voor de Franse mededingingsautoriteiten.

72.
    Naar aanleiding van een opmerking van het Gerecht heeft verzoekster ter terechtzitting evenwel haar argument inzake de mogelijke licentieverlening aan detailhandelaren teruggetrokken.

73.
    De'Longhi heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de ontoereikendheid van de verbintenissen blijkt uit de volgende omstandigheden:

-    het ontbreken van licenties in Italië, Spanje en Finland;

-    de verdeling van de markt voor het merk Moulinex;

-    het ontbreken van bescherming van de licentiehouders tegen parallelinvoer van producten die door SEB onder het merk Moulinex in de handel zijn gebracht.

a) Prealabele opmerkingen

74.
    Voor de behandeling van dit middel moet erop worden gewezen dat de Commissie aan het einde van de eerste fase heeft geconstateerd dat er ernstige twijfel bestond op meerdere markten van kleine elektrische huishoudelijke apparaten in negen lidstaten van de EER, namelijk in België, Denemarken, Duitsland, Griekenland, Nederland, Noorwegen, Oostenrijk, Portugal en Zweden.

75.
    Volgens de goedkeuringsbeschikking, met name punt 44, berust deze ernstige twijfel hoofdzakelijk op het feit dat de concentratie in deze negen lidstaten op de betrokken productmarkten tot marktaandelen van meer dan 40 % leidt, waar nog bijkomt dat de nieuwe entiteit in sommige lidstaten tegenover zijn concurrenten over een uniek merkenportfolio beschikt („portfolio-effect”). Niettemin heeft de Commissie naar aanleiding van de door SEB aangeboden verbintenissen besloten om zich niet tegen de concentratie te verzetten en deze bij een na afloop van de eerste fase gegeven beschikking verenigbaar met de gemeenschappelijke markt te verklaren. De door de Commissie aanvaarde verbintenissen bepalen in wezen dat op SEB de verplichting rust om enerzijds in alle negen betrokken lidstaten voor de duur van vijf jaar een exclusieve licentie voor het merk Moulinex te verlenen voor de verkoop van dertien categorieën kleine elektrische huishoudelijke apparaten [punt 1, sub a, eerste alinea, van de verbintenissen], en anderzijds in diezelfde lidstaten gedurende de looptijd van de licentie en een daaropvolgende periode van drie jaar geen producten uit de genoemde categorieën of andere apparaten voor huishoudelijk gebruik onder het merk Moulinex in de handel te brengen [punt 1, sub c, eerste alinea van de verbintenissen]. Volgens punt 1, sub a, derde alinea, van de verbintenissen, „heeft deze licentie tot doel het gebruik mogelijk te maken van het merk Moulinex in combinatie met een eigen merk van de licentiehouder, teneinde hem in staat te stellen gedurende en na deze periode van .co-branding’ zijn eigen merk op de betrokken markt te positioneren of te versterken”.

76.
    Met het onderhavige beroep betwist verzoekster niet de in de goedkeuringsbeschikking uiteengezette ernstige twijfel. Zij betoogt met name niet dat de Commissie andere ernstige twijfels had moeten aanvoeren dan die welke in deze beschikking worden genoemd. Evenmin betwist zij dat de door de Commissie aanvaarde verbintenissen tot doel hebben de in de goedkeuringsbeschikking uiteengezette ernstige twijfel weg te nemen. Zij bestrijdt echter dat deze verbintenissen volstonden om de door de Commissie in haar beschikking genoemde ernstige twijfel weg te nemen, en stelt dat de Commissie de tweede fase had moeten inleiden.

77.
    Hoewel de Commissie in geval van ernstige twijfel over de verenigbaarheid van de concentratie met de gemeenschappelijke markt geen enkele discretionaire bevoegdheid heeft met betrekking tot de inleiding van de tweede fase, aangezien artikel 6, lid 1, sub c, van de verordening bepaalt dat de Commissie in dat geval „beslist [om] de procedure in te leiden”, beschikt zij toch over een bepaalde beoordelingsmarge bij haar vaststelling en onderzoek van de omstandigheden van de zaak, teneinde uit te maken of zij ernstige twijfel doen rijzen, dan wel, wanneer verbintenissen zijn voorgesteld, aanleiding voor dergelijke twijfel blijven geven (zie naar analogie arrest Gerecht van 15 maart 2001, Prayon-Rupel/Commissie, T-73/98, Jurispr. blz. II-867, punten 45-47). Hoewel „ernstige twijfel” een objectief begrip is, noopt het onderzoek naar het bestaan ervan de Commissie noodzakelijkerwijs tot ingewikkelde economische beoordelingen, met name wanneer zij moet beoordelen of de door de partijen bij de concentratie voorgestelde verbintenissen volstaan om de ernstige twijfel weg te nemen.

78.
    Gelet op de ingewikkelde economische beoordelingen die de Commissie moet uitvoeren bij de uitoefening van de beoordelingsbevoegdheid waarover zij bij haar onderzoek van de door de partijen bij de concentratie voorgestelde verbintenissen beschikt, staat het derhalve aan verzoekster om, teneinde een beschikking waarbij een concentratie wordt goedgekeurd nietig te doen verklaren op de grond dat de verbintenissen niet volstaan om de ernstige twijfel weg te nemen, aan te tonen dat de Commissie een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt.

79.
    Bij de uitoefening van zijn rechterlijk toezicht dient het Gerecht evenwel rekening te houden met het specifieke doel van de tijdens de eerste fase aangegane verbintenissen, die, anders dan de verbintenissen van de tweede fase, niet tot doel hebben het ontstaan of de versterking van een machtspositie tegen te gaan, maar elke ernstige twijfel daaromtrent weg te nemen. De tijdens de eerste fase aangegane verbintenissen moeten dus een rechtstreeks en toereikend antwoord vormen dat de gerezen ernstige twijfel duidelijk kan wegnemen.

80.
    Wanneer het Gerecht moet onderzoeken of de tijdens de eerste fase aangegane verbintenissen, gelet op hun inhoud en strekking, de Commissie in staat stelden een goedkeuringsbeschikking te geven zonder te tweede fase in te leiden, moet het derhalve nagaan of de Commissie zich zonder een kennelijke beoordelingsfout te maken op het standpunt kon stellen dat deze verbintenissen een rechtstreeks en toereikend antwoord vormden dat de gerezen ernstige twijfel duidelijk kon wegnemen.

81.
    Verzoeksters grieven en argumenten dienen in het licht van deze uitgangspunten te worden onderzocht.

b) Licenties maken parallelhandel in SEB-producten onder het merk Moulinex mogelijk

Argumenten van partijen

82.
    Verzoekster, ondersteund door De'Longhi, is van mening dat de Commissie een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt door haar goedkeuring te hechten aan de verlening van tijdelijke (exclusieve) licenties in plaats van aan de opheffing van het merk Moulinex, aangezien de licentiehouders van het merk niet beschermd zijn tegen parallelinvoer van producten die SEB buiten het licentiegebied onder dit merk in de handel heeft gebracht.

83.
    Verzoekster wijst erop dat licenties hun houders naar gemeenschapsrecht binnen het licentiegebied geen absolute bescherming bieden tegen de eigenaar van het merk. Wanneer producten van het betrokken merk door de eigenaar van dit merk in de handel zijn gebracht in gebieden die deze voor zichzelf heeft gereserveerd, moeten deze producten vrijelijk binnen de Gemeenschap, en dus ook binnen het licentiegebied kunnen circuleren.

84.
    Het ontbreken van bescherming van de licentiehouder tegen parallelhandel in Moulinex-producten die door SEB zelfs gedurende de looptijd van de licentie op de markt zijn gebracht, doet in hoge mate afbreuk aan de werking van de licentie, die de licentiehouder in staat moet stellen om de goodwill van het merk Moulinex te exploiteren door bij de verkoop van zijn producten geleidelijk van het merk Moulinex over te schakelen naar zijn eigen merk. Hierdoor zal SEB na afloop van de door de verbintenissen opgelegde periode van niet-gebruik van het merk de afnemers die trouw zijn gebleven aan het merk Moulinex waarschijnlijk gemakkelijk kunnen terugwinnen.

85.
    In dit verband merkt verzoekster op dat hoewel de Commissie in voorkomend geval recente grensoverschrijdende verkopen van kleine elektrische huishoudelijke apparaten heeft onderzocht, zij zich nog niet heeft gebogen over de vraag in welke mate de voorgestelde verbintenissen parallelhandel in de hand kunnen werken.

86.
    Volledige territoriale bescherming kan volgens verzoekster alleen worden verkregen (en gerechtvaardigd) door de volledige en onherroepelijke opheffing van het merk Moulinex in die gebieden waar de verwerving van dit merk ernstige mededingingsproblemen opwerpt.

87.
    De Commissie, ondersteund door de Franse Republiek en SEB, concludeert tot afwijzing van deze argumenten van verzoekster.

Beoordeling door het Gerecht

88.
    De Commissie heeft bij de definitie van de betrokken geografische markten in punt 30 van de goedkeuringsbeschikking vastgesteld dat „aan het einde van de eerste fase een nationale definitie van de betrokken geografische markten het meest aannemelijk lijkt”.

89.
    Uit punt 27 van de goedkeuringsbeschikking blijkt dat deze vaststelling is gebaseerd op de resultaten van het door de Commissie tijdens de eerste fase verrichte onderzoek, waaruit naar voren komt dat de marktaandelen van de op deze markten aanwezige marktdeelnemers per lidstaat en per productcategorie sterk variëren (punt 27, sub a); de merkpenetratie sterk verschilt naar gelang van het geografische gebied (punt 27, sub b); de productkenmerken per lidstaat kunnen verschillen wegens de bijzonderheden en voorkeuren van de consumenten (punt 27, sub c); de relaties tussen afnemers en leveranciers hoofdzakelijk op nationale basis tot stand komen (punt 27, sub d); de aan afnemers in rekening gebrachte prijzen aanzienlijk kunnen variëren naar gelang van de nationale markt en verschillende trends volgen (punt 27, sub e); de logistieke structuren nationaal zijn (punt 27, sub f); de distributiestructuren nationaal zijn, en het relatieve belang van de distributiekanalen per lidstaat sterk verschilt (punt 27, sub g).

90.
    Aangaande de relaties tussen afnemers en leveranciers stelt de Commissie in punt 27, sub d:

„De relaties tussen afnemers en leveranciers komen hoofdzakelijk op nationale basis tot stand. Er bestaan weliswaar mondiale overeenkomsten met bepaalde internationale warenhuisketens, maar deze hebben enkel betrekking op de jaarlijkse globale verkoopdoelstellingen. In antwoord op een vraag van de Commissie hebben de betrokken ketens bevestigd dat hun aankoopbeleid nationaal blijft. Zo bevatten de op nationale grondslag afgesloten overeenkomsten alle clausules inzake producten, prijzen, levering en facturering.”

91.
    Met het onderhavige beroep betwist verzoekster niet de nationale dimensie van de betrokken markten, noch de vaststellingen van de Commissie in punt 27 van de goedkeuringsbeschikking.

92.
    Integendeel, deze vaststellingen van de Commissie zijn juist gebaseerd op de antwoorden op de verzoeken om inlichtingen die zij krachtens artikel 11 van verordening nr. 4064/89 op 16 november 2001 aan de concurrenten van de partijen bij de concentratie heeft doen toekomen (hierna: „vragenlijst”). Zo wijst verzoekster in haar antwoord op vraag 12 van deze vragenlijst er zelf op dat de markten een nationale dimensie hebben. Ook in punt 2 van het door verzoekster tijdens de administratieve procedure aan de Commissie gezonden NERA-rapport wordt uitdrukkelijk geconcludeerd dat de betrokken markten nationaal zijn. Zowel verzoekster als het NERA baseren deze conclusie hoofdzakelijk op de in punt 27 van de goedkeuringsbeschikking genoemde factoren.

93.
    De Commissie blijkt de door partijen bij de concentratie voorgestelde definitie van de betrokken geografische markten, die een mondiale dimensie zouden hebben, tijdens de eerste fase dus met name te hebben verworpen op grond van de opmerkingen van de concurrenten, waaronder verzoekster.

94.
    Eén van de factoren op basis waarvan de Commissie heeft geconcludeerd dat er sprake is van afzonderlijke nationale markten, namelijk het bestaan van verschillende prijsniveaus in de lidstaten, kan weliswaar de ontwikkeling van parallelinvoer in de hand werken, doch daar staat tegenover dat de andere factoren waarop de Commissie zich beroept, te weten het feit dat de merken en kenmerken van de producten per lidstaat variëren en de omstandigheid dat de structuren voor de afzet, de logistiek en de distributie nationaal zijn, de ontwikkeling van een dergelijke invoer kunnen belemmeren.

95.
    Verzoekster heeft dit tijdens de administratieve procedure trouwens toegegeven, toen zij in antwoord op vraag 16 van de vragenlijst, aan de Commissie te kennen gaf:

„Onze ervaring wijst uit dat parallelle in- en uitvoer binnen de Europese Unie wel voorkomen, maar niet op grote schaal, als gevolg van de uiteenlopende nationale marktkenmerken in de verschillende EU-landen. Naar onze schatting zou bij een prijsstijging met meer dan tien procent gemiddeld ongeveer vijf procent van de producten op een gegeven markt bijkomend parallel worden ingevoerd.”

96.
    Ook De'Longhi verklaarde in antwoord op dezelfde vraag:

„De analyse van de betrokken markten over de afgelopen vijf jaar toont aan, dat parallelinvoer een zeldzaam verschijnsel is. Het is niet waarschijnlijk dat hier in de nabije toekomst verandering in zal komen.”

97.
    In een op 10 december 2001 aan de Commissie gezonden e-mail aangaande de geografische dimensie van de betrokken markten gaf verzoekster als argument voor een nationale definitie van deze markten:

„Wij wijzen bovendien op de beschikkingen van de Commissie in de zaken Kingfisher/BUT (IV/M.1248 van 1998) en Kingfisher/Grosslabor (IV/M.1282 van 1999), waarin de Commissie vaststelde dat de grensoverschrijdende handel in onder meer broodroosters en strijkijzers in Europa van marginale betekenis is, en dat talrijke leveranciers, ondanks het feit dat zij mondiale marktdeelnemers zijn, een nationaal verkoopbeleid volgen vanwege de verschillende voorkeuren van de consumenten.”

98.
    Derhalve moet worden geconcludeerd dat partijen het erover eens zijn dat de parallelinvoer van producten van het merk Moulinex in de Europese Unie vóór de betrokken concentratie van marginale betekenis was vanwege de nationale dimensie van de betrokken markten.

99.
    Verzoekster betoogt evenwel dat de Commissie niet heeft onderzocht in welke mate de bij de goedkeuringsbeschikking aanvaarde verbintenissen de parallelinvoer in de hand kunnen werken. Ter terechtzitting hebben verzoekster en De'Longhi in dit verband aangevoerd dat de aard van de verbintenissen er bijvoorbeeld toe kan leiden dat SEB haar leveranciers in de niet onder de verbintenissen vallende gebieden ertoe gaat aanzetten om te leveren aan onafhankelijke wederverkopers in de lidstaten die wél onder de verbintenissen vallen, hetgeen in deze lidstaten zou leiden tot parallelinvoer ten nadele van de licentiehouders van het merk Moulinex.

100.
    Verzoekster en De'Longhi hebben echter noch tijdens de administratieve procedure, noch tijdens de procedure voor het Gerecht ook maar enig bewijs aangevoerd ter onderbouwing van deze stellingen, die daardoor ongefundeerde beweringen blijven.

101.
    In antwoord op vraag 16 van de vragenlijst heeft De'Longhi integendeel juist zelf uitdrukkelijk verklaard dat het „niet waarschijnlijk” was dat in het marginale karakter van de parallelinvoer „in de nabije toekomst verandering [...] zal komen”.

102.
    Bovendien betwist noch verzoekster, noch De'Longhi dat de betrokken producten ook nadat de concentratie tot stand is gebracht tot afzonderlijke nationale markten zullen blijven behoren.

103.
    Derhalve lijken de verbintenissen niet tot een substantiële toename van de parallelinvoer te kunnen leiden. De omstandigheid dat het merk Moulinex op grond van de verbintenissen per betrokken lidstaat aan verschillende licentiehouders in licentie kan worden gegeven, lijkt integendeel het nationale karakter van de betrokken markten eerder te versterken. In dit geval wordt het betrokken merk namelijk niet gebruikt door één enkele marktdeelnemer, maar door afzonderlijke marktdeelnemers die het merk Moulinex in het hun toebedeelde licentiegebied kunnen inzetten. Ter terechtzitting heeft De'Longhi evenwel verklaard dat een dergelijke licentieregeling leidt tot een marktopdeling die een extra belemmering kan vormen voor de intracommunautaire handel.

104.
    Derhalve kunnen verzoeksters argumenten inzake de niet-inachtneming van parallelinvoer niet tot de conclusie leiden dat de Commissie op dit punt een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt.

c) Kennelijk te korte duur van de licenties en van het daaropvolgende verkoopverbod

Argumenten van partijen

105.
    Verzoekster, ondersteund door De'Longhi, stelt dat de exclusieve licentie en het daaropvolgende verkoopverbod duidelijk van te korte duur zijn om een concurrent in staat te stellen om de goodwill van het merk Moulinex te exploiteren.

106.
    Volgens verzoekster is een geslaagde introductie van een nieuw merk op de betrokken productmarkten zeer uitzonderlijk en vergt een geslaagde omschakeling van producten op een ander merk op markten als de onderhavige aanzienlijk meer dan vijf jaar.

107.
    Zo wijst verzoekster op het feit dat het Philips in Brazilië, in een geval waarin het „oorspronkelijke” merk geleidelijk volledig werd opgeheven, meer dan tien jaar heeft gekost om haar afnemers van apparaten voor persoonlijke verzorging te doen overschakelen van het merk Walita naar het merk Philips.

108.
    Daar komt bij dat, in tegenstelling tot de situatie in Brazilië, in het onderhavige geval a) SEB op de naburige markten aanwezig blijft als eigenaresse van het merk waarvan de afnemers moeten overgaan naar de licentiehouder; b) SEB na afloop van het verkoopverbod ongetwijfeld opnieuw met het merk Moulinex in het licentiegebied zal binnendringen; c) de licentiehouder zelfs gedurende de looptijd van de licentie niet wordt beschermd tegen parallelhandel in SEB-producten onder het merk Moulinex. In deze omstandigheden loopt een geslaagde overdracht van de goodwill van het merk Moulinex aan de licentiehouder van dit merk ernstig gevaar en kan SEB deze goodwill na afloop van de in de verbintenissen voorziene periode van niet-gebruik van het merk terugwinnen.

109.
    In dit verband wijst verzoekster erop dat, anders dan de Commissie lijkt te menen (punt 140 van de goedkeuringsbeschikking), er geen enkel verband bestaat tussen de gemiddelde levensduur van een elektrisch huishoudelijk apparaat (drie jaar) en de duur van de licentie en de daaropvolgende periode waarin de producten niet op de markt mogen worden gebracht, aangezien merkentrouw niet aan individuele producten is gebonden.

110.
    Ten slotte meent verzoekster dat SEB vanwege haar sterke huidige marktpositie en haar merkenportfolio het merk Moulinex na afloop van het verkoopverbod relatief gemakkelijk zal kunnen herintroduceren, aangezien SEB in een aanzienlijk aantal EG/EER-landen die niet onder de corrigerende maatregelen vallen actief mag blijven met het merk Moulinex, en het hier niet gaat om een nieuw merk, maar om een merk dat in de lidstaten waarin het zal worden geherintroduceerd enkele jaren daarvoor nog een zeer sterke positie innam.

111.
    De Commissie, ondersteund door de Franse Republiek en SEB, concludeert tot afwijzing van deze argumenten van verzoekster.

Beoordeling door het Gerecht

112.
    Bij de beoordeling van verzoeksters grieven inzake de duur van de verbintenissen zij erop gewezen dat deze verbintenissen volgens punt 1, sub a, tweede alinea, ervan, tot doel hebben de licentiehouder toestemming te verlenen om het merk Moulinex te gebruiken in combinatie met een eigen merk, teneinde hem in staat te stellen gedurende en na deze periode van „co-branding” zijn eigen merk op de betrokken markt te positioneren of te versterken. Hierbij kan de licentiehouder gedurende de looptijd van de Moulinex-licenties het merk Moulinex hetzij meteen in combinatie met zijn eigen merk, hetzij tijdelijk, vooruitlopend op „co-branding”, als enig merk gebruiken. Volgens dezelfde bepaling kan de licentiehouder tijdens de looptijd van de licentie op elk moment van „co-branding” overschakelen naar zijn eigen merk.

113.
    Hiertoe bepaalt punt 1, sub g, derde alinea, van de verbintenissen dat de licentiehouders, met uitzondering van marktdeelnemers die zich hoofdzakelijk bezighouden met detailhandel, moeten beschikken over een eigen merk dat kan worden gebruikt in combinatie met het merk Moulinex.

114.
    Uit het voorgaande volgt dat het doel van de verbintenissen er niet in is gelegen de individuele licentiehouders de mogelijkheid te geven om het merk Moulinex als enig merk te gebruiken, maar om dit merk te gebruiken gedurende een overgangsperiode waarin zij hun eigen merk in combinatie met het merk Moulinex kunnen gebruiken om de overschakeling van dit merk naar hun eigen merken mogelijk te maken, opdat deze merken na afloop van deze overgangsperiode, wanneer SEB in de negen betrokken lidstaten het merk Moulinex opnieuw mag gebruiken, daadwerkelijk met dit laatste merk kunnen concurreren.

115.
    Anders dan verzoekster stelt, strekken de verbintenissen er dus niet toe om in de negen betrokken lidstaten een nieuw merk te introduceren, maar om de licentiehouders in staat te stellen hun eigen merk te positioneren of te versterken als een merk dat daadwerkelijk met Moulinex kan concurreren.

116.
    Nu de verbintenissen de licentiehouders in staat moeten stellen hun eigen merk te positioneren of te versterken als een merk dat daadwerkelijk met Moulinex kan concurreren, is de stelling van verzoekster dat SEB vanwege haar sterke huidige marktpositie, haar merkenportfolio en de merkbekendheid van Moulinex dit merk in de negen betrokken lidstaten gemakkelijk zal kunnen herintroduceren, niet relevant. De vraag is immers niet of SEB in staat zal zijn om het merk Moulinex in de negen betrokken lidstaten te herintroduceren - hetgeen overigens bij de beoordeling of de bij de goedkeuringsbeschikking aanvaarde verbintenissen toereikend zijn, verondersteld moet worden - maar of de licentiehouders in staat zullen zijn om een eigen positie als daadwerkelijke concurrenten van SEB in te nemen of te versterken.

117.
    Derhalve moet worden nagegaan of de in de verbintenissen geregelde overgangsperiode kan volstaan om dit doel te bereiken.

118.
    In dit verband moet in de eerste plaats worden opgemerkt dat de looptijd van de licentieovereenkomsten voor het merk Moulinex overeenkomstig punt 1, sub c, eerste alinea, van de verbintenissen in de negen betrokken lidstaten vijf jaar bedraagt. Verder zal SEB ingevolge punt 1, sub c, eerste en tweede alinea, gedurende de looptijd van de licentieovereenkomst en een daaropvolgende periode van drie jaar in de negen betrokken lidstaten geen kleine elektrische huishoudelijke apparaten van een van de dertien betrokken productcategorieën of andere, niet tot deze categorieën behorende apparaten voor huishoudelijk gebruik, zoals stofzuigers en magnetrons, onder het merk Moulinex in de handel brengen.

119.
    Uit deze bepalingen blijkt dat de totale looptijd van de verplichting van SEB om geen producten onder het merk Moulinex in de handel te brengen, anders dan verzoekster stelt, niet vijf, maar acht jaar bedraagt, namelijk een eerste periode van vijf jaar waarin de licentiehouder het exclusieve recht heeft om het merk Moulinex hetzij als enig merk, hetzij in combinatie met zijn eigen merk te gebruiken, en een tweede periode van drie jaar waarin SEB in de betrokken landen geen producten onder het merk Moulinex in de handel mag brengen. Hieruit volgt dat SEB in de betrokken lidstaten gedurende acht jaar niet het recht heeft om het merk Moulinex te gebruiken.

120.
    Uit deze bepalingen volgt ook dat het merk Moulinex in de negen betrokken lidstaten gedurende minimaal drie en, althans in theorie, maximaal acht jaar niet zal worden gebruikt. Op grond van de verbintenissen mag elke licentiehouder namelijk zelf bepalen wanneer hij van „co-branding” naar zijn eigen merk - als enig merk - overschakelt. In haar memorie in interventie heeft SEB aan het Gerecht te kennen gegeven dat de huidige gegadigden voor een licentie na drie à vier jaar willen overschakelen van „co-branding” naar hun eigen merk, zodat het merk Moulinex in de betrokken lidstaten gedurende ongeveer vijf jaar van de markt zal zijn verdwenen.

121.
    Dit verdwijnen van het merk Moulinex uit de schappen stelt de licentiehouders in staat om de bekendheid van hun eigen merk duurzaam te vestigen. Bovendien leidt het ertoe dat wanneer SEB het merk na afloop van de periode van niet-gebruik op de betrokken markten herintroduceert, zij niet in staat zal zijn om de posities van Moulinex zomaar weer in te nemen.

122.
    Overigens heeft de Commissie, zonder op dit punt door verzoekster te zijn weersproken, in punt 140 van de goedkeuringsbeschikking gesteld dat de gemiddelde levensduur van kleine elektrische huishoudelijke apparaten ongeveer drie jaar bedraagt.

123.
    Daarmee beslaat de looptijd van de verbintenissen een periode van bijna drie productcycli, terwijl de periode waarin het merk Moulinex niet wordt gebruikt minstens één productcyclus bedraagt.

124.
    Zonder op dit punt door verzoekster te zijn weersproken, heeft de Commissie in dit verband aangevoerd dat op een soortgelijke markt als die van de betrokken producten, namelijk de markt voor grote elektrische huishoudelijke apparaten, Whirlpool voor de geslaagde overschakeling van het merk Philips naar het merk Whirlpool drie jaar nodig had, namelijk van 1990 tot 1993, wat gelijk staat aan één productcyclus. Deze overschakeling is geslaagd, ondanks het feit dat het merk Philips op de aangrenzende markten aanwezig was en door Philips werd gehandhaafd.

125.
    Bovendien heeft de Commissie in haar mededeling betreffende beperkingen die rechtstreeks verband houden met en noodzakelijk zijn voor de totstandkoming van concentraties (PB 2001, C 188, blz. 5, punt 15) aangegeven dat de duur van een bij overdracht van een onderneming aan de verkoper opgelegd concurrentieverbod - om te verzekeren dat de koper de volledige waarde van de overgedragen activa verkrijgt - maximaal drie jaar bedraagt wanneer de overdracht mede de goodwill en knowhow omvat, en maximaal twee jaar wanneer de overdracht enkel betrekking heeft op de goodwill. In casu bedraagt de periode waarin SEB binnen de licentiegebieden stopt met het gebruik van het merk Moulinex acht jaar.

126.
    In de tweede plaats moeten de licentiehouders krachtens punt 1, sub g, eerste alinea, van de verbintenissen „marktdeelnemers zijn die reeds op de markt aanwezig, dan wel potentieel tot toetreding in staat zijn, levensvatbaar en onafhankelijk zijn, geen banden hebben met de SEB-groep en beschikken over de bekwaamheid en motivering die nodig zijn om op de betrokken markten actief en daadwerkelijk te concurreren”. Zoals hierboven reeds werd opgemerkt, moeten de licentiehouders, met uitzondering van marktdeelnemers die zich hoofdzakelijk bezighouden met detailhandel, ingevolge punt 1, sub g, derde alinea, bovendien beschikken over een eigen merk dat kan worden gebruikt in combinatie met het merk Moulinex.

127.
    Vastgesteld moet worden dat nu deze bepalingen de licentieverlening beperken tot marktdeelnemers die reeds op de markt aanwezig, dan wel op korte termijn tot toetreding in staat zijn en over een eigen merk beschikken, zij effectief ertoe kunnen bijdragen dat de licentiehouders binnen de in de verbintenissen gestelde termijn daadwerkelijke concurrenten worden. Dit wordt nog versterkt door het feit dat marktdeelnemers die zich hoofdzakelijk bezighouden met detailhandel, zelfs wanneer zij over eigen merken beschikken, ingevolge punt 1, sub g, derde alinea, van de verbintenissen zijn uitgesloten van de kring van potentiële licentiehouders van het merk Moulinex. In de punten 27, sub d, en 37 van de goedkeuringsbeschikking heeft de Commissie namelijk vastgesteld - en verzoekster heeft dit niet betwist - dat de eigen merken van deze marktdeelnemers, te weten de „detailhandelsmerken”, op de betrokken markten nauwelijks aanwezig zijn.

128.
    Op grond van deze omstandigheden moet worden geconcludeerd dat de looptijd van de verbintenissen niet kennelijk ontoereikend is om licentiehouders van het merk Moulinex in staat te stellen hun eigen merk te positioneren of te versterken als een merk dat in de negen betrokken lidstaten daadwerkelijk met Moulinex kan concurreren.

129.
    Bijgevolg moeten verzoeksters grieven inzake de looptijd van de verbintenissen worden verworpen.

d) Uitsluiting van Frankrijk, waar de mededingingsproblemen het ernstigst zijn

Argumenten van partijen

130.
    Verzoekster, ondersteund door De'Longhi, betoogt dat de Commissie geen enkele voorwaarde heeft gesteld aangaande de nationale markt waar de mededingingssituatie door de acquisitie van het merk het sterkst wordt beïnvloed, namelijk in Frankrijk, hoewel het duidelijk is dat het voor SEB moeilijk zal zijn om levensvatbare en serieuze gegadigden te vinden voor een licentie, zolang de licentiehouders geen enkele zekerheid hebben aangaande de „oplossing” die uiteindelijk zal worden gevonden voor de Franse markt en er dus een ernstig gevaar bestaat dat de positie van SEB op de Franse markt de werking van de corrigerende maatregelen die zijn opgelegd met betrekking tot de andere betrokken lidstaten teniet zal doen.

131.
    Volgens verzoekster komt dit in de eerste plaats doordat SEB gedurende deze periode de zaken van Moulinex als haar eigen zaken blijft beheren en in staat blijft om het merk Moulinex via distributiekanalen in de gehele Gemeenschap te exploiteren. In de tweede plaats geeft de toegang die SEB heeft tot commercieel gevoelige informatie inzake productie (of het ontbreken daarvan), capaciteit, strategie en marktprestaties van Moulinex, deze onderneming een ander concurrentievoordeel, aangezien dit haar in staat stelt om haar marktgedrag aan te passen aan informatie die niet beschikbaar is voor haar concurrenten.

132.
    De Commissie, ondersteund door de Franse Republiek en SEB, concludeert tot afwijzing van deze argumenten van verzoekster.

Beoordeling door het Gerecht

133.
    Bij beschikking van 8 januari 2002 heeft de Commissie krachtens artikel 9, lid 2, sub a, van verordening nr. 4064/89 het onderzoek van de gevolgen van de concentratie voor de betrokken markten in Frankrijk naar de Franse mededingingsautoriteiten verwezen. De goedkeuringsbeschikking heeft dus geen betrekking op deze markten, zoals de Commissie in punt 43 ervan ook uitdrukkelijk aangeeft.

134.
    Aangezien de betrokken markten in Frankrijk als gevolg van de verwijzingsbeschikking zijn uitgesloten van het onderzoek in het kader van de goedkeuringsbeschikking, kan de vraag of de Commissie deze markten mocht uitsluiten van de werkingssfeer van de verbintenissen die de partijen bij de concentratie hebben voorgesteld om aan het einde van de eerste fase alle ernstige twijfel weg te nemen, niet los worden gezien van het onderzoek van de rechtmatigheid van de verwijzingsbeschikking. Deze vraag wordt hierna bij de behandeling van het beroep tot nietigverklaring van de verwijzingsbeschikking onderzocht.

135.
    Bij de behandeling van het beroep tot nietigverklaring van de goedkeuringsbeschikking moet derhalve enkel worden nagegaan of, zoals verzoekster stelt, aan de doeltreffendheid van de door de Commissie voor alle negen betrokken lidstaten aanvaarde verbintenissen afbreuk kan worden gedaan door het feit dat de betrokken markten in Frankrijk het voorwerp vormen van een afzonderlijk onderzoek door de Franse mededingingsautoriteiten, dat ten tijde van de vaststelling van de goedkeuringsbeschikking hangende was en waarvan de uitkomst onzeker was.

136.
    Zoals reeds gezegd, zijn partijen het erover eens dat de betrokken producten tot afzonderlijke nationale markten behoren. Zo heeft de Commissie, zonder op dit punt door verzoekster te zijn weersproken, in punt 27 van de goedkeuringsbeschikking onder meer vastgesteld dat de betrekkingen tussen afnemers en leveranciers, de logistiek en de distributie op nationale basis zijn gestructureerd.

137.
    Bovendien werd hiervoor reeds vastgesteld dat de parallelhandel in de betrokken producten tussen de lidstaten van marginale betekenis is.

138.
    In deze omstandigheden moet worden geconstateerd dat de onzekerheid over de uitkomst van de procedure in Frankrijk geen gevaar lijkt te vormen voor het afsluiten van licentieovereenkomsten voor het merk Moulinex met serieuze, levensvatbare licentiehouders in andere lidstaten. Gelet op de geografische dimensie van de betrokken productmarkten en het ontbreken van noemenswaardige parallelhandel tussen de lidstaten, is er dan ook geen sprake van concurrentie tussen de licentiehouders van het merk Moulinex in de negen betrokken lidstaten en de gebruiker(s) van dat merk op de betrokken markten in Frankrijk. A fortiori kan derhalve de positie van de licentiehouders buiten Frankrijk niet worden beïnvloed door de onzekerheid omtrent de identiteit van de toekomstige gebruiker van het merk Moulinex in Frankrijk.

139.
    Evenwel moet worden bedacht dat zelfs wanneer de door verzoekster gestelde onzekerheid het afsluiten van overeenkomsten met serieuze, levensvatbare licentiehouders in de negen betrokken lidstaten zou bemoeilijken, de door SEB gemaakte keuze van de licentiehouders, zoals de Commissie terecht heeft opgemerkt, ingevolge punt 1, sub i, van de verbintenissen is onderworpen aan goedkeuring door de Commissie, die nagaat of de licentiehouders overeenkomstig punt 1, sub g, van de verbintenissen „marktdeelnemers zijn die reeds op de markt aanwezig, dan wel potentieel tot toetreding in staat zijn, levensvatbaar en onafhankelijk zijn, geen banden hebben met de SEB-groep en beschikken over de bekwaamheid en motivering die nodig zijn om op de betrokken markten actief en daadwerkelijk te concurreren”.

140.
    Bovendien verzekeren de verbintenissen dat de overblijvende tijd waarin SEB tijdens de onderhandelingen over de licentieovereenkomsten het merk Moulinex nog mag gebruiken, de voor het afsluiten van deze overeenkomsten benodigde tijd niet zal overschrijden, aangezien punt 1, sub h, van de verbintenissen bepaalt dat indien SEB niet binnen de gestelde termijn - eventueel verlengd wegens uitzonderlijke omstandigheden - licentieovereenkomsten afsluit, deze taak zal worden overgenomen door een door de Commissie benoemde onafhankelijke gemachtigde. Deze gemachtigde is hierbij ingevolge punt 2, sub e-iv, van de verbintenissen gebonden aan een termijn.

141.
    Daar komt bij dat de onzekerheid over de uitkomst van de procedure in Frankrijk in beginsel wordt beperkt doordat de Franse mededingingsautoriteiten ingevolge artikel 9, lid 6, van verordening nr. 4064/89 uiterlijk binnen vier maanden een besluit moeten nemen over de concentratie.

142.
    Verzoekster voert ook nog aan dat nu SEB tijdens het onderzoek van de concentratie door de Franse autoriteiten niet in staat zal zijn om serieuze, levensvatbare licentiehouders te vinden, zij de zaken van Moulinex zal blijven beheren en het recht zal behouden om het merk Moulinex via distributiekanalen in de gehele Gemeenschap te exploiteren. Bovendien zal SEB toegang hebben tot commercieel gevoelige informatie over Moulinex, waardoor zij haar marktgedrag kan aanpassen aan gegevens die niet beschikbaar zijn voor haar concurrenten.

143.
    Met deze argumenten verwijt verzoekster de Commissie dat zij SEB heeft toegestaan de concentratie onvoorwaardelijk tot stand te brengen, voorzover SEB in afwachting van de afsluiting van alle licentieovereenkomsten in alle lidstaten, inclusief die welke onder de verbintenissen vallen, het merk Moulinex mag blijven gebruiken, waardoor SEB met name in staat is zich toegang te verschaffen tot bepaalde commercieel gevoelige informatie.

144.
    Afgezien van het feit dat deze grief geen verband houdt met de uitsluiting van de betrokken Franse markten van de werkingssfeer van de verbintenissen, heeft verzoekster niet gesteld dat SEB over te veel tijd beschikt om de licentieovereenkomsten af te sluiten.

145.
    Bovendien wordt het gebruik van het merk Moulinex door SEB tijdens de onderhandelingen over de licentieovereenkomsten gerechtvaardigd door de ingevolge punt 1, sub h, vierde alinea, van de verbintenissen op SEB rustende verplichting „om in alle negen betrokken staten tot de datum van sluiting van deze overeenkomsten het algemene beleid van ontwikkeling van nieuwe modellen voort te zetten en de volledige economische en concurrentiewaarde van het merk Moulinex te behouden”. Deze clausule doet geen afbreuk aan de doeltreffendheid van de verbintenissen, maar stelt de licentiehouders juist in staat om zichzelf onmiddellijk als daadwerkelijke concurrenten te positioneren. Het kan immers niet worden ontkend dat de sluiting van licentieovereenkomsten in negen verschillende lidstaten een betrekkelijk ingewikkeld proces is en dat de afwezigheid van het merk Moulinex tijdens dit proces schadelijke gevolgen zou hebben voor de concurrentiekracht van dit merk.

146.
    Uit het voorgaande volgt dat de Commissie geen kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt door de betrokken markten in Frankrijk uit te sluiten van de werkingssfeer van de verbintenissen.

e) Niet-inachtneming van de gevolgen van de geografische spreiding van de licenties

Argumenten van partijen

147.
    Verzoekster, ondersteund door De'Longhi, betoogt dat een verbintenis om tijdelijke licenties te verlenen die slechts een beperkt aantal, soms geografisch geïsoleerde lidstaten bestrijken, geen adequate concurrentiedruk uitoefent op SEB.

148.
    Met name ten aanzien van Spanje moet volgens verzoekster worden vastgesteld dat de goedkeuringsbeschikking SEB niet alleen in staat zal stellen om op een reeks van productmarkten in dit land een machtspositie in te nemen of te versterken, maar ook om de Portugese markt, een van de nationale markten waarop de gezamenlijke positie van SEB en Moulinex het sterkst is, te omsingelen. In deze omstandigheden ziet verzoekster niet in hoe een potentiële tijdelijke licentiehouder van het merk Moulinex in Portugal onder normale economische voorwaarden een voldoende aantrekkelijk commercieel perspectief kan worden geboden.

149.
    Volgens verzoekster zal de onvoorwaardelijke goedkeuring van de concentratie wat de Spaanse markt betreft aanzienlijke gevolgen hebben voor de doeltreffendheid van de verbintenissen die SEB voor het Portugese grondgebied heeft voorgesteld. Bovendien vormt de versterking van de positie van SEB op de Spaanse markt een directe bedreiging voor de doeltreffendheid van de eventueel met betrekking tot Frankrijk op te leggen maatregelen.

150.
    Verzoekster wijst erop dat de Commissie, door geen rekening te houden met de grensoverschrijdende aspecten van de mededinging op de betrokken markten, en, wat de onderhavige zaak betreft, met de gevolgen van deze aspecten voor de doeltreffendheid van de opgelegde corrigerende maatregelen, is afgeweken van haar vaste beschikkingspraktijk, zoals geformuleerd in zaak COMP/M.1802 - Unilever/Amora-Maille van 8 maart 2000, zaak IV/M.1578 - Sanitec/Sphinx van 1 december 1999, en zaak COMP/M.2283 - Schneider/Legrand van 10 oktober 2000.

151.
    De Commissie, ondersteund door de Franse Republiek en SEB, concludeert tot afwijzing van deze argumenten van verzoekster.

Beoordeling door het Gerecht

152.
    Met deze grief verwijt verzoekster de Commissie in wezen dat zij de verbintenissen heeft beperkt tot die lidstaten ten aanzien waarvan zij heeft vastgesteld dat de concentratie ernstige twijfel opwerpt over de verenigbaarheid ervan met de gemeenschappelijke markt, en ze niet heeft uitgebreid tot de andere lidstaten. Volgens verzoekster kan de positie van SEB in de andere lidstaten afbreuk doen aan de doeltreffendheid van de voor eerstgenoemde lidstaten aangegane verbintenissen.

153.
    Allereerst zij opgemerkt dat, zoals de Commissie terecht aangeeft, deze grief slechts algemene beweringen bevat, die verzoekster niet weet hard te maken. Het enige concrete element dat zij in haar verzoekschrift naar voren brengt, is dat „de Commissie in het bijzonder rekening had moeten houden met de situatie in Spanje”, voornamelijk op grond dat SEB „in staat zal zijn om de Portugese markt te omsingelen, een van de nationale markten waarop de gezamenlijke positie van de merken SEB en Moulinex verreweg het sterkst is”. Voorts stelt verzoekster, zonder nadere onderbouwing, dat de positie van SEB in Spanje een bedreiging vormt voor de doeltreffendheid van de eventueel met betrekking tot Frankrijk op te leggen maatregelen.

154.
    In antwoord op een schriftelijke vraag van het Gerecht aangaande de precieze strekking van deze grief heeft verzoekster verklaard dat zij met deze grief niet opkomt tegen de mededingingsanalyse van de betrokken markten in Spanje op zich, maar enkel tegen het feit dat de Commissie heeft verzuimd de mogelijke wisselwerking tussen de verschillende nationale markten te onderzoeken. Naast de in het verzoekschrift genoemde wisselwerking tussen de betrokken markten in Spanje en de betrokken markten in Portugal en Frankrijk, heeft verzoekster in haar antwoorden gewezen op de situatie in Finland, vergeleken met de andere Scandinavische landen. In haar antwoord herhaalde zij dat de Commissie, teneinde een onafhankelijke concurrent in staat te stellen zich met succes te positioneren, de werkingssfeer van de verbintenissen had moeten uitbreiden tot de lidstaten waarin geen ernstige twijfel was vastgesteld.

155.
    Voor de behandeling van deze grief zij er allereerst aan herinnerd dat SEB ingevolge de verbintenissen verplicht is om in negen lidstaten, te weten België, Denemarken, Duitsland, Griekenland, Nederland, Noorwegen, Oostenrijk, Portugal en Zweden, aan een derde een exclusieve licentie voor het merk Moulinex te verlenen. Daarentegen is SEB niet verplicht om dergelijke licentieovereenkomsten af te sluiten in de andere lidstaten, te weten Finland, Frankrijk, Ierland, Italië, Spanje en het Verenigd Koninkrijk.

156.
    In het enige voorbeeld dat zij in haar verzoekschrift noemt, merkt verzoekster dan ook terecht op dat de verbintenissen wel voorzien in het verlenen van een merklicentie voor Portugal, maar niet voor Spanje.

157.
    Voorts zij erop gewezen dat de reden waarom de betrokken markten in België, Denemarken, Duitsland, Griekenland, Nederland, Noorwegen, Oostenrijk, Portugal en Zweden onder de verbintenissen vallen, is gelegen in het feit dat de Commissie heeft vastgesteld dat de concentratie in deze lidstaten op meerdere betrokken productmarkten ernstige twijfel opwerpt over haar verenigbaarheid met de gemeenschappelijke markt.

158.
    Daarentegen vallen de betrokken markten in Frankrijk niet onder de verbintenissen, aangezien de Commissie het onderzoek van de gevolgen van de concentratie op die markten heeft verwezen naar de Franse mededingingsautoriteiten. Ten aanzien van de betrokken markten in Finland, Ierland, Italië, Spanje en het Verenigd Koninkrijk is de Commissie op grond van de analyse in de punten 83 tot en met 127 van de goedkeuringsbeschikking tot de slotsom gekomen dat de concentratie de mededingingsvoorwaarden op die markten slechts marginaal wijzigt. Derhalve concludeert zij dat de concentratie aldaar geen ernstige twijfel opwerpt over de verenigbaarheid ervan met de gemeenschappelijke markt.

159.
    Zo heeft de Commissie met betrekking tot de betrokken Spaanse markten in de punten 115 tot en met 117 vastgesteld, dat ondanks de sterke marktpositie van SEB en Moulinex op twee productmarkten, te weten die van waterkokers en draagbare ovens, de wederverkopers in Spanje als substituut voor de merken van partijen over alternatieve, zeer bekende merken beschikken voor het gehele assortiment van kleine elektrische huishoudelijke apparaten. De Commissie was dan ook van mening dat „elke poging tot anticoncurrentieel gedrag op deze markten derhalve zou worden bestraft met lagere aankopen van SEB- en Moulinex-producten op de andere markten, waar de gecombineerde entiteit 85 tot 95 % van haar omzet realiseert, zodat elke prijsverhoging door partijen onrendabel zou zijn”. In antwoord op een schriftelijke vraag van het Gerecht heeft verzoekster bevestigd dat zij dit oordeel niet bestrijdt.

160.
    Bovendien zijn partijen het, zoals gezegd, erover eens dat de betrokken producten tot afzonderlijke nationale markten behoren. In dit verband zij erop gewezen dat, zoals reeds uiteengezet in de punten 91 en volgende, verzoekster tijdens de administratieve procedure voor de Commissie zelf de stelling verdedigde dat de betrokken markten een nationale geografische dimensie hebben.

161.
    Daarmee is aangetoond dat de betrokken markten in Spanje en Portugal, net als die in de andere lidstaten, afzonderlijke nationale markten zijn.

162.
    Ten slotte heeft verzoekster, zoals reeds werd vastgesteld, zelf erkend dat de parallelinvoer op de betrokken markten van marginale betekenis is.

163.
    In deze omstandigheden moet worden geconstateerd dat het verlenen van een licentie voor het merk Moulinex in een van de negen onder de verbintenissen vallende lidstaten in geen enkel opzicht kan worden beïnvloed door de situatie in een andere lidstaat, zelfs niet wanneer dit een aangrenzende staat is, zoals in het geval van de betrokken markten in Spanje. Nu verzoekster immers erkent dat enerzijds geen gevaar bestaat voor het ontstaan of versterken van een machtspositie op de betrokken markten in Spanje, en anderzijds de betrokken markten in Spanje ten opzichte van die in Portugal als afzonderlijke nationale markten zijn te beschouwen en de parallelhandel tussen deze markten van marginale betekenis is, zal zij moeten toegeven dat er geen reden bestond om een licentieovereenkomst voor Spanje te verlangen, en dat de mededingingssituatie in Spanje geen invloed kan hebben op de concurrentiepositie van de licentiehouder van het merk Moulinex in Portugal.

164.
    De door verzoekster genoemde omstandigheid dat de positie van de merken SEB en Moulinex in Portugal tot de sterkste behoort, betekent geenszins dat een licentie voor de betrokken markten in Portugal onaantrekkelijk zou zijn, doch lijkt voor marktdeelnemers integendeel juist een aansporing te zijn om voor deze markten een licentie aan te vragen, temeer daar niet SEB, maar Moulinex in deze lidstaat het grootste marktaandeel bezit.

165.
    Een en ander geldt om dezelfde redenen ook voor de gestelde gevolgen van de versterking van de positie van SEB in Spanje voor de verbintenissen die eventueel in Frankrijk worden opgelegd, en voor de gestelde gevolgen van de versterking van de positie van SEB in Finland voor de verbintenissen die in Zweden, Noorwegen en Denemarken zijn opgelegd.

166.
    Ten slotte wordt aan bovenstaande conclusie niet afgedaan door het feit dat de Commissie vanwege het „portfolio-effect” de merklicentie in alle negen lidstaten die onder de verbintenissen vallen, heeft uitgebreid tot alle betrokken producten, inclusief die waarvoor de concentratie geen machtspositie dreigt te doen ontstaan of te versterken.

167.
    Uit punt 141 van de goedkeuringsbeschikking blijkt immers dat de Commissie de verbintenissen tot alle betrokken producten heeft uitgebreid om te verhinderen dat SEB in de negen betrokken lidstaten het merk Moulinex gebruikt in concurrentie met de licentiehouders. Omgekeerd leidt het feit dat SEB het merk Moulinex kan blijven gebruiken op de nationale markten die niet onder verbintenissen vallen, nog niet tot concurrentie met de licentiehouders in de andere lidstaten ten aanzien waarvan de Commissie ernstige twijfel heeft, aangezien de licentiehouders in die lidstaten over een exclusieve licentie beschikken. Derhalve vereisen de aan punt 141 van de bestreden beschikking ten grondslag liggende overwegingen niet dat de Commissie de verbintenissen uitbreidt tot alle lidstaten.

168.
    Deze grief van verzoekster kan dan ook niet leiden tot de vaststelling dat de Commissie een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt, en dient derhalve te worden verworpen.

f) De mogelijkheid dat er in de verschillende lidstaten verschillende licentiehouders zullen zijn

Argumenten van partijen

169.
    Verzoekster, ondersteund door De'Longhi, betoogt dat de in het kader van de verbintenissen bestaande mogelijkheid dat er in de verschillende lidstaten verschillende licentiehouders zullen zijn, ernstig afbreuk doet aan de doeltreffendheid van de corrigerende maatregelen met betrekking tot de marktsituatie, aangezien daarmee het gevaar toeneemt dat de door SEB gevonden licentiehouders in werkelijkheid geen levensvatbare concurrenten zijn.

170.
    De Commissie, ondersteund door de Franse Republiek en SEB, concludeert tot afwijzing van deze argumenten van verzoekster.

Beoordeling door het Gerecht

171.
    Er zij aan herinnerd dat ingevolge punt 1, sub a, eerste alinea, van de verbintenissen, SEB zich ertoe verbindt om in alle negen betrokken lidstaten een exclusieve licentie voor het merk Moulinex te verlenen. Volgens punt 1, sub c, laatste alinea, van de verbintenissen kunnen deze licentieovereenkomsten worden afgesloten met één of meer licentiehouders.

172.
    Om verzoeksters grief te onderzoeken, moet er allereerst opnieuw op worden gewezen dat partijen het erover eens zijn dat de betrokken producten tot afzonderlijke nationale markten behoren. Nu de verbintenissen voorzien in exclusieve licenties, wordt bovendien in elk van de betrokken lidstaten slechts één licentiehouder van het merk Moulinex aangewezen. Voorts bepaalt punt 1, sub c, laatste alinea, dat elke licentiehouder zich ertoe moet verplichten om producten onder het merk Moulinex alleen te verhandelen in het of de hem toebedeelde gebied of gebieden waarvoor de producten bestemd zijn. Derhalve moet worden geconcludeerd dat de licentiehouders van het merk Moulinex in beginsel niet rechtstreeks met elkaar zullen concurreren.

173.
    Bovendien is, zoals reeds gezegd, de parallelhandel in de betrokken producten tussen de lidstaten van marginale betekenis. De parallelinvoer van producten die elke licentiehouder in zijn gebied onder het merk Moulinex in de handel brengt, levert dus slechts marginaal concurrentie op voor de andere licentiehouders.

174.
    Derhalve kan het bestaan van verschillende licentiehouders in verschillende lidstaten de levensvatbaarheid van de licentiehouders in geen enkel opzicht bedreigen. Bovendien worden aan de licentiehouders krachtens punt 1, sub g en i, bepaalde eisen gesteld, waarvan de naleving door de Commissie wordt gecontroleerd.

175.
    Bijgevolg moet worden geconcludeerd dat de Commissie geen kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt. Verzoeksters grief moet dan ook worden verworpen.

g) De mogelijkheid van nieuwe onderhandelingen na de beoordeling door de Franse autoriteiten

Argumenten van partijen

176.
    Verzoekster, ondersteund door De'Longhi, betoogt dat de Commissie een ernstige beoordelingsfout heeft gemaakt door het voorbehoud van punt 2, sub g, van de verbintenissen te aanvaarden.

177.
    Op grond van dit voorbehoud kan SEB de Commissie om herziening (dat wil zeggen, versoepeling) van de aangegane verbintenissen verzoeken, wanneer de Franse autoriteiten een oplossing voorstellen die indruist tegen of verder gaat dan hetgeen nodig is om de normale mededingingssituatie op de markten buiten Frankrijk te herstellen.

178.
    Hierdoor is het heel goed mogelijk dat de Franse autoriteiten, door andere verbintenissen te aanvaarden dan die welke door de Commissie zijn aanvaard, de door de Commissie opgelegde corrigerende maatregelen ondermijnen, dan wel SEB de gelegenheid geven opnieuw over de aan de Commissie voorgelegde verbintenissen te onderhandelen.

179.
    Alleen al de aanwezigheid van dat gevaar heeft ernstige gevolgen voor de bestendigheid van de voorwaarden waaraan de Commissie de goedkeuring van de overname in de andere lidstaten dan Frankrijk heeft verbonden. Bovendien verliezen de door SEB voor de overige lidstaten te verlenen licenties door dit voorbehoud elke commerciële aantrekkingskracht, aangezien de door SEB aan de Commissie aangeboden verbintenissen onzeker worden.

180.
    De Commissie, ondersteund door de Franse Republiek en SEB, concludeert tot afwijzing van deze argumenten van verzoekster.

Beoordeling door het Gerecht

181.
    Er zij nogmaals op gewezen, dat punt 2, sub g, van de verbintenissen bepaalt:

„Indien de goedkeuring van de onderhavige concentratie door een andere mededingingsautoriteit is onderworpen aan verbintenissen die in strijd komen met de onderhavige verbintenissen of leiden tot een situatie die verder gaat dan nodig is om de mededinging op alle betrokken markten te herstellen, kan de SEB-groep de Commissie verzoeken om de onderhavige verbintenissen te herzien, teneinde deze tegenstrijdigheden op te heffen, dan wel een einde te maken aan de voor de SEB-groep geldende voorwaarden en verplichtingen die in de onderhavige verbintenissen zijn opgenomen en niet langer nodig zijn.”

182.
    In antwoord op een schriftelijke vraag van het Gerecht heeft de Commissie gepreciseerd dat deze bepaling een situatie moet voorkomen waarin de partijen bij de concentratie verplicht zouden zijn om aan de Franse mededingingsautoriteiten - waarnaar de Commissie het onderzoek van de gevolgen van de concentratie voor de betrokken markten in Frankrijk heeft verwezen - verbintenissen voor te stellen die onevenredig zouden zijn ten opzichte van het beoogde doel, namelijk het herstel van een daadwerkelijke mededinging. Zo heeft de Commissie in haar antwoorden verklaard dat de door de Franse mededingingsautoriteiten opgelegde verbintenissen „in strijd zouden komen” met die welke de Commissie heeft aanvaard, indien zij bijvoorbeeld voor SEB een verplichting zouden bevatten om productie-eenheden over te dragen. In dat geval zou SEB immers niet meer in staat zijn om op verzoek van de licentiehouders een leveringscontract te sluiten voor (een deel van) de betrokken producten, zoals bepaald in punt 1, sub d, eerste alinea, van de verbintenissen.

183.
    Terecht stelt verzoekster dat punt 2, sub g, van de verbintenissen (hierna: „heronderhandelingsclausule”) gevolgen kan hebben voor de bij de goedkeuringsbeschikking aanvaarde verbintenissen. Zoals blijkt uit het door de Commissie gegeven voorbeeld van een situatie waarin de verbintenissen „met elkaar in strijd zouden komen”, kan de Commissie op grond van de heronderhandelingsclausule de in haar goedkeuringsbeschikking aanvaarde verbintenissen herzien teneinde rekening te houden met de uitkomst van de procedure voor de Franse mededingingsautoriteiten. Zo zou de Commissie in het door haar gegeven voorbeeld overeenkomstig deze clausule SEB kunnen ontslaan van de in punt 1, sub d, eerste alinea, van de verbintenissen bedoelde verplichting om de licentiehouders op hun verzoek te bevoorraden.

184.
    De heronderhandelingsclausule kan dus in tweeërlei opzicht nadelige gevolgen hebben voor de doeltreffendheid van de bij de goedkeuringsbeschikking aanvaarde verbintenissen. Enerzijds kan deze clausule leiden tot een latere herziening van deze verbintenissen, en aldus afbreuk doen aan de rechten die de licentiehouders op basis van de in de goedkeuringsbeschikking aanvaarde verbintenissen hebben verworven. Anderzijds kan de heronderhandelingsclausule, alleen al doordat zij een latere herziening van de verbintenissen mogelijk maakt, marktdeelnemers ontmoedigen om een licentie voor het merk Moulinex aan te vragen.

185.
    Bij de bespreking van de grieven en argumenten van verzoekster dient met deze beide aspecten rekening te worden gehouden.

186.
    In de eerste plaats zij eraan herinnerd dat voorzover verzoekster met haar eerste grief opkomt tegen de aanvaarding door de Commissie van de heronderhandelingsclausule, die tot een herziening van de in de goedkeuringsbeschikking vervatte verbintenissen kan leiden, de Franse mededingingsautoriteiten na de verwijzing de betrokken concentratie bij beschikking van 8 juli 2002 hebben goedgekeurd zonder verbintenissen op te leggen.

187.
    In deze omstandigheden moet worden geconstateerd dat, zoals de Commissie in haar antwoorden op de schriftelijke vragen van het Gerecht terecht heeft opgemerkt, SEB geen beroep kan doen op punt 2, sub g, van de verbintenissen, aangezien dit punt alleen van toepassing is indien de goedkeuring door de Franse mededingingsautoriteiten aan verbintenissen is onderworpen.

188.
    Aangezien de grief op het moment waarop het Gerecht zijn arrest wijst derhalve zonder voorwerp is geraakt, hoeft hierover geen uitspraak meer te worden gedaan.

189.
    Zelfs indien de Franse mededingingsautoriteiten bij hun goedkeuring van de concentratie wél verbintenissen zouden hebben opgelegd, dan nog moet worden opgemerkt dat, aangezien de herziening van de bij de goedkeuringsbeschikking aanvaarde verbintenissen volgens punt 2, sub g, van de verbintenissen een voorafgaand verzoek van SEB vereist, verzoeksters rechtspositie in het stadium van het onderhavige beroep niet wordt beïnvloed, zodat de grief niet-ontvankelijk zou zijn.

190.
    Verzoeksters rechtspositie zou immers alleen worden beïnvloed wanneer SEB zou hebben verzocht om nieuwe onderhandelingen en de Commissie de bij de goedkeuringsbeschikking aanvaarde verbintenissen zou hebben herzien. In dat geval zou het aan verzoekster hebben gestaan om eventueel een beroep tot nietigverklaring in te stellen bij het Gerecht. Dit beroep zou dan overigens niet tegen punt 2, sub g, van de verbintenissen zijn gericht, maar tegen de nieuwe beschikking van de Commissie tot wijziging van de bij de goedkeuringsbeschikking vastgestelde verbintenissen.

191.
    In de tweede plaats dient het Gerecht, voorzover verzoekster met haar grief opkomt tegen de aanvaarding door de Commissie van de heronderhandelingsclausule, die alleen al door het feit dat zij is opgenomen in de goedkeuringsbeschikking marktdeelnemers kan ontmoedigen om een licentie aan te vragen, na te gaan welke gevolgen deze clausule op het tijdstip van vaststelling van de goedkeuringsbeschikking heeft voor deze marktdeelnemers.

192.
    In dit verband moet worden opgemerkt dat op het tijdstip van vaststelling van de goedkeuringsbeschikking de rechtspositie van potentiële aanvragers van een Moulinex-licentie door de heronderhandelingsclausule werd beïnvloed doordat er op dat moment onzekerheid bestond over de uitkomst van de procedure voor de Franse mededingingsautoriteiten.

193.
    Aan deze onzekerheid zou evenwel een einde komen door de beschikking van de Franse mededingingsautoriteiten. De heronderhandelingsclausule vormde dus geen belemmering voor het afsluiten van licentieovereenkomsten met betrekking tot het merk Moulinex, maar hooguit een reden voor uitstel hiervan tot het tijdstip waarop de geïnteresseerde marktdeelnemers van de uitkomst van de procedure in Frankrijk op de hoogte konden zijn.

194.
    Dit uitstel was echter niet onbegrensd. Immers, krachtens artikel 9, lid 6, van verordening nr. 4064/89 vindt de bekendmaking van de verslagen of de aankondiging van de conclusies van het onderzoek van de betrokken concentratie door de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat uiterlijk vier maanden na de verwijzing door de Commissie plaats. Bovendien dient SEB overeenkomstig punt 1, sub h, van de verbintenissen bij het afsluiten van de licentieovereenkomsten bepaalde termijnen in acht te nemen, die in uitzonderlijke omstandigheden kunnen worden verlengd. Ter terechtzitting hebben partijen het Gerecht meegedeeld dat een dergelijke verlenging nu juist was toegestaan om de gegadigden voor een licentie in staat te stellen kennis te nemen van de uitkomst van de procedure voor de Franse mededingingsautoriteiten. Ten slotte bepaalt punt 2, sub e-iv, van de verbintenissen dat indien SEB niet binnen de in punt 1, sub h, gestelde termijnen licentieovereenkomsten afsluit, deze taak door een gemachtigde zal worden overgenomen.

195.
    Derhalve lijkt punt 2, sub g, van de verbintenissen geen afbreuk te kunnen doen aan de doeltreffendheid van de verbintenissen ten tijde van de vaststelling van de beschikking. Bijgevolg is deze grief van verzoekster ongegrond.

h) Het ontbreken van licenties in Italië, Spanje en Finland

Argumenten van partijen

196.
    Ter terechtzitting heeft De'Longhi gesteld dat de verbintenissen de ernstige twijfel over de verenigbaarheid van de concentratie op bepaalde betrokken markten in Italië, Spanje en Finland niet kunnen wegnemen.

197.
    Zo merkt De'Longhi met betrekking tot de betrokken markten in Italië op, dat in de goedkeuringsbeschikking zelf wordt gesteld dat de nieuwe entiteit op drie betrokken productmarkten, te weten die van keukenmachines, „tafelkookgerei” en waterkokers, over een marktaandeel van meer dan 40 % zal beschikken. De'Longhi wijst erop dat de Commissie in deze lidstaat geen enkele verbintenis heeft opgelegd. Nadat de Commissie in punt 121 van de beschikking had overwogen dat de concentratie op de markt voor keukenmachines slechts geringe invloed zal hebben, aangezien de nieuwe entiteit concurrentie zal ondervinden van met name Braun (10-20 %), Philips (0-10 %) en De'Longhi (0-10 %), heeft zij in punt 123 immers geconcludeerd dat de concentratie geen ernstige twijfel opwerpt met betrekking tot de markten van waterkokers en „tafelkookgerei”, aangezien deze markten slechts 0 tot 5 % van de waarde van het totale assortiment aan keukenapparatuur op de markt van kleine elektrische huishoudelijke apparaten uitmaken, en de wederverkopers elke poging tot anticoncurrentieel gedrag op deze markten zouden kunnen bestraffen door lagere aankopen van SEB- en Moulinex-producten op de andere markten, waar de gecombineerde entiteit 85 tot 95 % van haar omzet realiseert. Volgens de Commissie maakt dit elke prijsverhoging door partijen op de twee betrokken markten onrendabel.

198.
    De'Longhi merkt op dat dezelfde redenering wordt gevolgd met betrekking tot de betrokken markten in Spanje (punten 115-117) en Finland (punten 118-120).

199.
    Volgens De'Longhi mist deze redenering elke grondslag. In plaats van represailles te nemen, zullen wederverkopers die zich bezighouden met supermarktverkoop veeleer de voorkeur geven aan samenwerking met SEB, teneinde concurrenten van SEB die niet dezelfde leveringsvoorwaarden kunnen bieden als SEB uit deze branche te kunnen weren.

200.
    De Commissie, ondersteund door de Franse Republiek en SEB, concludeert tot afwijzing van de argumenten van De'Longhi.

Beoordeling door het Gerecht

201.
    Uit verzoeksters antwoord op een schriftelijke vraag van het Gerecht aangaande de precieze strekking van haar grief inzake het ontbreken van verbintenissen in bepaalde lidstaten blijkt, dat zij met deze grief niet opkomt tegen de analyse van de betrokken markten in Italië, Spanje en Finland op zich, maar enkel tegen het feit dat de Commissie heeft verzuimd de wisselwerking tussen de verschillende nationale markten te onderzoeken.

202.
    Met haar hierboven uiteengezette betoog richt De'Longhi zich echter juist wél tegen deze analyse van de Commissie van de betrokken markten in Italië, Spanje en Finland.

203.
    Hiermee heeft De'Longhi het kader van het geding, zoals dat in het verzoekschrift is omschreven, gewijzigd. Artikel 40, derde alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie en artikel 116, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering verzetten zich er weliswaar niet tegen dat de interveniënt nieuwe argumenten aanvoert of andere argumenten dan de partij die hij ondersteunt, daar hij zijn betoog anders zou moeten beperken tot een herhaling van de in het verzoekschrift aangevoerde argumenten, doch staan hem niet toe het in het verzoekschrift omschreven kader van het geding te wijzigen door nieuwe middelen aan te voeren (zie in die zin arresten Hof van 23 februari 1961, De Gezamenlijke Steenkolenmijnen in Limburg/Hoge Autoriteit, 30/59, Jurispr. blz. 1, 38; 24 maart 1993, CIRFS e.a./Commissie, C-313/90, Jurispr. blz. I-1125, punt 22, en 8 juli 1999, Chemie Linz/Commissie, C-245/92 P, Jurispr. blz. I-4643, punt 32; arresten Gerecht van 8 juni 1995, Siemens/Commissie, T-459/93, Jurispr. blz. II-1675, punt 21; 25 juni 1998, British Airways e.a./Commissie, T-371/94 en T-394/94, Jurispr. blz. II-2405, punt 75; 1 december 1999, Boehringer/Raad en Commissie, T-125/96 en T-152/96, Jurispr. blz. II-3427, punt 183, en 28 februari 2002, Atlantic Container Line e.a./Commissie, T-395/94, Jurispr. blz. II-875, punt 382).

204.
    Aangezien interveniënten volgens artikel 116, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering het geding moeten aanvaarden in de stand op het ogenblik van tussenkomst, en de conclusies van het verzoek tot tussenkomst volgens artikel 40, vierde alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie slechts kunnen strekken tot ondersteuning van de conclusies van een der partijen, is De'Longhi als interveniënte niet bevoegd het onderhavige middel inzake het ontbreken van licenties in Italië, Spanje en Finland aan te voeren. Bijgevolg moet dit middel van interveniënte niet-ontvankelijk worden verklaard.

205.
    Indien het Gerecht dit middel wél in behandeling zou nemen, en eventueel gegrond zou verklaren, zou dit bovendien kunnen leiden tot een schending van de rechten van de verdediging tijdens de gerechtelijke procedure. Daar dit middel in de onderhavige versnelde procedure op grond van artikel 76 bis van het Reglement voor de procesvoering niet overeenkomstig de tweede alinea van deze bepaling was opgenomen in de memorie in interventie in de zin van artikel 116, lid 4, van het Reglement voor de procesvoering, en noodzakelijkerwijs en onvermijdelijk voor het eerst ter terechtzitting voor het Gerecht werd voorgedragen, kan het een aantasting vormen van het recht van de Commissie om, overeenkomstig het beginsel van hoor en wederhoor, ter zake een nuttig standpunt in te nemen (zie in die zin arresten Hof van 10 januari 2002, Plant e.a./Commissie en South Wales Small Mines, C-480/99 P, Jurispr. blz. I-277, punten 24 en 33, en 14 mei 1998, Raad/De Nil en Impens, C-259/96 P, Jurispr. blz. I-2915, punt 31).

206.
    Derhalve moet dit middel worden afgewezen.

i) De verdeling van de markt voor het merk Moulinex

Argumenten van partijen

207.
    Ter terechtzitting heeft De'Longhi voor het eerst aangevoerd, dat de bij de goedkeuringsbeschikking aanvaarde verbintenissen leiden tot een verdeling van de markt voor het merk Moulinex. Zij stelt dat deze verdeling nog wordt versterkt door punt 1, sub c, laatste alinea, van de verbintenissen, welke bepaling de licentiehouders verbiedt om producten die door hen onder het merk Moulinex in de handel zijn gebracht, uit te voeren naar de gebieden van de andere licentiehouders en van SEB.

208.
    Volgens De'Longhi wordt een dergelijke verdeling van de markt niet gedekt door verordening (EG) nr. 240/96 van de Commissie van 31 januari 1996 inzake de toepassing van artikel [81], lid 3, van het Verdrag op groepen overeenkomsten betreffende technologieoverdracht (PB L 31, blz. 2), en is zij derhalve verboden door artikel 81, lid 1.

209.
    Aangezien De'Longhi de Commissie hierop tijdens de administratieve procedure opmerkzaam heeft gemaakt, had de Commissie moeten nagaan of de verbintenissen in dat opzicht geen ernstige twijfel opwierpen.

210.
    De Commissie, ondersteund door de Franse Republiek en SEB, concludeert tot afwijzing van de argumenten van De'Longhi.

Beoordeling door het Gerecht

211.
    Door te stellen dat de verbintenissen leiden tot een verdeling van de markt voor het merk Moulinex, voert De'Longhi een middel aan dat niet is aangevoerd door verzoekster.

212.
    Artikel 40, derde alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie en artikel 116, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering verzetten zich er weliswaar niet tegen dat de interveniënt nieuwe argumenten aanvoert of andere argumenten dan de partij die hij ondersteunt, daar hij zijn betoog anders zou moeten beperken tot een herhaling van de in het verzoekschrift aangevoerde argumenten, doch staan hem niet toe het in het verzoekschrift omschreven kader van het geding te wijzigen door nieuwe middelen aan te voeren (zie in die zin reeds aangehaalde arresten De Gezamenlijke Steenkolenmijnen in Limburg/Hoge Autoriteit, CIRFS e.a./Commissie, punt 22, Chemie Linz/Commissie, punt 32, Siemens/Commissie, punt 21, British Airways e.a./Commissie, punt 75, Boehringer/Raad en Commissie, punt 183, en Atlantic Container Line e.a./Commissie, punt 382).

213.
    Aangezien interveniënten volgens artikel 116, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering het geding moeten aanvaarden in de stand op het ogenblik van tussenkomst, en de conclusies van het verzoek tot tussenkomst volgens artikel 40, vierde alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie slechts kunnen strekken tot ondersteuning van de conclusies van een der partijen, is De'Longhi als interveniënte niet bevoegd het onderhavige middel inzake de door de verbintenissen veroorzaakte marktverdeling aan te voeren. Bijgevolg moet dit middel van interveniënte niet-ontvankelijk worden verklaard.

214.
    Zelfs wanneer het middel van interveniënte wel ontvankelijk zou zijn, dan zou het hoe dan ook ongegrond zijn.

215.
    Uit artikel 2, lid 1, van verordening nr. 4064/89 blijkt, dat wanneer de Commissie bij haar onderzoek naar de verenigbaarheid van een concentratie met de gemeenschappelijke markt beoordeelt of een concentratie een machtspositie in het leven roept of versterkt in de zin van lid 2 van deze bepaling, zij rekening moet houden „met de noodzaak op de gemeenschappelijke markt een daadwerkelijke mededinging te handhaven en te ontwikkelen in het licht van met name de structuur van alle betrokken markten en van de reële of potentiële mededinging van binnen of buiten de Gemeenschap gevestigde ondernemingen”.

216.
    Derhalve kan de Commissie bij de toepassing van verordening nr. 4064/89, zoals De'Longhi stelt, geen verbintenissen aanvaarden die in strijd zijn met de mededingingsregels van het Verdrag, voorzover deze verbintenissen de handhaving of ontwikkeling van een daadwerkelijke mededinging op de gemeenschappelijke markt aantasten. Binnen deze context dient de Commissie de verenigbaarheid van deze verbintenissen met name te toetsen aan de criteria van artikel 81, leden 1 en 3, EG (dat door de verwijzing in artikel 83 EG een van de rechtsgrondslagen vormt van verordening nr. 4064/89) (zie arrest Gerecht van 20 november 2002, Lagardère/Commissie, T-251/00, Jurispr. blz. II-4825, punt 85).

217.
    In casu zij er evenwel in de eerste plaats op gewezen dat punt 1, sub c, laatste alinea, van de verbintenissen bepaalt dat „de licentiehouder(s) zich ertoe verbindt (verbinden) om producten onder het merk Moulinex alleen te verhandelen in het of de hun toebedeelde gebied of gebieden waarvoor de producten bestemd zijn”. Anders dan De'Longhi stelt, blijkt uit de tekst van deze clausule niet dat de verbintenissen de licentiehouders van het merk Moulinex een uitdrukkelijk verbod op uitvoer naar de andere lidstaten opleggen. De clausule kan immers aldus worden uitgelegd, dat zij de licentiehouders enkel verplicht om de producten met het merk Moulinex te verhandelen binnen het hun toebedeelde gebied. Een clausule die een licentiehouder ertoe verplicht zich bij de verkoop van producten die onder de licentie vallen te concentreren op zijn eigen gebied, heeft evenwel in beginsel niet tot doel, noch tot gevolg dat de mededinging wordt beperkt in de zin van artikel 81, lid 1, EG.

218.
    In de tweede plaats moet worden vastgesteld dat zelfs indien deze clausule, zoals verzoekster betoogt, aldus zou moeten worden uitgelegd dat zij licentiehouders verbiedt om producten met het merk Moulinex uit te voeren naar andere lidstaten, De'Longhi niet aangeeft in welk opzicht deze clausule in casu in strijd is met artikel 81, lid 1, EG. De'Longhi legt immers niet uit hoe, gelet op de nationale geografische dimensie van de betrokken productmarkten en het ontbreken van noemenswaardige parallelhandel tussen de lidstaten, de litigieuze clausule de mededinging op de betrokken markt in de Gemeenschap merkbaar kan beperken of de handel tussen de lidstaten merkbaar ongunstig kan beïnvloeden in de zin van artikel 81, lid 1, EG. Volgens vaste rechtspraak ontkomt zelfs een overeenkomst die absolute gebiedsbescherming biedt aan het verbod van artikel 81, lid 1, EG, wanneer zij de markt slechts in geringe mate beïnvloedt (arresten Hof van 28 april 1998, Javico, C-306/96, Jurispr. blz. I-1983, punt 17; 7 juni 1983, Musique diffusion française e.a./Commissie, 100/80-103/80, Jurispr. blz. 1825, punt 85, en 9 juli 1969, Völk/Vervaeke, 5/69, Jurispr. blz. 295, punt 7).

219.
    Bovendien toont De'Longhi niet aan dat een licentiehouder van het merk Moulinex bereid zou zijn het risico te aanvaarden van het verhandelen van producten van het merk Moulinex in co-branding met zijn eigen merk, wanneer hij op het hem toebedeelde gebied niet op zijn minst tegen de actieve concurrentie van andere licentiehouders wordt beschermd. In dit verband zij eraan herinnerd dat het doel van de verbintenissen erin is gelegen de licentiehouders de mogelijkheid te geven om het merk Moulinex te gebruiken gedurende een overgangsperiode waarin zij hun eigen merk in combinatie met dit merk kunnen gebruiken om de overschakeling van dit merk naar hun eigen merken te waarborgen, opdat deze merken in staat zijn om na afloop van deze overgangsperiode, wanneer SEB in de negen betrokken lidstaten het merk Moulinex opnieuw mag gebruiken, daadwerkelijk met dit merk te concurreren. Vastgesteld moet worden dat, binnen deze context, het feit dat licentiehouders van het merk Moulinex op geen enkele wijze ten minste tegen de actieve concurrentie van andere licentiehouders worden beschermd, de versterking van de met Moulinex concurrerende merken kan ondermijnen, en aldus nadelige gevolgen kan hebben voor de mededinging op de betrokken markt op het grondgebied van de Gemeenschap. Derhalve leidt het in de litigieuze clausule vervatte verbod van actieve verkoop niet noodzakelijkerwijs tot een beperking van de mededinging in de zin van artikel 81, lid 1, EG (zie in die zin arresten Hof van 8 juni 1982, Nungesser/Commissie, 258/78, Jurispr. blz. 2015, punt 57, en 6 oktober 1982, Coditel e.a., 262/81, Jurispr. blz. 3381, punt 15).

220.
    Uit deze overwegingen volgt dat de argumenten van De'Longhi betreffende de door de verbintenissen veroorzaakte marktverdeling moeten worden afgewezen.

j) Conclusie inzake het eerste middel

221.
    Uit het voorgaande volgt dat geen van de door verzoekster aangevoerde grieven en argumenten aantoont dat de Commissie een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt door aan het einde van de eerste fase de door SEB voorgestelde verbintenissen te aanvaarden.

222.
    Bijgevolg dient het eerste middel in zijn geheel te worden afgewezen.

Tweede middel: tardiviteit van de verbintenissen

a) Argumenten van partijen

223.
    Verzoekster, ondersteund door De'Longhi, stelt dat de Commissie niet had mogen toestaan dat SEB na de analyse van de markt substantiële wijzigingen aanbracht in de voorgestelde corrigerende maatregelen. In plaats daarvan had de Commissie een beschikking op basis van artikel 6, lid 1, sub c, van verordening nr. 4064/89 moeten geven.

224.
    Verzoekster voert aan dat na de marktanalyse in de corrigerende maatregelen uit de eerste fase slechts lichte wijzigingen kunnen worden aangebracht, aangezien die verbintenissen „bedoeld zijn om een duidelijk antwoord te geven voor een scherp omlijnd mededingingsprobleem” (punt 37 van de mededeling betreffende corrigerende maatregelen). Haars inziens waren de oorspronkelijke verbintenissen die SEB tijdens de eerste fase had voorgesteld in casu zeer en kennelijk ontoereikend.

225.
    De Commissie, ondersteund door de Franse Republiek en SEB, concludeert tot afwijzing van deze argumenten van verzoekster.

b) Beoordeling door het Gerecht

226.
    Zoals reeds gezegd, hebben de partijen bij de concentratie de Commissie tijdens de eerste fase tot driemaal toe verbintenissen voorgesteld, namelijk op 5 december 2001, op 18 december 2001, en op een latere, niet nader bepaalde datum vóór de vaststelling van de goedkeuringsbeschikking op 8 januari 2002.

227.
    Deze verbintenissen kunnen als volgt worden samengevat:

-    in de oorspronkelijke versie van 5 december 2001 (hierna: „oorspronkelijke versie van de verbintenissen”) bepaalden de verbintenissen dat vijf categorieën betrokken producten van het merk Moulinex in de gehele EER twee jaar lang uit de handel werden genomen;

-    in de gewijzigde versie van 18 december 2001 (hierna: „gewijzigde versie van de verbintenissen”) voorzagen de verbintenissen voor alle productcategorieën in België, Griekenland, Nederland en Portugal en voor de categorie friteuses in Denemarken, Duitsland, Noorwegen, Oostenrijk en Zweden in een exclusieve licentie voor het gebruik van het merk Moulinex voor de duur van drie jaar, met daaraan gekoppeld de verplichting om na afloop van de licentie een jaar lang geen producten onder dit merk in de handel te brengen, alsmede in een afnameverplichting voor de licentiehouders voor vier categorieën betrokken producten;

-    in de bij de goedkeuringsbeschikking aanvaarde definitieve versie (hierna: „definitieve versie van de verbintenissen”) ten slotte, voorzien de verbintenissen voor alle betrokken productcategorieën van kleine elektrische huishoudelijke apparaten in België, Denemarken, Duitsland, Griekenland, Nederland, Noorwegen, Oostenrijk, Portugal en Zweden in een exclusieve licentie voor het gebruik van het merk Moulinex voor de duur van vijf jaar, met daaraan gekoppeld de verplichting om na afloop van de licentie drie jaar lang geen producten onder dit merk in de handel te brengen, alsmede in een afnameverplichting voor de licentiehouders in Duitsland voor één categorie betrokken producten.

228.
    Artikel 18, lid 1, van verordening nr. 447/98 bepaalt:

„De verbintenissen die door de betrokken ondernemingen overeenkomstig artikel 6, lid 2, van verordening [...] nr. 4064/89 aan de Commissie worden voorgesteld met het doel een beschikking op grond van artikel 6, lid 1, sub b, van die verordening te verkrijgen, moeten binnen drie weken na de datum van ontvangst van de aanmelding bij de Commissie worden ingediend.”

229.
    Aangezien de concentratie op 13 november 2001 is aangemeld, liep de termijn om de Commissie in de eerste fase verbintenissen voor te stellen volgens de in de artikelen 6 tot en met 9 en 18, lid 3, van verordening nr. 447/98 vastgelegde berekeningsmethode voor de termijnen af op 5 december 2001. Hieruit volgt dat de oorspronkelijke versie van de verbintenissen binnen de door artikel 18, lid 1, van verordening nr. 447/98 voorgeschreven termijn bij de Commissie is ingediend.

230.
    Het staat echter vast dat de oorspronkelijke versie van de verbintenissen niet de versie is die uiteindelijk door de Commissie in haar goedkeuringsbeschikking is aanvaard. Volgens punt 135 van de goedkeuringsbeschikking kon de oorspronkelijke versie van de verbintenissen namelijk niet alle ernstige twijfel van de Commissie over de verenigbaarheid van de concentratie met de gemeenschappelijke markt wegnemen, aangezien zij het voor een andere marktdeelnemer onmogelijk maakten om Moulinex te vervangen, en zij niet alle markten betroffen waarvoor de concentratie ernstige twijfel opwierp.

231.
    Buiten kijf staat dat de partijen bij de concentratie zowel de gewijzigde als de definitieve versie van de verbintenissen pas na afloop van de bij artikel 18, lid 1, van verordening nr. 447/98 voorgeschreven termijn van drie weken hebben ingediend. In deze omstandigheden moet worden nagegaan of de Commissie deze verbintenissen kon aanvaarden zonder met deze laatste bepaling in strijd te komen.

232.
    Hierbij zij in de eerste plaats gewezen op de tekst van de toepasselijke bepalingen van verordening nr. 4064/89 en verordening nr. 447/98.

233.
    Ingevolge artikel 18, lid 1, van verordening nr. 447/98 moeten de partijen bij de concentratie binnen drie weken aan de Commissie de verbintenissen meedelen „die door [hen] worden voorgesteld met het doel” aan het einde van de eerste fase een beschikking te verkrijgen.

234.
    Verder bepaalt artikel 10, lid 1, tweede alinea, van verordening nr. 4064/89 dat de eerste fase tot zes weken wordt verlengd indien de betrokken ondernemingen na de aanmelding van een concentratie verbintenissen aangaan overeenkomstig artikel 6, lid 2, van deze verordening „welke door de partijen zijn bedoeld om in aanmerking te worden genomen” in het kader van een beschikking aan het einde van de eerste fase.

235.
    Uit de tekst van deze bepalingen volgt, dat de in artikel 18, lid 1, van verordening nr. 447/98 gestelde termijn van drie weken moet worden aangemerkt als een voor partijen bij de concentratie bindende termijn, in de zin dat indien partijen hun verbintenissen pas na afloop van die termijn indienen, de Commissie deze verbintenissen tijdens de eerste fase niet in aanmerking hoeft te nemen. Uit de tekst van die bepalingen blijkt evenwel niet dat het de Commissie verboden zou zijn om dergelijke tardieve verbintenissen in aanmerking te nemen.

236.
    Om vast te stellen of artikel 18, lid 1, van verordening nr. 447/98 toch in deze laatste zin moet worden uitgelegd, dient de tekst van deze bepaling te worden beoordeeld in het licht van de doelstelling ervan.

237.
    In dit verband zij erop gewezen dat voornoemde bepaling is ingevoerd bij verordening nr. 447/98, waarbij verordening (EG) nr. 3384/94 van de Commissie van 21 december 1994 betreffende de aanmeldingen, de termijnen en het horen van betrokkenen en derden overeenkomstig verordening nr. 4064/89 (PB L 377, blz. 1) na de vaststelling van verordening nr. 1310/97 is ingetrokken. Deze laatste verordening voegde in verordening nr. 4064/89 regels in inzake de aanbieding van verbintenissen in de eerste fase. In overweging 16 van de considerans van verordening nr. 447/98 stelt de Commissie dat de termijnen voor de indiening van verbintenissen noodzakelijk zijn „teneinde de Commissie in staat te stellen de verbintenissen die beogen de concentratie in overeenstemming met de gemeenschappelijke markt te brengen, naar behoren te beoordelen, en teneinde een passende raadpleging van andere betrokkenen, derden en de autoriteiten van de lidstaten mogelijk te maken”.

238.
    Hieruit blijkt dus dat de Commissie met de invoering van de termijn van artikel 18, lid 1, van verordening nr. 447/98 zich ervan heeft willen verzekeren over voldoende tijd te beschikken om de verbintenissen te beoordelen en derden te raadplegen. Hoewel dit doel noodzakelijkerwijs vereist dat bovengenoemde termijn bindend is voor partijen bij de concentratie, om uit te sluiten dat zij vóór afloop van de eerste fase voorstellen indienen op een tijdstip dat de Commissie onvoldoende tijd laat om de verbintenissen te beoordelen en derden te raadplegen, vereist het geenszins dat deze termijn ook bindend is voor de Commissie, aangezien deze heel goed van mening kan zijn dat in bepaalde gevallen, gelet op de omstandigheden, voor de beoordeling en raadpleging met een kortere termijn kan worden volstaan.

239.
    Hieruit blijkt dat artikel 18, lid 1, van verordening nr. 447/98 aldus moet worden uitgelegd dat, hoewel partijen bij een concentratie de Commissie er niet toe kunnen verplichten rekening te houden met (gewijzigde) verbintenissen die na de termijn van drie weken zijn ingediend, het daarentegen voor de Commissie wel mogelijk moet zijn om, indien zij meent over voldoende tijd te beschikken om ze te beoordelen, de concentratie op basis van deze verbintenissen goed te keuren, zelfs wanneer de wijzigingen na de termijn van drie weken zijn ingediend.

240.
    Uit het voorgaande volgt dat de Commissie de gewijzigde en de definitieve versie van de verbintenissen ook na afloop van de in artikel 18, lid 1, van verordening nr. 447/98 gestelde termijn van drie weken mocht aanvaarden, aangezien deze termijn voor haar niet bindend is.

241.
    In ieder geval moet worden vastgesteld dat, anders dan verzoekster betoogt, de aanvaarding door de Commissie van deze verbintenissen in de lijn ligt van de beginselen die zij in haar mededeling betreffende corrigerende maatregelen heeft uiteengezet.

242.
    In dit verband moet om te beginnen worden benadrukt dat, anders dan de Commissie in haar verweerschrift stelt, het niet zo is dat die mededeling geen enkele dwingende wettelijke verplichting bevat. De Commissie is immers gebonden aan de mededelingen die zij vaststelt op het gebied van het toezicht op concentraties, voorzover deze niet afwijken van het Verdrag en van verordening nr. 4064/89 (zie in die zin arresten Hof van 13 juni 2002, Nederland/Commissie, C-382/99, Jurispr. blz. I-5163, punt 24, en 26 september 2002, Spanje/Commissie, C-351/98, Jurispr. blz. I-8031, punt 53). Bovendien mag de Commissie niet afwijken van de regels die zij zich aldus heeft opgelegd (zie met name arrest Gerecht van 17 december 1991, Hercules Chemicals/Commissie, T-7/89, Jurispr. blz. II-1711, punt 53).

243.
    In haar mededeling betreffende corrigerende maatregelen stelt de Commissie:

„37    Wijst het onderzoek uit dat de aangeboden verbintenissen niet volstaan om de mededingingsbezwaren waartoe de concentratie aanleiding geeft, weg te nemen, dan worden de partijen hiervan in kennis gesteld. Aangezien de oplossingen uit fase I bedoeld zijn om een duidelijk antwoord te geven voor een scherp omlijnd mededingingsprobleem, kunnen alleen beperkte wijzigingen van de voorgestelde verbintenissen worden aanvaard. Dergelijke aanpassingen, die worden voorgesteld als onmiddellijke reactie op de uitkomst van het overleg, zijn onder meer verduidelijkingen, verfijningen en/of andere verbeteringen die ervoor moeten zorgen dat de verbintenissen uitvoerbaar en doeltreffend zijn.”

244.
    In casu is het duidelijk dat de door de definitieve versie in de gewijzigde versie van de verbintenissen aangebrachte wijzigingen als beperkte wijzigingen in de zin van artikel 37 van de mededeling betreffende corrigerende maatregelen moeten worden aangemerkt, hetgeen verzoekster ook niet betwist. Vergeleken met de eerdere versie voorziet de definitieve versie enkel in een verlenging van de duur van de exclusieve licentie en de daaropvolgende verplichting om de producten niet opnieuw in de handel te brengen, een uitbreiding tot vijf andere lidstaten van het ten aanzien van de eerste vier lidstaten toegepaste principe dat de licentie geldt voor alle kleine elektrische huishoudelijke apparaten, en, ten slotte, een beperking van de afnameverplichting. Daar deze wijzigingen uitsluitend betrekking hebben op de werkingssfeer - temporeel, geografisch en ten aanzien van producten - van de in de gewijzigde versie van de verbintenissen neergelegde verplichtingen, kunnen zij worden aangemerkt als beperkte wijzigingen die ertoe strekken de gewijzigde versie van de verbintenissen te verbeteren of te verfijnen in de zin van punt 37 van de mededeling betreffende corrigerende maatregelen.

245.
    Aangaande de door de gewijzigde versie van de verbintenissen in de oorspronkelijke versie aangebrachte wijzigingen, waarbij de verplichting tot het uit de handel nemen van het merk Moulinex werd vervangen door de verplichting tot het verlenen van een exclusieve licentie voor dit merk, moet worden vastgesteld dat de verlening van een exclusieve licentie, net als het uit de handel nemen van het merk, tot gevolg heeft dat de houdster van het merk Moulinex, in casu SEB, in de betrokken gebieden het gebruiksrecht van dit merk wordt ontnomen. In zoverre kan de omstandigheid dat de verlening van een exclusieve licentie een derde in staat stelt om het merk te gebruiken, dan ook worden beschouwd als een „verbetering” ten opzichte van het louter uit de handel nemen.

246.
    Bovendien bepaalde de gewijzigde versie van de verbintenissen in casu in punt 1, lid 1, sub b, eerste alinea, en in punt 1, lid 2, sub b, eerste alinea, dat SEB na afloop van de licentieovereenkomsten gedurende een jaar van het gebruik van het merk Moulinex zou afzien. Ook konden de licentiehouders volgens punt 1, lid 1, sub a, tweede alinea, en punt 1, lid 2, sub a, derde alinea, het gebruik van het merk Moulinex op elk moment gedurende de driejarige looptijd van de licentie beëindigen, om definitief over te schakelen naar hun eigen merk. Overeenkomstig deze bepalingen zou het merk Moulinex voor een periode van minimaal één en, althans in theorie, maximaal vier jaar niet op de markt worden gebracht. Met de vaststelling van de definitieve versie van de verbintenissen werd de looptijd van de licentie verlengd tot vijf jaar, en de periode waarin SEB het merk Moulinex na afloop van de licentieovereenkomst niet mag gebruiken tot drie jaar, zodat het merk Moulinex minstens drie jaar en, althans in theorie, maximaal acht jaar niet op de markt zou worden gebracht. Hieruit blijkt dat, anders dan verzoekster stelt, de gewijzigde en de definitieve versie van de verbintenissen zich niet beperken tot het vervangen van de in de oorspronkelijke versie opgenomen clausule inzake het uit de handel nemen van dit merk door de clausule inzake de verlening van Moulinex-licenties, maar dit uit de handel nemen juist versterken, door SEB de verplichting tot licentieverlening op te leggen. Ook om deze reden lijken de gewijzigde en de definitieve versie van de verbintenissen een „verbetering” ten opzichte van de oorspronkelijke versie.

247.
    Zelfs indien derden kennelijk niet uitdrukkelijk over de oorspronkelijke versie van de verbintenissen zijn geraadpleegd, kan deze verbetering daarenboven worden aangemerkt als een „onmiddellijke reactie op de uitkomst van het overleg” met derden, teneinde de verbintenissen „uitvoerbaar en doeltreffend te maken”. In antwoord op vraag 25 van de vragenlijst heeft verzoekster immers zelf beklemtoond dat „om op alle betrokken nationale markten een houdbare positie te kunnen behouden, twee criteria van fundamenteel belang zijn, namelijk de merkentrouw van de consument en de structurele toegang tot de verschillende distributiekanalen”. Derhalve kon de Commissie uit het overleg met derden logischerwijze afleiden dat het verlenen van een licentie voor het merk Moulinex een onmiddellijke reactie vormde op de door deze derden geconstateerde problemen, aangezien een dergelijke licentie, in tegenstelling tot het louter uit de handel nemen van het merk, een marktdeelnemer die over een bekend merk en toegang tot de distributiekanalen beschikt, in staat stelt om Moulinex te vervangen.

248.
    Uit de aan het Gerecht overgelegde stukken blijkt voorts dat De'Longhi in een nota van 17 december 2001 inzake „mogelijke verbintenissen van SEB”, tegenover de Commissie uitdrukkelijk heeft verklaard, dat „als alternatief voor de overdracht, SEB zou kunnen worden verplicht om aan derden licenties te verlenen voor het merk Moulinex op alle nationale markten waarop de concentratie bijzonder ernstige mededingingsbeperkende gevolgen heeft”. Ofschoon De'Longhi ter terechtzitting heeft verklaard dat zij dit standpunt in haar antwoord op de vragenlijst over de verbintenissen van 3 januari 2002 heeft genuanceerd, vormt het niettemin een aanwijzing dat de Commissie een verplichting tot licentieverlening mocht beschouwen als een onmiddellijke reactie op de uitkomst van het overleg met derden, aangezien De'Longhi deze oplossing zelf heeft aanbevolen voordat zij door SEB werd voorgesteld.

249.
    Om al deze redenen kunnen de gewijzigde en de definitieve versie van de verbintenissen worden aangemerkt als beperkte wijzigingen die de Commissie overeenkomstig punt 37 van de mededeling betreffende corrigerende maatregelen ook na afloop van de door artikel 18, lid 1, van verordening nr. 447/98 voorgeschreven termijn mocht aanvaarden.

250.
    Bijgevolg moet het tweede middel in zijn geheel worden afgewezen.

Conclusie inzake het beroep tot nietigverklaring van de goedkeuringsbeschikking

251.
    Uit het voorgaande volgt dat verzoeksters beroep tot nietigverklaring van de goedkeuringsbeschikking moet worden verworpen.

2. Het beroep tot nietigverklaring van de verwijzingsbeschikking

252.
    Aangezien de Commissie betwist dat het beroep tot nietigverklaring van de verwijzingsbeschikking ontvankelijk is, moet allereerst worden nagegaan of verzoekster in haar beroep tegen deze beschikking kan worden ontvangen.

De ontvankelijkheid

253.
    De Commissie betwist de ontvankelijkheid van het beroep om twee redenen. In de eerste plaats wordt verzoekster door de verwijzingsbeschikking niet rechtstreeks en individueel geraakt. In de tweede plaats voldoet het verzoekschrift, voorzover dit strekt tot nietigverklaring van de verwijzingsbeschikking, niet aan de vormvereisten van het Reglement voor de procesvoering.

a) De vraag of verzoekster rechtstreeks en individueel wordt geraakt

Argumenten van partijen

254.
    De Commissie, ondersteund door de Franse Republiek en SEB, voert overeenkomstig artikel 114 van het Reglement voor de procesvoering aan, dat het beroep tegen de verwijzingsbeschikking in zijn geheel niet-ontvankelijk is, aangezien deze beschikking niet tot Philips is gericht en zij deze onderneming niet rechtstreeks en individueel raakt.

255.
    Zij betoogt dat de verwijzingsbeschikking enkel is gericht tot de Franse Republiek, zodat Philips, nu zij geen adressaat van deze beschikking is, moet aantonen dat deze haar rechtstreeks en individueel raakt in de zin van artikel 230, vierde alinea, EG.

256.
    Volgens de Commissie is een krachtens artikel 9 van verordening nr. 4064/89 gegeven verwijzingsbeschikking een beschikking in de zin van artikel 230 EG. Een dergelijke beschikking is meer dan een louter voorbereidende maatregel in een administratieve procedure, aangezien zij de verantwoordelijkheid voor het onderzoek van de aspecten van de aangemelde concentratie die het voorwerp vormen van de verwijzing door de Commissie definitief overdraagt aan de autoriteiten van de betrokken lidstaat.

257.
    De Commissie stelt evenwel dat, in tegenstelling tot een beschikking uit hoofde van artikel 6, lid 1, sub a, van verordening nr. 4064/89 (zie bijvoorbeeld arresten Gerecht van 4 maart 1999, Assicurazioni Generali en Unicredito/Commissie, T-87/96, Jurispr. blz. II-203, en 19 mei 1994, Air France/Commissie, T-2/93, Jurispr. blz. II-323), een op basis van artikel 9 van die verordening vastgestelde beschikking, zoals de verwijzingsbeschikking, de rechtspositie van derden, zoals Philips, niet beïnvloedt. Een dergelijke beschikking beïnvloedt de rechtspositie van de lidstaat waarnaar de concentratie is verwezen. Over de vraag of de beschikking de rechtspositie van de aanmeldende partijen kan beïnvloeden, spreekt de Commissie zich niet uit.

258.
    Zij benadrukt in de eerste plaats dat als gevolg van een krachtens artikel 9 van verordening nr. 4064/89 vastgestelde beschikking de verwezen aspecten van de concentratie door de nationale autoriteiten moeten worden onderzocht. Een dergelijke beschikking kan alleen worden gegeven onder de in artikel 9, lid 2, sub a en b, genoemde omstandigheden, hetgeen veronderstelt dat er inderdaad sprake is van een mededingingsprobleem en dat de betrokken nationale autoriteiten goed zijn toegerust voor het onderzoek daarvan. Voorts vindt de verwijzing naar de betrokken lidstaat plaats „met het oog op de toepassing van diens nationale mededingingswetgeving” (artikel 9, lid 3, sub b), en bepaalt artikel 9, lid 8, dat „de betrokken lidstaat slechts de maatregelen [kan] treffen die strikt nodig zijn voor het handhaven of herstellen van een daadwerkelijke mededinging op de betrokken markt”. Volgens de Commissie volgt hieruit dat het in de verwijzingsbeschikking bedoelde mededingingsvraagstuk in behandeling moet worden genomen en op geen enkele wijze vooruitloopt op de uitkomst van de nationale onderzoeksprocedure, laat staan deze vooraf bepaalt.

259.
    In de tweede plaats betoogt de Commissie dat derden geen enkele rol spelen in de procedure van artikel 9 van verordening nr. 4064/89, die een volledig bilaterale aangelegenheid is tussen de Commissie en de verzoekende lidstaat. Daarmee lijkt het er volgens de Commissie sterk op dat de wetgever ervan uitging dat deze beschikkingen geen gevolgen zouden hebben voor derden, aangezien hun anders waarschijnlijk wel de mogelijkheid was geboden om opmerkingen in te dienen.

260.
    Bijgevolg wordt Philips' rechtspositie alleen geraakt door de eindbeschikking van de Franse autoriteiten. Wat de gevolgen zijn van de concentratie voor de Franse markt is dus nog lang niet uitgemaakt, zodat elke actie van Philips met betrekking tot de marktsituatie prematuur is en onmogelijk tegen de Commissie kan worden gericht. Bovendien heeft Philips naar Frans recht de mogelijkheid om het standpunt van de Franse autoriteiten aan te vechten, wanneer zij het daar niet mee eens is.

261.
    De Commissie verwerpt derhalve alle argumenten die verzoekster aanvoert tot staving van de ontvankelijkheid van haar beroep.

262.
    Wat de actieve deelname van Philips aan de behandeling van de zaak betreft, herhaalt de Commissie dat derden geen rol spelen in de communautaire procedure die tot een verwijzingsbeschikking leidt. Het feit dat Philips bij de Commissie erop aangedrongen heeft het verzoek van de Franse autoriteiten niet in te willigen, doet hier niets aan af. Voorzover Philips verwijst naar haar deelname aan de procedure voor de Franse autoriteiten, meent de Commissie dat dit feit van belang kan zijn voor een eventueel beroep dat Philips in Frankrijk tegen deze procedure zou wensen in te stellen, maar volstrekt irrelevant is in het kader van een beroep tegen een beschikking van een andere autoriteit, namelijk de Commissie.

263.
    Aangaande het feit dat de Commissie bij haar beoordeling van de mededingingssituatie met name rekening heeft gehouden met de situatie van Philips, als voornaamste concurrent van de partijen bij de concentratie, beklemtoont de Commissie dat Philips dit argument uitdrukkelijk koppelt aan de goedkeuringsbeschikking. De Commissie maakt hieruit op dat Philips zich wat de ontvankelijkheid van het beroep tegen de verwijzingsbeschikking betreft niet op dit feit wil beroepen. Volgens haar doet Philips terecht geen beroep op de tekst van de goedkeuringsbeschikking nu het een markt betreft waarvan de Commissie de analyse heeft toevertrouwd aan een andere autoriteit.

264.
    Over de omstandigheid dat Philips een van de (onsuccesvolle) kandidaten was voor de overname van bepaalde activiteiten van Moulinex en het feit dat zowel de beschikking van de Franse minister als de door de Commissie krachtens artikel 6, lid 2, van verordening nr. 4064/89 opgelegde voorwaarden aanzienlijke gevolgen hebben voor haar marktpositie, merkt de Commissie opnieuw op dat, voorzover deze argumenten betrekking hebben op de door de Franse autoriteiten te nemen beschikking, zij van belang kunnen zijn voor mogelijke acties van Philips tegen deze beschikking. Voor de positie van Philips op de Franse markt heeft de verwijzingsbeschikking volgens de Commissie daarentegen geen enkel gevolg.

265.
    Om al deze redenen concludeert de Commissie tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep voorzover dit is gericht tegen de verwijzingsbeschikking. Zij verlangt een specifieke uitspraak van het Gerecht over de ontvankelijkheid van dit aspect van de zaak, die haar voornaamste middel vormt met betrekking tot de verwijzingsbeschikking, en voor de Commissie een vraagstuk van aanzienlijk belang is, aangezien beroepen als die van Philips, indien zij ontvankelijk worden verklaard, ernstige gevolgen kunnen hebben voor de vlotte en doeltreffende afhandeling van de onder deze verordening vallende zaken.

266.
    Verzoekster, ondersteund door De'Longhi, stelt dat zij door de verwijzingsbeschikking rechtstreeks en individueel wordt geraakt, zodat haar beroep tot nietigverklaring ervan ontvankelijk is.

Beoordeling door het Gerecht

267.
    Met haar exceptie van niet-ontvankelijkheid bestrijdt de Commissie niet dat de verwijzingsbeschikking kan worden aangemerkt als een beschikking waartegen beroep tot nietigverklaring kan worden ingesteld. Zij stelt evenwel dat het beroep niet-ontvankelijk is omdat verzoekster niet aantoont dat zij door de beschikking rechtstreeks en individueel wordt geraakt.

268.
    Artikel 230, vierde alinea, EG bepaalt: „Iedere natuurlijke of rechtspersoon kan [...] beroep instellen tegen de tot hem gerichte beschikkingen, alsmede tegen beschikkingen die, hoewel genomen in de vorm van een verordening, of van een beschikking gericht tot een andere persoon, hem rechtstreeks en individueel raken.”

269.
    Verzoekster is geen adressaat van de verwijzingsbeschikking, die door de Commissie is gericht tot de lidstaat die krachtens artikel 9, lid 2, van verordening nr. 4064/89 om verwijzing heeft verzocht. Derhalve moet worden nagegaan of verzoekster door de beschikking rechtstreeks en individueel wordt geraakt.

- De vraag of verzoekster rechtstreeks wordt geraakt

270.
    In haar exceptie van niet-ontvankelijkheid betoogt de Commissie dat de verwijzingsbeschikking wel rechtsgevolgen heeft voor de betrokken lidstaat, maar niet voor derden, aangezien deze beschikking op geen enkele wijze vooruitloopt op de eindbeslissing van de Franse mededingingsautoriteiten over de naar hen verwezen aspecten van de concentratie. Volgens de Commissie kan alleen deze eindbeslissing verzoeksters concurrentiepositie op de betrokken markten in Frankrijk beïnvloeden.

271.
    Met deze stelling betwist de Commissie dus dat de verwijzingsbeschikking verzoekster rechtstreeks raakt.

272.
    Volgens vaste rechtspraak wordt een particulier slechts rechtstreeks geraakt door een communautaire handeling wanneer deze handeling rechtstreeks gevolgen heeft voor zijn rechtspositie en de uitvoering ervan zuiver automatisch is en voortvloeit uit de gemeenschapsregeling als zodanig, zonder toepassing van nadere uitvoeringsbepalingen (zie met name arrest Hof van 5 mei 1998, Dreyfus/Commissie, C-386/96 P, Jurispr. blz. I-2309, punt 43, en arrest Gerecht van 22 november 2001, Mitteldeutsche Erdöl-Raffinerie/Commissie, T-9/98, Jurispr. blz. II-3367, punt 47).

273.
    Dat is met name het geval wanneer de mogelijkheid voor adressaten om geen gevolg te geven aan deze handeling louter theoretisch is, en het buiten twijfel staat dat zij deze willen nakomen (arresten Hof van 17 januari 1985, Piraiki/Patraiki e.a./Commissie, 11/82, Jurispr. blz. 207, punten 8-10; arrest Dreyfus/Commissie, reeds aangehaald, punt 44).

274.
    In casu moet dan ook worden nagegaan of de verwijzingsbeschikking rechtstreekse en automatische rechtsgevolgen teweeg kan brengen voor verzoekster, of dat dergelijke gevolgen integendeel voortvloeien uit de door de Franse mededingingsautoriteiten na de verwijzing gegeven beschikking.

275.
    Met de Commissie moet worden aangenomen dat de verwijzingsbeschikking verzoeksters concurrentiepositie op de betrokken markten in Frankrijk niet rechtstreeks kan beïnvloeden. Gelet op de verwijzingsbeschikking heeft de Commissie zich in de goedkeuringsbeschikking immers niet uitgesproken over de verenigbaarheid van de concentratie met de gemeenschappelijke markt wat de gevolgen ervan voor de betrokken markten in Frankrijk betreft, maar heeft zij de beoordeling van deze vraag naar de Franse mededingingsautoriteiten verwezen, die op 7 december 2001 om deze verwijzing hadden verzocht. Ingevolge artikel 9, lid 3, eerste alinea, sub b, van verordening nr. 4064/89 beoordelen deze autoriteiten de gevolgen van de concentratie voor de betrokken markten in Frankrijk tegen de achtergrond van hun nationale mededingingsrecht. De enige verplichtingen die verordening nr. 4064/89 de Franse mededingingsautoriteiten daarbij oplegt zijn enerzijds dat zij overeenkomstig artikel 9, lid 6, binnen vier maanden na de verwijzing door de Commissie beslissen, en anderzijds dat zij overeenkomstig artikel 9, lid 8, „slechts de maatregelen treffen die strikt nodig zijn voor het handhaven of herstellen van een daadwerkelijke mededinging op de betrokken markt”. Aangezien deze verplichtingen echter niet nauwkeurig en met zekerheid de uitkomst van het door de Franse mededingingsautoriteiten te verrichten onderzoek ten gronde bepalen, moet worden vastgesteld dat de verwijzingsbeschikking de concurrentiepositie van verzoekster op de betrokken markten in Frankrijk niet rechtstreeks kan beïnvloeden, maar alleen de eindbeschikking van de Franse mededingingsautoriteiten een dergelijk effect kan hebben.

276.
    Hiermee is echter nog niet aangetoond dat de verwijzingsbeschikking verzoekster niet rechtstreeks raakt. De vraag of een derde rechtstreeks wordt geraakt door een gemeenschapshandeling waarvan hij niet de adressaat is, moet immers worden beoordeeld naar het doel van deze handeling. Een verwijzingsbeschikking beoogt evenwel niet het geven van een beslissing over de gevolgen voor de betrokken markten van de concentratie die het voorwerp vormt van de verwijzing, maar het overdragen van de verantwoordelijkheid voor het onderzoek van bepaalde aspecten van deze concentratie aan de nationale autoriteiten die om de verwijzing hebben verzocht teneinde overeenkomstig hun nationale mededingingsrecht te beslissen. Gelet op dit doel is het in casu irrelevant dat de verwijzingsbeschikking geen rechtstreekse gevolgen heeft voor verzoeksters concurrentiepositie op de betrokken markten in Frankrijk.

277.
    Om te beoordelen of verzoekster door de verwijzingsbeschikking rechtstreeks wordt geraakt, hoeft alleen te worden vastgesteld of deze beschikking, voorzover zij tot doel heeft het onderzoek van een deel van de concentratie naar de Franse mededingingsautoriteiten te verwijzen, voor verzoekster rechtstreekse en automatische rechtsgevolgen heeft.

278.
    Krachtens de artikelen 1, lid 1, en 22, lid 1, van verordening nr. 4064/89 is deze verordening in beginsel alleen van toepassing op concentraties van communautaire dimensie in de zin van artikel 1, leden 2 en 3, van deze verordening. Artikel 21, lid 2, eerste alinea, van verordening nr. 4064/89 sluit concentraties met een communautaire dimensie in beginsel dan ook uit van de toepassing van de mededingingswetgeving van de lidstaten.

279.
    In de onderhavige zaak heeft de Commissie de procedure van verordening nr. 4064/89, die was ingeleid met de aanmelding van de overeenkomst betreffende de gedeeltelijke overname van bepaalde activa van Moulinex door SEB, afgesloten door het onderzoek van bepaalde aspecten van de betrokken concentratie naar de Franse mededingingsautoriteiten te verwijzen, waarbij zij vaststelde dat was voldaan aan de voorwaarden van artikel 9, lid 2, sub a, van deze verordening, namelijk dat de concentratie „een machtspositie dreigt te doen ontstaan of te versterken waardoor de daadwerkelijke mededinging aanzienlijk zal worden belemmerd op een markt in die lidstaat die alle kenmerken vertoont van een afzonderlijke markt”. Immers, ingevolge artikel 9, lid 3, eerste alinea, sub b, van verordening nr. 4064/89 passen de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat hun nationale mededingingsrecht toe, wanneer de Commissie, na te hebben vastgesteld dat een dergelijke afgebakende markt en een dergelijke dreiging bestaan, een concentratie met communautaire dimensie in haar geheel of voor een gedeelte naar deze autoriteiten verwijst.

280.
    Hieruit volgt dat de verwijzingsbeschikking die het voorwerp vormt van het onderhavige beroep enerzijds tot gevolg heeft dat het verwezen gedeelte van de concentratie wordt uitgesloten van toepassing van verordening nr. 4064/89, en anderzijds dat deze concentratie wordt onderworpen aan de exclusieve toetsing door de Franse mededingingsautoriteiten, die beslissen op basis van hun nationale mededingingsrecht.

281.
    Daarmee beïnvloedt de verwijzingsbeschikking dus de rechtspositie van verzoekster.

282.
    Doordat de verwijzingsbeschikking met de verwijzing naar het nationale mededingingsrecht de criteria voor de beoordeling van de wettigheid van de betrokken concentratie vastlegt en de procedure en de eventueel toepasselijke sancties bepaalt, wijzigt zij de rechtspositie van verzoekster door haar de mogelijkheid te ontnemen om de Commissie de wettigheid van de betrokken concentratie te laten toetsen in het licht van verordening nr. 4064/89 (zie naar analogie arrest Assicurazioni Generali en Unicredito/Commissie, reeds aangehaald, punten 37-44).

283.
    De toetsing van een concentratie overeenkomstig nationaal recht kan, wat de strekking en gevolgen ervan betreft, niet worden gelijkgesteld met de toetsing door de Commissie krachtens verordening nr. 4064/89 (arrest Gerecht van 24 maart 1994, Air France/Commissie, T-3/93, Jurispr. blz. II-121, punt 69).

284.
    Bovendien heeft de verwijzingsbeschikking, doordat zij een einde maakt aan de procedure van verordening nr. 4064/89, tot gevolg dat derden de procedurele rechten worden ontnomen die zij ontlenen aan artikel 18, lid 4, van deze verordening, welke rechten zij wél hadden kunnen uitoefenen indien de Commissie de procedure van de tweede fase had ingeleid.

285.
    Ten slotte maakt de Commissie het met de verwijzingsbeschikking voor derden onmogelijk zich te beroepen op de hun door het Verdrag geboden rechtsbescherming. Door het onderzoek van de gevolgen van de concentratie voor de betrokken markten in Frankrijk te verwijzen naar de Franse mededingingsautoriteiten, die beslissen op basis van hun nationale mededingingsrecht, ontneemt de Commissie derden de mogelijkheid om de beoordeling van de concentratie door de nationale autoriteiten in een later stadium krachtens artikel 230 EG voor het Gerecht te betwisten, terwijl zonder de verwijzing een dergelijke betwisting van de beoordeling van de Commissie wel mogelijk zou zijn.

286.
    Aangezien de verwijzingsbeschikking tot gevolg heeft dat verzoekster de toepassing van verordening nr. 4064/89, de in deze verordening bedoelde procedurele rechten voor derden, alsmede de rechtsbescherming waarin het Verdrag voorziet, worden onthouden, kan zij derhalve de rechtspositie van verzoekster beïnvloeden.

287.
    Deze beïnvloeding is rechtstreeks, aangezien de beschikking geen enkele aanvullende uitvoeringsmaatregel vereist opdat de verwijzing effect kan sorteren. Met het geven van de verwijzingsbeschikking door de Commissie wordt de verwijzing immers onmiddellijk van kracht voor de betrokken lidstaat, die daardoor bevoegd wordt het naar hem verwezen gedeelte van de concentratie volgens zijn nationale mededingingsrecht te beoordelen.

288.
    Bovendien zijn het de Franse autoriteiten die de Commissie overeenkomstig artikel 9, lid 2, van verordening nr. 4064/89 om verwijzing van het onderzoek van de gevolgen van de concentratie voor de betrokken markten in Frankrijk hebben verzocht. In die omstandigheden was het uitgesloten dat de Franse autoriteiten geen gevolg zouden geven aan de verwijzingsbeschikking, hetgeen in casu wordt bevestigd door het feit dat de Franse mededingingsautoriteiten op 8 juli 2002 hun eindbeschikking inzake de naar hen verwezen aspecten van de concentratie hebben gegeven.

289.
    Bijgevolg moet worden aanvaard dat de verwijzingsbeschikking verzoekster rechtstreeks raakt.

290.
    Het argument van de Commissie dat verzoekster, gebruik makend van de nationale rechtsmiddelen, beroep kan instellen tegen de beschikking van de nationale autoriteit en binnen dit kader eventueel kan verzoeken om een prejudiciële verwijzing krachtens artikel 234 EG, kan aan deze conclusie niet afdoen. Het eventuele bestaan van een nationaal rechtsmiddel kan immers niet de mogelijkheid uitsluiten om de wettigheid van een beschikking van een gemeenschapsinstelling rechtstreeks bij de gemeenschapsrechter te betwisten op grond van artikel 230 EG (arrest van 24 maart 1994, Air France/Commissie, reeds aangehaald, punt 69).

- De vraag of verzoekster individueel wordt geraakt

291.
    Personen die niet de adressaten van een beschikking zijn, kunnen slechts stellen individueel te worden geraakt, indien de beschikking hen treft op grond van bepaalde bijzondere hoedanigheden of van een feitelijke situatie die hen ten opzichte van ieder ander karakteriseert en hen derhalve individualiseert op soortgelijke wijze als de adressaat (zie met name arresten Hof van 15 juli 1963, Plaumann/Commissie, 25/62, Jurispr. blz. 207, 232, en 25 juli 2002, Union de Pequeños Agricultores/Raad, C-50/00 P, Jurispr. blz. I-6677, punt 36).

292.
    In casu bestrijdt de Commissie niet dat verzoekster door de goedkeuringsbeschikking individueel wordt geraakt. Het staat immers vast dat verzoekster op de meeste betrokken markten tot de voornaamste huidige concurrenten van de partijen bij de concentratie behoort. In punt 32 van de goedkeuringsbeschikking wordt van verzoekster vermeld dat zij, net als SEB, Moulinex, Bosch, Braun en De'Longhi, een breed assortiment van kleine elektrische huishoudelijke apparaten aanbiedt en in geheel Europa actief is. De Commissie heeft overigens bij de beoordeling van de concentratie in de goedkeuringsbeschikking, met name in de punten 51, 57, 65 en 75, met verzoeksters positie rekening gehouden. Ten slotte heeft verzoekster actief deelgenomen aan de administratieve procedure die tot de vaststelling van de goedkeuringsbeschikking heeft geleid, en opmerkingen ingediend die van invloed konden zijn op de beoordeling door de Commissie van de concentratie en de verbintenissen die zijn voorgesteld om de hierdoor veroorzaakte mededingingsproblemen weg te nemen.

293.
    De Commissie stelt evenwel dat bovengenoemde factoren, die verzoekster in het kader van haar beroep tot nietigverklaring van de goedkeuringsbeschikking individualiseren, voor de vraag naar de ontvankelijkheid van het beroep tot nietigverklaring van de verwijzingsbeschikking niet relevant zijn.

294.
    Dit standpunt kan niet worden aanvaard.

295.
    Nu verzoekster, gelet op bovengenoemde onbetwiste feiten, door de goedkeuringsbeschikking individueel wordt geraakt, moet ervan worden uitgegaan dat zij, indien verwijzing was uitgebleven, krachtens artikel 230, vierde alinea, EG beroep tot nietigverklaring had kunnen instellen tegen de beoordeling door de Commissie van de gevolgen van de concentratie voor de betrokken markten in Frankrijk.

296.
    In dit verband zij erop gewezen, dat hoewel de Commissie stelt dat de goedkeuringsbeschikking geen betrekking heeft op verzoeksters positie op de betrokken markten in Frankrijk, zij niet ontkent dat verzoekster op deze markten een van de voornaamste huidige concurrenten is van de partijen bij de concentratie. Bovendien heeft de Commissie in punt 34 van de verwijzingsbeschikking uitdrukkelijk verklaard dat verzoekster op de betrokken markten in Frankrijk na de partijen bij de concentratie over het grootste productassortiment beschikt. Ook stellen de Franse autoriteiten in hun verwijzingsverzoek dat Philips in Frankrijk de „voornaamste” concurrent van SEB en Moulinex is.

297.
    Aangezien de verwijzingsbeschikking verzoekster de mogelijkheid ontneemt om voor het Gerecht op te komen tegen een beoordeling die zij zonder de verwijzing wél had kunnen aanvechten, moet worden vastgesteld dat zij door deze beschikking op dezelfde wijze individueel wordt geraakt als door een goedkeuringsbeschikking die zonder de verwijzing zou zijn gegeven (zie naar analogie arrest Hof van 26 november 1996, T. Port, C-68/95, Jurispr. blz. I-6065, punt 59).

298.
    Bijgevolg wordt verzoekster door de verwijzingsbeschikking individueel geraakt.

- Conclusie

299.
    Uit het voorgaande volgt dat verzoekster door de verwijzingsbeschikking rechtstreeks en individueel wordt geraakt.

300.
    Bijgevolg is het beroep waarmee zij krachtens artikel 230 EG de wettigheid van deze beschikking betwist, ontvankelijk.

b) De vraag of het beroep voldoet aan de vormvereisten van het Reglement voor de procesvoering

Argumenten van partijen

301.
    De Commissie, ondersteund door de Franse Republiek en SEB, merkt op dat Philips, ondanks haar voornemen om beroep in te stellen en om toepassing van de versnelde procedure van artikel 76 bis van het Reglement voor de procesvoering te verzoeken, de Commissie nooit heeft verzocht om een kopie (of een niet-vertrouwelijke versie) van de verwijzingsbeschikking. Ten gevolge van deze onzorgvuldigheid is het verzoekschrift van Philips onvolledig, aangezien de handeling waartegen het beroep is gericht, in strijd met de vereisten van artikel 44, lid 4, van het Reglement voor de procesvoering niet is bijgevoegd.

302.
    Ter terechtzitting heeft de Commissie in antwoord op een desbetreffende vraag van het Gerecht bevestigd dat zij het verzoekschrift om deze reden formeel niet-ontvankelijk acht.

Beoordeling door het Gerecht

303.
    Overeenkomstig artikel 21, tweede alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie, dat volgens artikel 44, lid 4, van het Reglement voor de procesvoering van toepassing is op het Gerecht, moet het verzoekschrift, indien daartoe aanleiding bestaat, vergezeld gaan van de handeling waarvan nietigverklaring wordt gevraagd.

304.
    In casu staat vast dat de verwijzingsbeschikking niet bij het verzoekschrift is gevoegd.

305.
    In de eerste plaats moet er evenwel op worden gewezen dat het Reglement voor de procesvoering niet bepaalt dat het verzoekschrift automatisch niet-ontvankelijk is wanneer de bestreden handeling niet is bijgevoegd. Artikel 44, lid 4, van het Reglement voor de procesvoering bepaalt slechts dat de bestreden handeling „indien nodig” bij het verzoekschrift wordt gevoegd. Bovendien moet de griffier, indien het verzoekschrift niet beantwoordt aan de voorwaarden van artikel 44, leden 3 tot en met 5, ingevolge artikel 44, lid 6, de verzoeker een redelijke termijn stellen om de verzuimen in het verzoekschrift te herstellen. Wordt hieraan geen gevolg gegeven, dan beslist het Gerecht of het niet in acht nemen van bedoelde voorwaarden tot de formele niet-ontvankelijkheid van het verzoekschrift leidt. In casu heeft de griffier verzoekster niet verzocht het verzuim in haar verzoekschrift te herstellen.

306.
    In de tweede plaats heeft verzoekster, hoewel zij in haar antwoorden op de schriftelijke vragen van het Gerecht had toegegeven dat zij de Commissie niet om een kopie van de verwijzingsbeschikking heeft verzocht, ter terechtzitting gewezen op een brief waarbij zij wél een dergelijk verzoek zou hebben ingediend. In antwoord op deze brief heeft de Commissie haar op 7 februari 2002 wel een kopie van de goedkeuringsbeschikking gezonden, maar niet van de verwijzingsbeschikking. De Commissie heeft dit niet bestreden. Ter terechtzitting verklaarde zij zelf dat indien een dergelijk verzoek werd ingediend en door haar geweigerd, het niet bijvoegen van de verwijzingsbeschikking niet tot niet-ontvankelijkheid van het verzoekschrift kan leiden.

307.
    Derhalve moet de door de Commissie op dit punt opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid worden afgewezen.

c) Conclusie inzake de ontvankelijkheid

308.
    Uit het voorgaande volgt dat het beroep tot nietigverklaring van de verwijzingsbeschikking ontvankelijk is.

Ten gronde

309.
    Verzoekster voert vier middelen aan tot nietigverklaring van de verwijzingsbeschikking. Het eerste middel is gebaseerd op schending van de aan artikel 9 van verordening nr. 4064/89 ten grondslag liggende beginselen. Het tweede middel stelt dat de Commissie op onredelijke wijze is afgeweken van haar vaste praktijk inzake artikel 9 van verordening nr. 4064/89. Het derde middel berust op schending van artikel 6, lid 1, sub c, en artikel 6, lid 2, van verordening nr. 4064/89, voorzover de verwijzingsbeschikking de goedkeuringsbeschikking ondermijnt. Het vierde middel steunt op een motiveringsgebrek of een schending van het beginsel van behoorlijk bestuur.

310.
    In antwoord op een schriftelijke vraag van het Gerecht heeft verzoekster verklaard dat punt 87 van haar verzoekschrift, getiteld „misbruik van de bevoegdheden en verantwoordelijkheden uit hoofde van verordening nr. 4064/89”, geen afzonderlijk middel, maar slechts een samenvatting van de vier bovengenoemde middelen is. Bijgevolg hoeft dit punt niet afzonderlijk te worden behandeld.

a) Het eerste en het tweede middel: schending van de aan artikel 9 van verordening nr. 4064/89 ten grondslag liggende beginselen en onredelijke afwijking van de vaste praktijk inzake deze bepaling

Argumenten van partijen

311.
    Verzoekster, ondersteund door De'Longhi, betoogt in de eerste plaats dat ondanks de tekst van artikel 9, lid 3, van verordening nr. 4064/89 - die suggereert dat wanneer is voldaan aan de voorwaarde van artikel 9, lid 2, de Commissie vrij kan kiezen of zij de zaak zelf behandelt, dan wel het relevante gedeelte ervan naar de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat verwijst - de keuzevrijheid van de Commissie niet onbeperkt is.

312.
    Verzoekster merkt op dat de Raad en de Commissie bij de vaststelling (en wijziging) van verordening nr. 4064/89 hebben verklaard dat:

„Wanneer een afzonderlijke markt een wezenlijk deel van de gemeenschappelijke markt vormt, de verwijzingsprocedure van artikel 9 slechts in uitzonderlijke gevallen zou moeten worden toegepast. Er dient namelijk te worden uitgegaan van het beginsel dat een concentratie die een machtspositie doet ontstaan of versterkt in een wezenlijk deel van de gemeenschappelijke markt, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt moet worden verklaard. De Raad en de Commissie zijn van oordeel dat een dergelijke toepassing van artikel 9 beperkt zou moeten blijven tot de gevallen waarin de belangen van de betrokken lidstaat met betrekking tot de mededinging niet op een andere wijze voldoende zouden kunnen worden beschermd.” („Recht inzake de controle op concentraties in de Europese Unie”, Europese Commissie, Brussel-Luxemburg, 1998, blz. 54).

313.
    Verzoekster is van mening dat niets in het onderhavige geval erop wijst dat de belangen van Frankrijk enkel door een verwijzing naar de Franse autoriteiten adequaat konden worden beschermd.

314.
    Zij stelt in de eerste plaats dat de Commissie in de goedkeuringsbeschikking (punt 27) niet heeft aangegeven dat de structurele kenmerken van de diverse betrokken nationale productmarkten in deze zaak verschilden. Voorts heeft de Commissie in recente zaken aangetoond in staat te zijn de op de Franse markt opgetreden mededingingsproblemen te behandelen (zie bijvoorbeeld zaak COMP/M.2283 - Schneider/Legrand van 10 oktober 2001, en zaak COMP/M.1628 - TotalFina/Elf van 9 februari 2000).

315.
    In de tweede plaats betoogt verzoekster dat de verwijzingsbeschikking afwijkt van de vaste praktijk van de Commissie, omdat de situatie op de betrokken nationale markten in casu niet structureel verschilt van die op andere markten.

316.
    Aangezien merken op alle nationale markten van alle lidstaten de sleutel tot succes zijn en het merkenportfolio van SEB/Moulinex op al deze markten ongeëvenaard is, is het enige punt waarop de Franse markten zich van de andere markten onderscheiden gelegen in het feit dat de twijfel met betrekking tot de mededinging op de Franse markten het ernstigst is, waarbij het meer gaat om de mate dan om de aard van de twijfel. Volgens verzoekster kan dit geen geldige reden zijn voor een gedeeltelijke verwijzing.

317.
    Integendeel, aangelegenheden die, zoals in casu, op talrijke nationale markten tot ernstige twijfel leiden, zouden juist niet gesplitst mogen worden behandeld, aangezien dit een samenhangende beoordeling van de zaak en de doeltreffende inzet van corrigerende maatregelen enkel in gevaar kan brengen. Zo wijst verzoekster bijvoorbeeld op de zaak Carnival Corporation/P & O Princess, waarin de Commissie heeft verklaard:

„De Commissie heeft de argumenten voor en tegen een dergelijke verwijzing zorgvuldig afgewogen, waarbij met name het feit dat het concurrerende bod van Royal Carribean op P&O Princess thans in het Verenigd Koninkrijk wordt onderzocht een rol speelde. Aangezien echter uit het eerste onderzoek van de Commissie is gebleken dat de door Carnival voorgestelde operatie eveneens tot mededingingsbezwaren in andere lidstaten leidt, is de Commissie van oordeel dat het onder deze omstandigheden passender is de zaak niet op te splitsen en geen parallel onderzoek in Europa te verrichten.” (Persbericht van 11 april 2002, IP/02/552).

318.
    Ter terechtzitting heeft De'Longhi aangevoerd dat de verwijzingsprocedure van artikel 9 van verordening nr. 4064/89 een uitzondering vormt op het beginsel van uitsluitende bevoegdheid van de Commissie ten aanzien van concentraties met een communautaire dimensie. Om een ernstige lacune in het communautaire stelsel van toezicht op concentraties te vermijden, moet deze bepaling aldus worden uitgelegd dat de verwijzingsprocedure geen afbreuk doet aan de uniforme toepassing van het gemeenschapsrecht en de doeltreffendheid van de corrigerende maatregelen die de Commissie neemt om in de Europese Unie een stelsel van onvervalste mededinging te verzekeren. Dat de Commissie, wanneer is voldaan aan de voorwaarden van artikel 9, lid 2, sub a, de concentratie krachtens artikel 9, lid 3, eerste alinea, hetzij zelf kan behandelen, hetzij naar de nationale autoriteiten kan verwijzen, betekent volgens De'Longhi geenszins dat de Commissie over een ruime discretionaire bevoegdheid beschikt, maar dat zij integendeel voorzichtig moet zijn bij de toepassing van de verwijzingsprocedure, aangezien artikel 9, lid 3, eerste alinea, verwijzing niet verplicht stelt.

319.
    De Commissie, ondersteund door de Franse Republiek en SEB, concludeert tot afwijzing van dit middel.

Beoordeling door het Gerecht

320.
    Om te beginnen zij eraan herinnerd dat artikel 9, lid 2, van verordening nr. 4064/89 twee verschillende gevallen noemt waarin verwijzing kan volgen.

321.
    In het eerste geval, geregeld in artikel 9, lid 2, sub a, moet de betrokken lidstaat in zijn verwijzingsverzoek aantonen dat een concentratie „een machtspositie dreigt te doen ontstaan of te versterken waardoor de daadwerkelijke mededinging aanzienlijk zal worden belemmerd op een markt in die lidstaat die alle kenmerken vertoont van een afzonderlijke markt”. Artikel 9, lid 3, eerste alinea, van verordening nr. 4064/89 bepaalt dat indien de Commissie van oordeel is dat, gelet op de markt van de betrokken goederen of diensten en de in aanmerking te nemen geografische markt, een dergelijke afgebakende markt en een dergelijke dreiging bestaan, zij ofwel krachtens het sub a bepaalde „het geval [zelf behandelt] ten einde een daadwerkelijke mededinging op de betrokken markt te handhaven of te herstellen”, ofwel krachtens het sub b bepaalde „de zaak [doorverwijst] naar de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat met het oog op de toepassing van diens nationale mededingingswetgeving”.

322.
    In het tweede geval, geregeld in artikel 9, lid 2, sub b, moet de betrokken lidstaat in zijn verwijzingsverzoek aantonen dat een concentratie „nadelige gevolgen heeft voor de mededinging op een markt in die lidstaat die alle kenmerken vertoont van een afzonderlijke markt en geen substantieel deel van de gemeenschappelijke markt vormt”. Artikel 9, lid 3, tweede alinea, bepaalt: „Ingeval een lidstaat de Commissie ervan in kennis stelt dat een concentratie nadelige gevolgen heeft voor een afzonderlijke markt op zijn grondgebied welke geen substantieel deel vormt van de gemeenschappelijke markt, verwijst de Commissie, indien zij van mening is dat een dergelijke afzonderlijke markt inderdaad nadelige gevolgen ondervindt, de desbetreffende zaak in haar geheel of voor een gedeelte door naar de bevoegde autoriteit.”

323.
    In casu staat vast dat de Franse autoriteiten op basis van artikel 9, lid 2, sub a, van verordening nr. 4064/89 om gedeeltelijke verwijzing van de betrokken concentratie hebben verzocht teneinde de gevolgen ervan voor de betrokken productmarkten in Frankrijk te onderzoeken. In de verwijzingsbeschikking heeft de Commissie vastgesteld dat aan de voorwaarden van deze bepaling was voldaan. Krachtens artikel 9, lid 3, eerste alinea, sub b, heeft zij besloten het onderzoek van de gevolgen van de concentratie voor de betrokken markten in Frankrijk niet zelf uit te voeren, maar naar de Franse mededingingsautoriteiten te verwijzen voor een beslissing overeenkomstig het nationale mededingingsrecht.

324.
    Met haar eerste en tweede middel verwijt verzoekster de Commissie in wezen dat zij met haar verwijzing artikel 9 van verordening nr. 4064/89 heeft geschonden. Ter terechtzitting heeft verzoekster in antwoord op een vraag van het Gerecht bevestigd dat zij met deze middelen wil aantonen dat de verwijzingsbeschikking zowel in strijd is met artikel 9, lid 2, sub a, als met artikel 9, lid 3, van verordening nr. 4064/89.

325.
    Om vast te stellen of deze middelen gegrond zijn, moet daarom in de eerste plaats worden nagegaan of in casu aan de verwijzingsvoorwaarden van artikel 9, lid 2, sub a, was voldaan, en in de tweede plaats of de Commissie met haar besluit om het onderzoek van de gevolgen van de concentratie voor de betrokken markten in Frankrijk naar de Franse mededingingsautoriteiten te verwijzen, in plaats van deze kwestie zelf te behandelen, een juiste toepassing heeft gegeven aan artikel 9, lid 3.

326.
    Ten aanzien van de eerbiediging van de in artikel 9, lid 2, sub a, van verordening nr. 4064/89 genoemde verwijzingsvoorwaarden merkt het Gerecht om te beginnen op, dat deze een rechtskarakter hebben en aan de hand van objectieve elementen moeten worden uitgelegd. De vraag of een concentratie al dan niet binnen het toepassingsgebied van artikel 9, lid 2, sub a, valt, moet door de gemeenschapsrechter dan ook in volle omvang worden getoetst, met inachtneming van zowel de concrete omstandigheden van het hem voorgelegde geschil als het technische of ingewikkelde karakter van de beoordeling van de Commissie.

327.
    In dit verband zij opgemerkt dat uit artikel 9, lid 2, sub a, blijkt dat voor verwijzing van een concentratie op basis van die bepaling cumulatief aan twee voorwaarden moet zijn voldaan. Ten eerste moet de concentratie een machtspositie dreigen te doen ontstaan of te versterken waardoor de daadwerkelijke mededinging op een markt in de betrokken lidstaat aanzienlijk zal worden belemmerd. Ten tweede dient deze markt alle kenmerken te vertonen van een afzonderlijke markt.

328.
    Wat de eerste voorwaarde betreft, heeft de Commissie in punt 41 van de verwijzingsbeschikking geconcludeerd dat de concentratie „prima facie een machtspositie dreigt te doen ontstaan of te versterken waardoor de daadwerkelijke mededinging op de afzetmarkten van kleine elektrische huishoudelijke apparaten in Frankrijk aanzienlijk zal worden belemmerd”.

329.
    Blijkens de verwijzingsbeschikking baseert de Commissie deze conclusie op vier overwegingen:

-    ten eerste zal de nieuwe entiteit op de betrokken markten in Frankrijk een ongeëvenaarde omvang hebben. In de punten 29 tot en met 32 betoogt de Commissie met name dat de partijen op elf van de betrokken productmarkten een marktaandeel zullen bezitten van meer dan 60 %, dat de nieuwe entiteit vier maal zo groot zal zijn als haar naaste concurrent en dat beide partijen bij de concentratie reeds vóór de concentratie zeer sterke posities innamen. Hieruit blijkt volgens de Commissie dat de concentratie niet moet worden gezien als een fusie van twee middelgrote marktdeelnemers die de leidende positie in de sector verwerven, maar als een substantiële versterking van de bestaande marktleider, en zal leiden tot uitschakeling van een directe concurrent;

-    ten tweede zal de nieuwe entiteit op de betrokken markten in Frankrijk over een ongeëvenaard productassortiment beschikken. In de punten 33 tot en met 35 stelt de Commissie met name vast dat de concentratie de nieuwe entiteit niet alleen in staat stelt haar assortiment aan te vullen, maar ook om marktleider te worden voor alle producten uit haar bestaande assortiment, hetgeen haar onderhandelingspositie tegenover detailhandelaren zal versterken;

-    ten derde zal de nieuwe entiteit op de betrokken markten in Frankrijk over een ongeëvenaard merkenportfolio beschikken. In de punten 36 tot en met 38 stelt de Commissie met name vast dat partijen bij de concentratie houders zijn van zeven merken, waarvan er twee, SEB en Calor, voornamelijk in Frankrijk worden verkocht;

-    ten vierde is de huidige en potentiële concurrentie in Frankrijk onvoldoende. In de punten 39 tot en met 41 stelt de Commissie in wezen dat, gelet op de omvang, het productassortiment en het merkenportfolio van de nieuwe entiteit op alle betrokken markten in Frankrijk, de belemmeringen voor de toegang tot de markt aanzienlijk worden vergroot.

330.
    Bovenstaande overwegingen maken duidelijk dat de concentratie op de betrokken markten in Frankrijk een machtspositie dreigt te doen ontstaan of te versterken in de zin van artikel 9, lid 2, sub a, van verordening nr. 4064/89 - hetgeen overigens ook niet wordt betwist. De Commissie heeft in de verwijzingsbeschikking dus terecht geconcludeerd dat een dergelijke dreiging bestaat. Aan de eerste verwijzingsvoorwaarde van artikel 9, lid 2, sub a, is derhalve voldaan.

331.
    Vervolgens moet worden nagegaan of ook is voldaan aan de tweede voorwaarde, namelijk dat er sprake moet zijn van een afzonderlijke markt.

332.
    In dit verband moet worden opgemerkt dat de Commissie volgens artikel 9, lid 3, eerste alinea, van verordening nr. 4064/89 het bestaan van een afzonderlijke markt beoordeelt „gelet op de markt van de betrokken goederen of diensten en de in aanmerking te nemen geografische markt in de zin van lid 7” (aangehaald in punt 10).

333.
    Uit artikel 9, lid 3, eerste alinea, juncto artikel 9, lid 7, van verordening nr. 4064/89 volgt dus, dat om te kunnen vaststellen of een lidstaat een afzonderlijke markt in de zin van artikel 9, lid 2, van verordening vormt, de Commissie rekening moet houden met de in artikel 9, lid 7, van deze verordening genoemde criteria, te weten met name de aard en de kenmerken van de betrokken producten of diensten, het bestaan van hinderpalen voor de toegang tot de markt, de voorkeuren van consumenten, alsmede het bestaan van aanzienlijke verschillen in marktaandelen van ondernemingen of van wezenlijke prijsverschillen tussen het betrokken gebied en de aangrenzende gebieden.

334.
    Zoals bij het onderzoek van het beroep tot nietigverklaring van de goedkeuringsbeschikking reeds is vastgesteld, wordt in casu niet bestreden dat de betrokken producten tot afzonderlijke nationale markten behoren.

335.
    Zo stelt de Commissie in punt 22 van de verwijzingsbeschikking, dat zij bij de beantwoording van de vraag of er al dan niet sprake is van afzonderlijke nationale markten „met name rekening heeft gehouden met de volgende omstandigheden: i) de marktaandelen van de op deze markten aanwezige marktdeelnemers variëren naar gelang van de lidstaat en de productcategorie; ii) de merkpenetratie verschilt sterk per markt; iii) de prijzen kunnen aanzienlijk variëren naar gelang van de nationale markt, en volgen bovendien verschillende trends; iv) het bedrijfs- en marketingbeleid is nationaal, om rekening te kunnen houden met de per lidstaat verschillende bijzonderheden en voorkeuren van consumenten; v) de logistieke structuren zijn nationaal; vi) de distributiestructuren zijn nationaal, en het relatieve belang van de diverse distributiekanalen (warenhuizen, speciaalzaken, grootwinkelbedrijven, enz.) verschilt sterk per lidstaat; vii) de relaties tussen afnemers en leveranciers, ook al gaat het om internationaal gevestigde warenhuisketens, komen hoofdzakelijk op nationale basis tot stand”.

336.
    Op grond van deze criteria kan overeenkomstig artikel 9, lid 7, van verordening nr. 4064/89 worden vastgesteld dat de mededingingsvoorwaarden op de betrokken markten in elke lidstaat, inclusief Frankrijk, „duidelijk afwijken” van die op de betrokken markten in de andere lidstaten.

337.
    Bovendien moet met betrekking tot de betrokken markten in Frankrijk worden opgemerkt dat uit punt 20 van de verwijzingsbeschikking blijkt dat volgens de Franse autoriteiten op de betrokken markten in Frankrijk specifieke mededingingsvoorwaarden gelden, als gevolg van „i) het feit dat de nieuwe entiteit in Frankrijk over een zeer grote, en in de andere lidstaten over kleinere marktaandelen beschikt, hoewel het invoervolume en de lage transportkosten tot gelijkmaking ervan hadden moeten leiden; ii) het ongeëvenaarde merkenportfolio van de nieuwe entiteit, waardoor specifieke hinderpalen voor de toegang tot de Franse markt worden gecreëerd; iii) een specifieke distributiestructuur voor warenhuizen in Frankrijk, in tegenstelling tot de andere landen, en leveringscontracten die ook in het vervolg op nationaal niveau zullen worden afgesloten”.

338.
    Gezien deze omstandigheden kan verzoekster niet stellen dat de betrokken markten in Frankrijk niet structureel verschillen van die in andere lidstaten. Doordat de nieuwe entiteit in Frankrijk over een groter marktaandeel beschikt dan in de andere lidstaten, de belemmeringen voor de toegang tot de markt aanzienlijk zijn en de detailverkoop van de betrokken producten hoofdzakelijk plaatsvindt via warenhuizen, onderscheidt de mededingingsstructuur van de betrokken markten in Frankrijk zich immers van die in de andere lidstaten.

339.
    Verzoekster geeft overigens uitdrukkelijk toe dat de betrokken markten in Frankrijk zich van de markten in de andere lidstaten onderscheiden doordat op de Franse markten de twijfel met betrekking tot de mededinging „het ernstigst” is. Anders dan verzoekster stelt, kan een dergelijk verschil, dat veeleer betrekking heeft op de intensiteit dan op de aard van de mededinging, een lidstaat individualiseren in de zin van artikel 9, lid 2, van verordening nr. 4064/89. Tot de voorwaarden die worden genoemd in artikel 9, lid 7, waarnaar artikel 9, lid 3, eerste alinea verwijst, behoort immers uitdrukkelijk „het bestaan tussen het betrokken gebied en de aangrenzende gebieden van aanzienlijke verschillen in marktaandelen van ondernemingen”.

340.
    Op grond van het voorgaande moet derhalve worden aanvaard dat de betrokken markten in Frankrijk afzonderlijke markten zijn in de zin van artikel 9, lid 2, sub a, van verordening nr. 4064/89. Aangezien daarmee aan de tweede verwijzingsvoorwaarde van dit artikel is voldaan, heeft de Commissie terecht aangenomen dat de betrokken concentratie het voorwerp kan vormen van een verwijzing krachtens artikel 9, lid 3, eerste alinea.

341.
    In de tweede plaats moet evenwel nog worden nagegaan of de Commissie, door het onderzoek van de gevolgen van de concentratie voor de betrokken markten in Frankrijk naar de Franse mededingingsautoriteiten te verwijzen, artikel 9, lid 3, eerste alinea, juist heeft toegepast. Zoals De'Longhi terecht aanvoert, is de Commissie, wanneer zij meent dat aan de verwijzingsvoorwaarden is voldaan, volgens die bepaling immers niet verplicht om het onderzoek van de concentratie naar de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat te verwijzen, maar kan zij ook besluiten de zaak zelf te behandelen.

342.
    Gelet op de formulering van artikel 9, lid 3, eerste alinea, beschikt de Commissie bij dit besluit stellig over een ruime discretionaire bevoegdheid. Deze discretionaire bevoegdheid is evenwel niet onbegrensd, zoals de Commissie in haar verweerschrift zelf toegeeft. Artikel 9, lid 3, eerste alinea, sub a, preciseert immers dat de Commissie kan besluiten om de zaak zelf te behandelen „ten einde een daadwerkelijke mededinging op de betrokken markt te handhaven of te herstellen”. Overigens bepaalt artikel 9, lid 8, dat de betrokken lidstaat „slechts de maatregelen kan treffen die strikt nodig zijn voor het handhaven of herstellen van een daadwerkelijke mededinging op de betrokken markt”.

343.
    Uit deze bepalingen volgt dat, ook al kent artikel 9, lid 3, eerste alinea, van verordening nr. 4064/89 de Commissie bij haar besluit om een concentratie al dan niet te verwijzen een ruime discretionaire bevoegdheid toe, de Commissie niet tot verwijzing mag overgaan wanneer bij het onderzoek van het door de betrokken lidstaat ingediende verwijzingsverzoek uit een samenstel van duidelijke en overeenstemmende aanwijzingen blijkt, dat een verwijzing de daadwerkelijke mededinging op de betrokken markt niet kan handhaven of herstellen.

344.
    Derhalve is de toetsing door de gemeenschapsrechter van de vraag of de Commissie bij haar besluit om een concentratie al dan niet te verwijzen een juist gebruik heeft gemaakt van haar discretionaire bevoegdheid, een marginale toetsing die, gelet op het bepaalde in artikel 9, leden 3 en 8, van verordening nr. 4064/89, zich dient te beperken tot het onderzoek of de Commissie zonder een kennelijke beoordelingsfout te maken tot het oordeel kon komen dat verwijzing naar de nationale mededingingsautoriteiten handhaving of herstel van de daadwerkelijke mededinging op de betrokken markten mogelijk zou kunnen maken, zodat zij de zaak niet zelf behoefde te behandelen.

345.
    In casu moet evenwel worden vastgesteld dat de Franse mededingingsautoriteiten, anders dan de Commissie - die de concentratie pas heeft goedgekeurd nadat met betrekking tot het merk Moulinex verbintenissen waren aangeboden - de concentratie, wat de gevolgen ervan voor de betrokken markten in Frankrijk betreft, op basis van de theorie van de zogenoemde „reddingsfusie” bij beschikking van 8 juli 2002 hebben goedgekeurd zonder corrigerende maatregelen op te leggen.

346.
    Er zij echter aan herinnerd dat de wettigheid van een handeling moet worden beoordeeld naar het tijdstip waarop zij is verricht. Om na te gaan of de Commissie een juist gebruik heeft gemaakt van de haar in artikel 9, lid 3, eerste alinea, van verordening nr. 4064/89 toegekende discretionaire bevoegdheid, behoeft derhalve in casu geen uitspraak te worden gedaan over de verenigbaarheid van de beschikking van de Franse mededingingsautoriteiten met de goedkeuringsbeschikking van de Commissie - in punt 41 waarvan de toepassing van de theorie van de „reddingsfusie” uitdrukkelijk wordt verworpen -, maar moet enkel worden onderzocht of de Commissie op het tijdstip waarop zij de verwijzingsbeschikking gaf, ervan mocht uitgaan dat deze verwijzing de daadwerkelijke mededinging op de betrokken markten kon handhaven of herstellen.

347.
    In dit verband zij opgemerkt dat de betrokken lidstaat specifieke regelgeving kent voor de controle op concentraties, alsmede gespecialiseerde organen om deze regelgeving uit te voeren onder toezicht van de nationale rechter, hetgeen door verzoekster niet wordt bestreden. Bovendien hebben de Franse mededingingsautoriteiten in hun verwijzingsverzoek de mededingingsproblemen als gevolg van de concentratie op de betrokken markten in Frankrijk nauwkeurig aangeduid.

348.
    In die omstandigheden moet worden aangenomen dat de Commissie zich redelijkerwijs op het standpunt kon stellen dat de Franse mededingingsautoriteiten bij hun na de verwijzing te geven beschikking maatregelen zouden nemen die de daadwerkelijke mededinging op de betrokken markt konden handhaven of herstellen. Dit geldt temeer nu, anders dan verzoekster stelt, de verwijzing naar de Franse mededingingsautoriteiten de goedkeuringsbeschikking en de daarbij aanvaarde verbintenissen niet kan ondermijnen, aangezien de betrokken producten tot afzonderlijke nationale markten behoren.

349.
    Het door verzoekster, en ter terechtzitting ook door De'Longhi aangevoerde argument dat de verwijzing naar de Franse mededingingsautoriteiten tot een opsplitsing van het onderzoek van de concentratie leidt, en aldus een samenhangende beoordeling ervan in gevaar brengt, doet aan deze conclusie niet af.

350.
    Een dergelijke opsplitsing is stellig onwenselijk vanuit het oogpunt van het „één-loket”-beginsel, dat de basis vormt van verordening nr. 4064/89, op grond waarvan de Commissie bij uitsluiting bevoegd is om concentraties met een communautaire dimensie te onderzoeken. Het kan immers niet worden ontkend dat de stelselmatige verwijzing van concentraties met een communautaire dimensie die betrekking hebben op producten die tot afzonderlijke nationale markten behoren, dit beginsel van zijn inhoud zou beroven. In haar verweerschrift heeft de Commissie zelfs gesteld dat zij zich in een geval zoals het onderhavige, waarin elke lidstaat een afzonderlijke markt vormt, zelfs genoopt zou kunnen zien het onderzoek van een concentratie te verwijzen naar elke lidstaat die daarom verzoekt.

351.
    Bij de vaststelling van verordening nr. 4064/89 hebben de Raad en de Commissie in de in punt 312 aangehaalde verklaring evenwel benadrukt, dat de „toepassing van artikel 9 beperkt zou moeten blijven tot de gevallen waarin de belangen van de betrokken lidstaat met betrekking tot de mededinging niet op een andere wijze voldoende zouden kunnen worden beschermd”.

352.
    Anders dan de Commissie in de onderhavige procedure betoogt, is deze verklaring na de wijziging van verordening nr. 4064/89 door verordening nr. 1310/97 nog steeds relevant. De meeste bij verordening nr. 1310/97 aangebrachte wijzigingen hebben immers geen betrekking op de verwijzingsvoorwaarden van artikel 9, lid 2, sub a, die na de vaststelling van verordening nr. 4064/89 niet wezenlijk zijn gewijzigd, maar op de verwijzingsvoorwaarden van artikel 9, lid 2, sub b, welke bepaling hier niet aan de orde is. Zo beschrijft de Commissie in het Groenboek dat voorafging aan de vaststelling van verordening nr. 1310/97 [Groenboek van de Commissie betreffende de herziening van de concentratieverordening, COM(96)19 def. van 31 januari 1996] het doel van de verwijzingsprocedure als volgt:

„94    [Zij] overweegt dat, zeker wanneer de drempels niet worden verlaagd, wijzigingen beperkt moeten blijven, teneinde het fragiele evenwicht dat in stand wordt gehouden door de bestaande verwijzingsvoorschriften niet te verstoren en de voordelen van het één-loket-beginsel te behouden. Een te frequent gebruik van artikel 9 kan afbreuk doen aan de aan ondernemingen geboden rechtszekerheid, en kan niet worden gemaakt zonder harmonisatie van de voornaamste kenmerken van de nationale stelsels van controle op de mededinging.”

353.
    Ook de Raad geeft in overweging 10 van de considerans van verordening nr. 1310/97 aan, dat „[de regels inzake verwijzing] de concurrentiebelangen van de lidstaten op toereikende wijze beschermen en rekening houden met de vereiste rechtszekerheid en het .één-loket’-beginsel”.

354.
    Deze verklaringen tonen duidelijk aan dat de verwijzingsvoorwaarden van artikel 9, lid 2, sub a en b, van verordening nr. 4064/89 volgens de Raad en de Commissie restrictief moeten worden uitgelegd, zodat de verwijzingen van concentraties met een communautaire dimensie naar de nationale autoriteiten beperkt blijven tot uitzonderlijke gevallen.

355.
    Nu de Commissie evenwel, zoals hierboven reeds werd vastgesteld, krachtens de tekst van artikel 9, leden 2 en 7, van verordening nr. 4064/89 het onderzoek van een concentratie naar de nationale autoriteiten kan verwijzen wanneer het gaat om afzonderlijke nationale markten, is het risico dat concentraties met een communautaire dimensie in een groot aantal gevallen het voorwerp zullen vormen van een gesplitst onderzoek, waardoor afbreuk wordt gedaan aan het „één-loket”-beginsel, inherent aan de verwijzingsprocedure zoals die thans in verordening nr. 4064/89 is geregeld.

356.
    Anders dan De'Longhi meent, staat het niet aan het Gerecht, zelfs niet in het kader van het onderzoek naar de uitoefening van de discretionaire bevoegdheid die de Commissie ontleent aan artikel 9, lid 3, eerste alinea, van verordening nr. 4064/89, om in de plaats van de gemeenschapswetgever mogelijke lacunes in het verwijzingssysteem van artikel 9 van deze verordening aan te vullen.

357.
    Ook de door verzoekster gestelde omstandigheid dat de Commissie in casu is afgeweken van haar eerdere praktijk ter zake - hetgeen de Commissie in haar antwoorden op schriftelijke vragen van het Gerecht ook expliciet toegeeft - is irrelevant, aangezien de in de thans aan de orde zijnde verwijzingsbeschikking gevolgde praktijk binnen het in artikel 9 van verordening nr. 4064/89, en met name de leden 2, sub a en b, en 3, eerste alinea, vastgelegde juridische kader blijft. Ook het feit dat de Commissie in verband met de concentratie van Carnival en P&O het verwijzingsverzoek van het Verenigd Koninkrijk heeft afgewezen omdat het beter was om „de zaak niet op te splitsen en geen parallel onderzoek in Europa te verrichten”, doet niet ter zake, aangezien de betrokken markten in die zaak verschilden van die in de onderhavige zaak.

358.
    Uit het voorgaande volgt dat in het onderhavige geval aan de verwijzingsvoorwaarden van artikel 9, lid 2, sub a, van verordening nr. 4064/89 was voldaan, en dat de Commissie, door het onderzoek van de gevolgen van de concentratie voor de betrokken markten in Frankrijk naar de Franse mededingingsautoriteiten te verwijzen, artikel 9, lid 3, eerste alinea, van deze verordening juist heeft toegepast.

359.
    Derhalve moeten het eerste en tweede middel in hun geheel worden afgewezen.

b) Het derde middel: schending van artikel 6, lid 1, sub c, en artikel 6, lid 2, van verordening nr. 4064/89, voorzover de verwijzingsbeschikking de goedkeuringsbeschikking ondermijnt

Argumenten van partijen

360.
    Verzoekster, ondersteund door De'Longhi, betoogt dat de verwijzingsbeschikking de Commissie elke mogelijkheid ontneemt om te interveniëren wanneer de Franse autoriteiten verbintenissen zouden aanvaarden - of de overname zelfs onvoorwaardelijk mochten goedkeuren - die de door de Commissie aanvaarde verbintenissen ondermijnen en/of de in Frankrijk bestaande ernstige mededingingsproblemen niet geheel kunnen wegnemen.

361.
    Gezien de zeer grote marktaandelen en het solide merkenportfolio van SEB/Moulinex in Frankrijk, is verzoekster van mening dat een verplichting voor SEB om het merk Moulinex voor gebruik op de Franse markt over te dragen aan een concurrent, de enige passende corrigerende maatregel zou zijn. Elke minder vergaande maatregel zou de maatregelen betreffende de andere negen lidstaten ondermijnen, en geen einde maken aan de ernstige mededingingsproblemen die de concentratie SEB/Moulinex op de Franse markt opwerpt.

362.
    In het bijzonder meent verzoekster dat een verbintenis die in de lijn ligt van de door de Commissie voor de andere nationale markten aanvaarde verbintenissen, ontoereikend en inadequaat is, aangezien, zelfs indien SEB in staat zou zijn om een levensvatbare concurrent te vinden die interesse heeft in een Moulinex-licentie met een beperkte looptijd, een periode van vijf plus drie jaar nooit voldoende kan zijn om de merkgetrouwheid van de consument te doen overgaan van het bekende merk Moulinex naar het concurrerende merk.

363.
    Ten slotte merkt verzoekster op dat de Commissie, door de mogelijkheid te aanvaarden van nieuwe onderhandelingen over de verbintenissen na afloop van de procedure in Frankrijk, niet alleen de primaire verantwoordelijkheid voor de zaak bij de Franse autoriteiten heeft gelegd, maar ook het ernstige gevaar in het leven heeft geroepen dat de door de Franse minister gekozen definitieve oplossing naderhand gevolgen heeft voor de verbintenissen die SEB reeds is aangegaan met betrekking tot de andere lidstaten. Indien de Franse autoriteiten corrigerende maatregelen willen opleggen die verder gaan dan die welke door de Commissie met betrekking tot de andere lidstaten zijn aanvaard, dan zou SEB om heronderhandeling kunnen verzoeken, op grond dat zij tegenstrijdig of overdreven zijn.

364.
    Ter terechtzitting heeft De'Longhi aangevoerd dat de Commissie de verwijzingsprocedure van artikel 9 van verordening nr. 4064/89 voorzichtig en zorgvuldig moet toepassen, aangezien deze procedure een uitzondering vormt op het beginsel van uitsluitende bevoegdheid van de Commissie inzake concentraties met een communautaire dimensie. Zo stelt zij in de eerste plaats dat de Commissie de nationale autoriteit al vanaf het begin had kunnen raadplegen. In de tweede plaats had de Commissie voor de niet verwezen aspecten van de concentratie kunnen overgaan tot de tweede fase, teneinde de mogelijkheid van samenwerking met de Franse mededingingsautoriteiten in stand te houden. In de derde plaats ten slotte, staat artikel 9, lid 2, sub a, van verordening nr. 4064/89 verwijzing alleen toe wanneer de concentratie een machtspositie dreigt te doen ontstaan of te versterken. Door de verwijzingsbeschikking op grond van deze bepaling vast te stellen, heeft de Commissie de goedkeuring van de concentratie door de Franse mededingingsautoriteiten op basis van de theorie van de zogenoemde „reddingsfusie” per definitie uitgesloten, aangezien deze theorie is toegesneden op situaties waarin een concentratie niet de oorzaak is van het in het leven roepen of de versterking van een machtspositie (arrest Hof van 31 maart 1998, Frankrijk e.a./Commissie, C-68/94 en C-30/95, Jurispr. blz. I-1375, punt 110).

365.
    De Commissie, ondersteund door de Franse Republiek en SEB, concludeert tot afwijzing van dit middel.

Beoordeling door het Gerecht

366.
    Voorzover verzoekster de Commissie met dit middel verwijt dat zij in de bij de goedkeuringsbeschikking aanvaarde verbintenissen de mogelijkheid heeft opgenomen van nieuwe onderhandelingen over de verbintenissen na afloop van de procedure voor de Franse mededingingsautoriteiten, moet er allereerst op worden gewezen dat deze grief reeds is verworpen bij de beoordeling van het beroep tot nietigverklaring van de goedkeuringsbeschikking.

367.
    In het onderhavige middel voert verzoekster evenwel ook aan dat de gedeeltelijke verwijzing van de concentratie naar de Franse mededingingsautoriteiten kan leiden tot tegenstrijdige beslissingen, zonder interventiemogelijkheid voor de Commissie.

368.
    Bij het onderzoek van de door de Commissie opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid werd er reeds op gewezen dat de Commissie, door het onderzoek van bepaalde aspecten van de betrokken concentratie krachtens artikel 9, lid 2, sub a, en artikel 9, lid 3, eerste alinea, van verordening nr. 4064/89 naar de Franse mededingingsautoriteiten te verwijzen, de procedure van verordening nr. 4064/89 heeft afgesloten en overgedragen aan de Franse mededingingsautoriteiten, die overeenkomstig hun nationale mededingingsrecht beslissen.

369.
    Ingevolge artikel 9 van verordening nr. 4064/89 zijn de Franse mededingingsautoriteiten bij hun bevoegdheidsuitoefening verplicht om binnen vier maanden na de verwijzing door de Commissie te beslissen (lid 6), en kunnen zij „slechts de maatregelen treffen die strikt nodig zijn voor het handhaven of herstellen van een daadwerkelijke mededinging op de betrokken markt” (lid 8).

370.
    Voorts dienen de lidstaten ingevolge artikel 10 EG alle maatregelen te treffen welke geschikt zijn om de nakoming van de uit het Verdrag of uit de handelingen van de instellingen voortvloeiende verplichtingen te verzekeren, en zich te onthouden van alle maatregelen welke de verwezenlijking van de doelstellingen van het Verdrag in gevaar kunnen brengen.

371.
    Voorzover de Franse mededingingsautoriteiten deze verplichtingen nakomen, zijn zij evenwel vrij om op basis van een eigen onderzoek overeenkomstig hun nationale mededingingsrecht te beslissen over de naar hen verwezen concentratie.

372.
    Anders dan De'Longhi stelt, was de Commissie bijgevolg niet verplicht om met het oog op het voorkomen van tegenstrijdige beslissingen, vooraf de Franse mededingingsautoriteiten te raadplegen. Aangezien de Commissie door de vaststelling van de verwijzingsbeschikking de procedure van verordening nr. 4064/89, wat de verwezen aspecten van de concentratie betreft, heeft afgesloten en de uitsluitende bevoegdheid voor het onderzoek daarvan heeft overgedragen aan de Franse mededingingsautoriteiten, die overeenkomstig hun nationale mededingingsrecht beslissen, is zij immers niet meer bevoegd om deze aspecten zelf te behandelen. Derhalve kan het haar niet worden toegestaan om in het besluitvormingsproces van de Franse mededingingsautoriteiten te interveniëren.

373.
    Anders dan De'Longhi meent, was de Commissie ook niet verplicht om voor de niet verwezen aspecten van de concentratie tot de tweede fase over te gaan, enkel om de mogelijkheid van samenwerking met de Franse mededingingsautoriteiten in stand te houden. Wanneer de Commissie van mening is dat de door de aanmeldende partijen tijdens de eerste fase voorgestelde verbintenissen volstaan om alle ernstige twijfel over de verenigbaarheid van de concentratie met de gemeenschappelijke markt weg te nemen, kan zij de concentratie immers overeenkomstig artikel 6, lid 2, van verordening nr. 4064/89 aan het einde van de eerste fase goedkeuren zonder de tweede fase in te leiden. Maar ook al zou de Commissie voor de niet verwezen aspecten van de concentratie wél tot de tweede fase zijn overgegaan, dan zou zij - zoals reeds gezegd - nog niet bevoegd zijn om de naar de nationale autoriteiten verwezen aspecten te behandelen, aangezien zij deze bij de vaststelling van de verwijzingsbeschikking heeft overgedragen aan de nationale mededingingsautoriteiten.

374.
    Ten slotte stelt De'Longhi ten onrechte dat het feit dat de verwijzingsbeschikking is gebaseerd op artikel 9, lid 2, sub a, van verordening nr. 4064/89, de Franse mededingingsautoriteiten belet de concentratie goed te keuren op basis van de theorie van de zogenoemde „reddingsfusie”.

375.
    Weliswaar kan de Commissie alleen tot verwijzing krachtens artikel 9, lid 2, sub a, overgaan indien zij vaststelt dat de betrokken concentratie een machtspositie dreigt te creëren of te versterken, doch door de concentratie goed te keuren op basis van de theorie van de zogenoemde „reddingsfusie”, moeten de Franse autoriteiten overeenkomstig de rechtspraak van het Hof (arrest Frankrijk e.a./Commissie, reeds aangehaald, punt 110) tot de conclusie zijn gekomen dat deze concentratie, wat de gevolgen ervan voor de betrokken markten in Frankrijk betreft, niet de oorzaak is van het in het leven roepen of de versterking van een machtspositie.

376.
    Zoals bij het onderzoek van de exceptie van niet-ontvankelijkheid van de Commissie reeds werd opgemerkt, beoogt de verwijzingsbeschikking evenwel niet het geven van een uitspraak ten gronde over de verenigbaarheid van de concentratie, maar het overdragen van dat onderzoek aan de nationale autoriteiten die om de verwijzing hebben verzocht teneinde krachtens artikel 9, lid 3, eerste alinea, sub b, overeenkomstig hun nationale recht te beslissen. Door de vaststelling van deze verwijzingsbeschikking heeft de Commissie, wat de verwezen aspecten van de concentratie betreft, de procedure van verordening nr. 4064/89 afgesloten en de uitsluitende bevoegdheid voor het onderzoek ervan overgedragen aan de Franse mededingingsautoriteiten.

377.
    De Commissie kan dan ook bij de beoordeling van de in artikel 9, lid 2, sub a, neergelegde verwijzingsvoorwaarden geen onderzoek naar de verenigbaarheid van de concentratie verrichten waardoor de betrokken nationale autoriteiten in hun materiële toetsing van de zaak gebonden zouden worden. Daarmee zou zij artikel 9, lid 3, eerste alinea, sub b, van zijn essentie beroven. Zij dient enkel vast te stellen of, bij een prima facie beoordeling van de gegevens waarover zij beschikt op het tijdstip van de beoordeling van de gegrondheid van het verwijzingsverzoek, de concentratie die het voorwerp vormt van het verwijzingsverzoek een machtspositie dreigt te doen ontstaan of te versterken.

378.
    In casu bestrijdt noch verzoekster, noch De'Longhi dat de concentratie op de betrokken markten in Frankrijk een machtspositie dreigde te doen ontstaan. Ook de Franse mededingingsautoriteiten hebben hun verwijzingsverzoek gemotiveerd met een uitvoerige uiteenzetting van de redenen waarom de concentratie op deze markten een machtspositie dreigde te doen ontstaan of te versterken.

379.
    Zoals bij de beoordeling van het eerste en het tweede middel reeds werd vastgesteld, kan de Commissie derhalve niet worden verweten dat zij na een prima facie beoordeling van de gegevens waarover zij beschikte op het tijdstip van de beoordeling van de gegrondheid van het verwijzingsverzoek, in punt 41 van de verwijzingsbeschikking heeft geconstateerd dat een dergelijke dreiging bestond. Aangezien het onderzoek door de Franse autoriteiten een ander doel dient dan het onderzoek door de Commissie, is het niet van belang dat deze autoriteiten na een daaropvolgend diepgaand onderzoek op basis van hun nationale recht tot de conclusie zijn gekomen dat de concentratie niet de oorzaak was van deze dreiging.

380.
    Gelet op de omstandigheden van de onderhavige zaak, en met name op de strekking van de beslissing van de Franse mededingingsautoriteiten van 8 juli 2002, lijkt het inderdaad wenselijk dat verordening nr. 4064/89, teneinde tegenstrijdige uitspraken te vermijden, verdergaande verplichtingen zou opleggen aan de lidstaten die met succes om verwijzing hebben verzocht. Zoals bij het onderzoek van het eerste en het tweede middel reeds werd overwogen, staat het evenwel niet aan het Gerecht om in de plaats van de gemeenschapswetgever mogelijke lacunes in het verwijzingssysteem van artikel 9 van deze verordening aan te vullen.

381.
    In de gegeven omstandigheden kan het Gerecht derhalve enkel vaststellen, dat bij een gedeeltelijke verwijzing naar de nationale autoriteiten het gevaar dat de beslissing van deze autoriteiten tegenstrijdig of zelfs onverenigbaar is met de beschikking van de Commissie, inherent is aan het systeem van verwijzingen dat is ingesteld bij artikel 9 van verordening nr. 4064/89.

382.
    Bijgevolg kan de Commissie niet worden verweten dat zij niet kan interveniëren in de besluitvormingsprocedure van de nationale autoriteiten.

383.
    Wanneer een lidstaat in strijd handelt met de krachtens artikel 10 EG en artikel 9, leden 6 en 8, van verordening nr. 4064/89 op hem rustende verplichtingen, kan de Commissie in voorkomend geval hooguit besluiten om tegen de betrokken lidstaat de procedure van artikel 226 EG in te leiden. Particulieren kunnen tegen de door de nationale autoriteiten na verwijzing gegeven beschikking opkomen met de hen door het nationale recht geboden rechtsmiddelen.

384.
    Uit het voorgaande volgt dat het derde middel moet worden afgewezen.

c) Het vierde middel: schending van artikel 253 EG of, subsidiair, van het beginsel van behoorlijk bestuur

Argumenten van partijen

385.
    Verzoekster, ondersteund door De'Longhi, stelt dat de Commissie, door op geen enkele wijze te motiveren waarom zij akkoord is gegaan met de verwijzing naar de Franse autoriteiten, artikel 253 EG of, subsidiair, het beginsel van behoorlijk bestuur heeft geschonden.

386.
    Aangezien de praktijk om de krachtens artikel 9, leden 3 en 4, van verordening nr. 4064/89 gegeven beschikkingen niet te publiceren het voor belanghebbenden (zowel de aanmeldende partijen als hun concurrenten) aanzienlijk bemoeilijkt om zich te voorzien van adequate rechtsbescherming tegen dergelijke beschikkingen, had de Commissie dit gebrek aan duidelijkheid volgens verzoekster enigszins moeten compenseren door in haar beschikking houdende goedkeuring van het niet verwezen deel van de concentratie en in het persbericht inzake de verwijzingsbeschikking een motivering op te nemen.

387.
    Verzoekster stelt dat het ontbreken van een motivering inzake de verwijzing in casu afwijkt van de gangbare praktijk van de Commissie (zie persberichten inzake gedeeltelijke verwijzingen in de zaak COMP/M.2389 - Shell/DEA en in de zaak COMP/M.2533 - BP/E.ON, IP/01/1222 en IP/01/1247, en in de zaak COMP/M.2706, Carnival Corporation/P&O Princess, IP/02/552).

388.
    De Commissie, ondersteund door de Franse Republiek en SEB, concludeert tot afwijzing van dit middel.

Beoordeling door het Gerecht

389.
    Volgens de rechtspraak heeft de verplichting tot motivering van een individuele beschikking tot doel de betrokkene voldoende gegevens te verschaffen om na te gaan of de beschikking gegrond is dan wel een gebrek vertoont op grond waarvan de wettigheid kan worden betwist en de gemeenschapsrechter in staat te stellen de wettigheid van de beschikking te onderzoeken. De omvang van de motiveringsplicht is afhankelijk van de aard der betrokken handeling en van de omstandigheden waaronder deze is vastgesteld (zie met name arrest Gerecht van 11 december 1996, Van Megen Sports/Commissie, T-49/95, Jurispr. blz. II-1799, punt 51).

390.
    Blijkens haar verzoekschrift beoogt verzoekster in wezen dat het Gerecht vaststelt dat de verwijzing in de goedkeuringsbeschikking juridisch ontoereikend is gemotiveerd.

391.
    Daar de motivering van een handeling evenwel afhangt van de aard van deze handeling, moet worden aangenomen dat, aangezien de goedkeuringsbeschikking er niet toe strekt het onderzoek van de concentratie krachtens artikel 9 van verordening nr. 4064/89 naar de nationale autoriteiten te verwijzen, de naleving van artikel 253 EG niet vereist dat de Commissie in de goedkeuringsbeschikking haar redenen voor het geven van de verwijzingsbeschikking uiteenzet. Dit geldt des te meer nu, ondanks het feit dat artikel 9, lid 1, van verordening nr. 4064/89 niet in kennisgeving van verwijzingsbeschikkingen aan derden voorziet, niets verzoeker beletten om de Commissie met het oog op de instelling van het onderhavige beroep om een niet-vertrouwelijke versie van de verwijzingsbeschikking te verzoeken. Ter terechtzitting heeft verzoekster overigens, zonder door de Commissie te zijn weersproken, verwezen naar een brief met een dergelijk verzoek.

392.
    Ten aanzien van het gestelde ontbreken van een motivering van de verwijzing in het persbericht inzake de concentratie, kan worden volstaan met de vaststelling dat dit ontbreken irrelevant is, aangezien verzoekster niet stelt dat dit persbericht de verwijzingsbeschikking bevatte. Nu het persbericht inzake de concentratie geen krachtens artikel 230 EG voor beroep tot nietigverklaring vatbare beschikking bevat, kan niet worden geklaagd dat de motivering van de bestreden handeling erin ontbreekt.

393.
    Derhalve moet worden nagegaan of de verwijzingsbeschikking, zoals die door de Commissie op verzoek van het Gerecht werd overgelegd, toereikend is gemotiveerd. Ter terechtzitting heeft verzoekster overigens bevestigd dat haar middel, gelet op de in het kader van de maatregelen tot organisatie van de procesgang overgelegde beschikking, in die zin moet worden begrepen.

394.
    De verwijzingsbeschikking is gebaseerd op artikel 9, lid 2, sub a, van verordening nr. 4064/89. Bij de bespreking van het eerste en het tweede middel is reeds vastgesteld dat voor verwijzing van een concentratie op basis van deze bepaling moet zijn voldaan aan twee voorwaarden. Ten eerste moet de concentratie een machtspositie dreigen te doen ontstaan of te versterken waardoor de daadwerkelijke mededinging op een markt in de betrokken lidstaat aanzienlijk zal worden belemmerd. Ten tweede dient deze markt alle kenmerken te vertonen van een afzonderlijke markt.

395.
    Een krachtens artikel 9, lid 2, sub a, van verordening nr. 4064/89 vastgestelde verwijzingsbeschikking voldoet aan de verplichting van artikel 253 EG wanneer zij een toereikende en relevante uiteenzetting bevat van de in aanmerking genomen omstandigheden op grond waarvan is aanvaard dat een machtspositie dreigt te ontstaan of te worden versterkt waardoor de daadwerkelijke mededinging op een markt in de betrokken lidstaat aanzienlijk zal worden belemmerd, en dat sprake is van een afzonderlijke markt.

396.
    Aangaande de eerste voorwaarde moet worden geconstateerd dat de Commissie in de punten 27 tot en met 41 van de verwijzingsbeschikking duidelijk uiteenzet waarom zij van mening is dat de betrokken concentratie prima facie een machtspositie dreigt te doen ontstaan waardoor de daadwerkelijke mededinging op de afzetmarkten van kleine elektrische huishoudelijke apparaten in Frankrijk aanzienlijk zal worden belemmerd. Deze redenen hebben enerzijds betrekking op het feit dat de nieuwe entiteit op de betrokken markten in Frankrijk een ongeëvenaarde omvang heeft (punten 29-32) en beschikt over een ongeëvenaard productassortiment (punten 33-35) en een ongeëvenaard merkenportfolio (punten 36-38), en anderzijds op het feit dat de huidige en potentiële concurrentie onvoldoende is (punten 39-41).

397.
    Ook aangaande de tweede voorwaarde moet worden geconstateerd dat de Commissie in punt 22 van de verwijzingsbeschikking duidelijk aangeeft waarom zij van mening is dat de betrokken markten in Frankrijk afzonderlijke nationale markten zijn. In dit punt stelt de Commissie immers vast dat „een groot deel van de afnemers en concurrenten van partijen duidelijk uitgaat van het bestaan van nationale markten voor kleine elektrische huishoudelijke apparaten, met name gelet op de volgende omstandigheden: i) de marktaandelen variëren naar gelang van de lidstaat en de productcategorie; ii) de merkpenetratie verschilt sterk per markt; iii) de prijzen kunnen aanzienlijk variëren naar gelang van de nationale markt, en volgen bovendien verschillende trends; iv) het bedrijfs- en marketingbeleid is nationaal, om rekening te kunnen houden met de per lidstaat verschillende bijzonderheden en voorkeuren van consumenten; v) de logistieke structuren zijn nationaal; vi) de distributiestructuren zijn nationaal, en het relatieve belang van de diverse distributiekanalen (warenhuizen, speciaalzaken, grootwinkelbedrijven, enz.) verschilt sterk per lidstaat; vii) de relaties tussen afnemers en leveranciers, ook al gaat het om internationaal gevestigde warenhuisketens, komen hoofdzakelijk op nationale basis tot stand”.

398.
    Derhalve is de verwijzingsbeschikking voldoende gemotiveerd.

399.
    Voorzover de Commissie met de gestelde schending van het beginsel van behoorlijk bestuur een motiveringsgebrek wordt verweten, is hierboven reeds vastgesteld dat de verwijzingsbeschikking voldoende is gemotiveerd. Voorzover verzoekster met deze bewering beoogt een afzonderlijk middel ten gronde aan te voeren, kan worden volstaan met de vaststelling dat deze bewering in het verzoekschrift op geen enkele wijze wordt onderbouwd en derhalve moet worden afgewezen.

400.
    Het vierde middel moet dan ook worden afgewezen.

401.
    Uit een en ander volgt dat het beroep tot nietigverklaring van de verwijzingsbeschikking in zijn geheel moet worden verworpen.

Kosten

402.
    Ingevolge artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen, indien dit is gevorderd. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, moet zij in haar eigen kosten alsmede in de kosten van de Commissie en SEB, interveniënte, worden verwezen, overeenkomstig de vordering van deze partijen.

403.
    Overeenkomstig artikel 87, lid 4, derde alinea, van het Reglement voor de procesvoering zal De'Longhi, interveniënte, haar eigen kosten dragen.

404.
    Volgens artikel 87, lid 4, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering dragen de lidstaten die in het geding zijn tussengekomen, hun eigen kosten. Bijgevolg zal de Franse Republiek haar eigen kosten dragen.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Derde kamer),

rechtdoende:

1)    Verwerpt het beroep.

2)    Verwijst verzoekster in haar eigen kosten, alsmede in die van de Commissie en SEB.

3)    Verstaat dat De'Longhi haar eigen kosten zal dragen.

4)    Verstaat dat de Franse Republiek haar eigen kosten zal dragen.

Lenaerts
Azizi
Jaeger

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 3 april 2003.

De griffier

De president van de Derde kamer

H. Jung

K. Lenaerts


1: Procestaal: Engels.