Language of document : ECLI:EU:T:2003:98

ARREST VAN HET GERECHT (Derde kamer)

3 april 2003 (1)

„Visserij - Visserijovereenkomst met Argentinië - Communautaire financiële bijstand - Vermindering - Beroep tot nietigverklaring - Beroep tot schadevergoeding”

In de gevoegde zaken T-44/01, T-119/01 en T-126/01,

Eduardo Vieira, SA, gevestigd te Vigo-Pontevedra (Spanje), vertegenwoordigd door R. García-Gallardo Gil-Fournier en D. Domínguez Pérez, advocaten,

verzoekster in de zaken T-44/01 en T-126/01,

Vieira Argentina, SA, gevestigd te Buenos Aires (Argentinië), vertegenwoordigd door R. García-Gallardo Gil-Fournier en D. Domínguez Pérez, advocaten,

verzoekster in zaak T-44/01,

Pescanova, SA, gevestigd te Chapela (Spanje), vertegenwoordigd door A. Creus Carreras, B. Uriarte Valiente en S. Rodríguez Artacho, advocaten,

verzoekster in zaak T-119/01,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door S. Pardo Quintillán als gemachtigde, bijgestaan door J. Guerra Fernández, advocaat, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster,

betreffende, in zaak T-44/01, een beroep krachtens de artikelen 235 EG en 288, tweede alinea, EG tot vergoeding van de schade ten gevolge van de schorsing van de betaling van het saldo van de financiële bijstand voor het project ARG/ESP/SM/26-94 voor de oprichting van een gemengde vennootschap in het kader van de overeenkomst inzake de betrekkingen tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Argentijnse Republiek op het gebied van de zeevisserij; in zaak T-119/01, een beroep tot nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 19 maart 2001 tot vermindering van de bijstand aan het project ARG/ESP/SM/17-94 voor de oprichting van een gemengde vennootschap in het kader van de overeenkomst inzake de betrekkingen tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Argentijnse Republiek op het gebied van de zeevisserij; en in zaak T-126/01, een beroep tot nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 19 maart 2001 tot vermindering van de bijstand aan het project ARG/ESP/SM/26-94 voor de oprichting van een gemengde vennootschap in het kader van de overeenkomst inzake de betrekkingen tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Argentijnse Republiek op het gebied van de zeevisserij,

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Derde kamer),

samengesteld als volgt: K. Lenaerts, kamerpresident, J. Azizi en M. Jaeger, rechters,

griffier: J. Palacio González, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzittingen op 28 november 2002,

het navolgende

Arrest

Toepasselijke bepalingen

Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Argentijnse Republiek inzake de betrekkingen op het gebied van de zeevisserij

1.
    De overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Argentijnse Republiek inzake de betrekkingen op het gebied van de zeevisserij (hierna: „visserijovereenkomst”) is namens de Gemeenschap goedgekeurd bij verordening (EEG) nr. 3447/93 van de Raad van 28 september 1993 (PB L 318, blz. 1).

2.
    Artikel 5, leden 1 en 2, van de visserijovereenkomst luidt:

„1.    De overeenkomstsluitende partijen scheppen gunstige voorwaarden voor de vestiging in Argentinië van ondernemingen die zijn opgericht met kapitaal uit een of meer lidstaten van de Gemeenschap en voor de totstandbrenging van gemengde vennootschappen en tijdelijke samenwerkingsverbanden in de visserijsector tussen reders uit Argentinië en uit de Gemeenschap, met het oog op de gezamenlijke exploitatie, en eventueel verwerking, van de Argentijnse visbestanden, overeenkomstig het bepaalde in Protocol I en in de bijlagen I en II.

2.    Argentinië kent aan de in lid 1 bedoelde eenheden de in Protocol I vastgestelde vangstmogelijkheden toe, met inachtneming van het bepaalde in de bijlagen I tot en met IV.”

3.
    Artikel 2, sub e, van de visserijovereenkomst definieert de „gemengde vennootschap” als „een vennootschap naar privaatrecht die is opgericht door een of meer reders uit de Gemeenschap en een of meer Argentijnse natuurlijke personen of rechtspersonen, die een overeenkomst hebben gesloten inzake een gemengde vennootschap met het doel de Argentijnse visbestanden te exploiteren en eventueel te verwerken, bij voorrang met het oog op de voorziening van de markt van de Gemeenschap”.

4.
    De oprichting van een gemengde vennootschap brengt in beginsel mee dat een vaartuig uit de Gemeenschap naar Argentinië wordt overgebracht (artikel 5, lid 3, van de visserijovereenkomst). Dit vaartuig wordt dan uit het register van de Gemeenschap geschrapt.

5.
    In punt 2 van bijlage III bij de visserijovereenkomst is bepaald dat de projecten tot oprichting van gemengde vennootschappen door de lidstaten bij de Commissie worden ingediend „overeenkomstig de in de communautaire wetgeving vastgestelde voorschriften ter zake”.

6.
    Overeenkomstig punt 3 van bijlage III bij de visserijovereenkomst legt de Gemeenschap de gemengde commissie de lijst voor van de projecten die voor financiële bijstand in aanmerking komen. Voorts luidt deze bepaling:

„De Gemengde Commissie evalueert de projecten in hoofdzaak op basis van de onderstaande criteria:

a)    de overeenstemming tussen de beschikbare technieken en de voorgenomen visserijactiviteiten,

b)    de soorten waarop wordt gevist en de visserijzones,

c)    het moderniseringsniveau van de vaartuigen,

d)    de totale investeringen in het kader van het project,

e)    de investeringen in installaties aan land,

f)    de ervaring op visserijgebied van de reder uit de Gemeenschap en eventueel de Argentijnse reder.”

7.
    Overeenkomstig de punten 4 en 5 van bijlage III bij de visserijovereenkomst worden de projecten op aanbeveling van de gemengde commissie goedgekeurd „door de Argentijnse uitvoerende autoriteit en door de Gemeenschap”.

8.
    Protocol I van de visserijovereenkomst heeft als titel „Vangstmogelijkheden en financiële bijstand”. In artikel 1 daarvan worden de jaarlijkse maximale vangstmogelijkheden vastgesteld voor de in de visserijovereenkomst bedoelde overschotsoorten (macruronus magellanicus, illex argentinus, salilota australis en/of macrourus whitsoni) en niet-overschotsoorten (merluccius hubbsi).

9.
    De gemengde vennootschappen mogen de genoemde overschotsoorten en niet-overschotsoorten vangen binnen de in protocol I vastgestelde grenzen (artikel 6 van de visserijovereenkomst) en ontvangen financiële bijstand overeenkomstig het bepaalde in hetzelfde protocol (artikel 7 van de visserijovereenkomst).

10.
    Daartoe bepaalt artikel 3 van protocol I:

„1.    [...] de Gemeenschap [verleent] financiële bijstand voor de oprichting van gemengde vennootschappen [...].

    Deze financiële bijstand [...] wordt verleend aan reders uit de Gemeenschap als gedeeltelijke vergoeding voor hun aandeel in de kosten voor de oprichting van een gemengde vennootschap [...] en/of voor het schrappen van de desbetreffende vaartuigen uit het register van de Gemeenschap.

2.    Teneinde de oprichting en de ontwikkeling van gemengde vennootschappen te stimuleren, verleent de Gemeenschap aan in Argentinië gevestigde gemengde vennootschappen een financiële bijstand die overeenkomt met vijftien procent (15 %) van het aan de reder uit de Gemeenschap toegekende bedrag. [...]

    [...]

4.    De voorschriften inzake het aanvragen van de bijstand en de wijze waarop de communautaire bijstand aan de in punt 1 bedoelde reder uit de Gemeenschap wordt uitbetaald, dienen met de in de communautaire wetgeving vastgestelde voorschriften ter zake in overeenstemming te zijn. [...]”

Gemeenschapswetgeving inzake gemengde vennootschappen in de visserijsector

11.
    Op 18 december 1986 heeft de Raad verordening (EEG) nr. 4028/86 inzake communautaire acties voor verbetering en aanpassing van de structuur van de visserij en de aquicultuur (PB L 376, blz. 7) vastgesteld. Deze verordening, zoals achtereenvolgens gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 3944/90 van de Raad van 20 december 1990 (PB L 380, blz. 1), verordening (EEG) nr. 2794/92 van de Raad van 21 september 1992 (PB L 282, blz. 3) en verordening (EEG) nr. 3946/92 van de Raad van 19 december 1992 (PB L 401, blz. 1), bepaalt in de artikelen 21 bis tot en met 21 quinquies dat de Commissie aan projecten van gemengde visserijvennootschappen diverse soorten financiële bijstand kan verlenen, waarvan het bedrag varieert naar gelang van de tonnage en de ouderdom van de betrokken vaartuigen, voorzover die projecten voldoen aan de gestelde voorwaarden.

12.
    De „gemengde vennootschap” wordt in artikel 21 bis van verordening nr. 4028/86 omschreven als een vennootschap naar privaatrecht „die is opgericht door een of meer reders uit de Gemeenschap enerzijds en een of meer partners uit een derde land [...] om visbestanden in de wateren onder de soevereiniteit en/of jurisdictie van dit derde land te exploiteren en eventueel te valoriseren door bij voorrang de markt van de Gemeenschap van vis te voorzien”. De Commissie verleent aan de projecten van gemengde vennootschappen financiële bijstand „ter dekking van de financiële inbreng van de partner of partners uit de Gemeenschap in het in de gemengde vennootschap geïnvesteerde kapitaal” (artikel 21 quater, lid 1).

13.
    Artikel 44 van verordening nr. 4028/86, die tot en met 31 december 1993 van toepassing is geweest, bepaalt:

„Tijdens de volledige duur van de communautaire bijstand verstrekt de daartoe door de betrokken lidstaat aangewezen autoriteit of instantie de Commissie op haar verzoek alle bewijsstukken of bescheiden waarmee kan worden aangetoond dat met betrekking tot elk project aan de financiële of andere voorwaarden is voldaan. De Commissie kan volgens de procedure van artikel 47 besluiten de bijstand te schorsen, te verminderen of in te trekken, indien:

-    het project niet zoals voorzien wordt uitgevoerd, of

    

-    aan bepaalde voorwaarden niet wordt voldaan [...].”

14.
    Met de vaststelling van verordening (EEG) nr. 2080/93 van de Raad van 20 juli 1993 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van verordening (EEG) nr. 2052/88 met betrekking tot het financieringsinstrument voor de oriëntatie van de visserij (PB L 193, blz. 1) en verordening (EG) nr. 3699/93 van de Raad van 21 december 1993 tot vaststelling van de criteria en voorwaarden voor de structurele bijstand van de Gemeenschap in de sector visserij/aquacultuur en verwerking/afzet van de producten daarvan (PB L 346, blz. 1), zijn het beheer en de financiering van de gemengde vennootschappen geïntegreerd in het financieel instrument voor de oriëntatie van de visserij (FIOV). De lidstaten zijn thans verantwoordelijk voor de selectie van de te financieren projecten van gemengde vennootschappen. Zij zijn ook belast met de administratie en de controle van de projecten.

15.
    Verordening nr. 2080/93 heeft met ingang van 1 januari 1994 verordening nr. 4028/86 ingetrokken. Krachtens artikel 9, lid 1, tweede alinea, eerste streepje, van verordening nr. 2080/93 zijn verordening nr. 4028/86 en de uitvoeringsbepalingen daarvan evenwel van toepassing gebleven op aanvragen voor financiële bijstand die vóór 1 januari 1994 zijn ingediend.

16.
    Ten slotte bepaalt artikel 24 van verordening (EEG) nr. 4253/88 van de Raad van 19 december 1988 tot vaststelling van toepassingsbepalingen van verordening (EEG) nr. 2052/88 met betrekking tot de coördinatie van de bijstandsverlening uit de onderscheiden structuurfondsen enerzijds en van die bijstandsverlening met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten anderzijds (PB L 374, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 2082/93 (PB L 193, blz. 20), dat de Commissie na een passend onderzoek van het geval waarin „het bedrag van de toegekende financiële bijstand door de stand van de uitvoering van een actie of maatregel noch gedeeltelijk, noch geheel lijkt te worden gerechtvaardigd” (lid 1), „de bijstand voor de betrokken actie of maatregel [kan] verminderen of schorsen indien het onderzoek een onregelmatigheid bevestigt of een belangrijke wijziging die strijdig is met de aard of de uitvoeringsvoorwaarden van de actie of maatregel en waarvoor niet om haar goedkeuring is verzocht” (lid 2).

17.
    Bij verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad van 21 juni 1999 houdende algemene bepalingen inzake de structuurfondsen (PB L 161, blz. 1) is verordening nr. 4253/88 ingetrokken met ingang van 1 januari 2000. Artikel 54 van verordening nr. 1260/1999 bepaalt evenwel dat genoemde verordening wordt ingetrokken „onverminderd artikel 52, lid 1”. Volgens laatstgenoemde bepaling doet verordening nr. 1260/1999 „geen afbreuk aan de voortzetting noch aan de wijziging, met inbegrip van de gedeeltelijke of volledige intrekking, van bijstandspakketten die [...] de Commissie [heeft] goedgekeurd op grond van [...] verordening [...] nr. 4253/88”.

Feiten die aan de oorsprong liggen van het geding in de zaken T-44/01 en T-126/01 en beschikking tot vermindering van de bijstand aan Eduardo Vieira, SA

18.
    In het kader van de visserijovereenkomst heeft de Spaanse vennootschap Eduardo Vieira, SA (hierna: „SAEV”), een project ingediend om samen met een Argentijnse reder een gemengde vennootschap op te richten onder de benaming Vieira Argentina, SA (hierna: „VASA”). Het project voorzag in de vangst van zwarte Patagonische ijsheek. Het communautaire vaartuig Ibsa Cuarto, later omgedoopt tot Vieirasa XII, moest voor het project worden bestemd.

19.
    Bij brief van 13 oktober 1994 heeft de Commissie SAEV meegedeeld dat het project niet in aanmerking kon komen aangezien de bedoelde vissoort niet tot de in de visserijovereenkomst bedoelde soorten behoorde.

20.
    De Spaanse autoriteiten hebben de Commissie dan bij brief van 20 oktober 1994 de documenten gezonden waaruit blijkt dat het vangstplan dat verzoekster hun had meegedeeld, was gewijzigd. Volgens dit plan zou in de Argentijnse Exclusieve Economische Zone („EEZ”) worden gevist op de in protocol I van de visserijovereenkomst bedoelde overschotsoorten Patagonische grenadier, grenadiervis (macrourus whitsoni) en Argentijnse kabeljauw.

21.
    Bij brief van 8 december 1994 heeft de Commissie SAEV meegedeeld dat haar project door de gemengde commissie van 5 en 6 december 1994 niet was aanbevolen aangezien „de Argentijnse partner de zwarte Patagonische ijsheek (niet in de visserijovereenkomst vermelde vissoort) absoluut in het aan de Argentijnse autoriteiten voorgestelde vangstplan wenste te behouden”.

22.
    Bij faxbericht van 12 december 1994 heeft SAEV de Commissie laten weten dat de Argentijnse partner „had afgezien van de vangst van zwarte Patagonische ijsheek, in een brief van 24 november 1994 aan het Argentijnse directoraat-generaal visvangst en landbouw”.

23.
    De Argentijnse autoriteiten hebben het project goedgekeurd bij besluit nr. 14/95 van 14 juli 1995 en hebben de Vieirasa XII een visvergunning voor overschotsoorten verleend krachtens welke het vaartuig 1 204 ton grenadiervis, 1 204 ton Argentijnse kabeljauw, 301 ton Patagonische grenadier en 301 ton van andere soorten mocht vangen.

24.
    Bij brief van 18 juli 1995 heeft de gemengde vennootschap VASA de Argentijnse autoriteiten verzocht aan de op basis van de visserijovereenkomst verleende visvergunning een bijkomende vergunning toe te voegen voor de vangst van zwarte Patagonische ijsheek.

25.
    Bij beschikking van 25 juli 1995 (hierna: „bijstandsbeschikking van 25 juli 1995”) heeft de Commissie de toekenning van financiële bijstand aan het door SAEV ingediende project (project ARG/ESP/SM/26-94) goedgekeurd „onder de in de bepalingen van de [visserij]overeenkomst [...], in de toepasselijke gemeenschapswetgeving en in de voorschriften van de bijlagen gestelde voorwaarden” (artikel 1).

26.
    In bijlage I bij de bijstandsbeschikking van 25 juli 1995 wordt de bijstand aan SAEV vastgesteld op 1 881 936 ecu. In deze bijlage wordt eveneens de bijstand aan de gemengde vennootschap VASA vastgesteld, ten belope van 15 % van het aan SAEV toegekende bedrag, namelijk 282 290,4 ecu. De totale bijstand voor het project beloopt dus 2 164 226,4 ecu.

27.
    Bijlage I van de bijstandsbeschikking van 25 juli 1995 bepaalt verder: „In de gegevens van de onderhavige bijlage mag geen wijziging worden aangebracht zonder voorafgaande toestemming van de Argentijnse autoriteiten en van de Commissie.”

28.
    Bij besluit van 14 november 1995 hebben de Argentijnse autoriteiten de Vieirasa XII een definitieve visvergunning verleend waarbij de tonnage van de overschotsoorten wordt verminderd tot 750 ton grenadiervis, 230 ton Argentijnse kabeljauw, 230 ton Patagonische grenadier en een nieuwe visvergunning wordt ingevoegd voor 1 800 ton zwarte Patagonische ijsheek.

29.
    Op 27 juni 1996 heeft de Commissie de eerste tranche (80 %) van de bijstand uitbetaald.

30.
    De Vieirasa XII heeft op 5 juli 1996 de Argentijnse wateren definitief verlaten om in internationale wateren te gaan vissen.

31.
    SAEV heeft op 25 februari 1997 verzocht om uitbetaling van het saldo van de bijstand.

32.
    Bij brief van 21 april 1998 heeft de Commissie SAEV meegedeeld dat de procedure tot vermindering van de communautaire bijstand kon worden ingeleid indien SAEV geen bevredigend antwoord zou geven. Volgens de Commissie vormde het vertrek van het vaartuig uit de Argentijnse wateren op 5 juli 1996 een schending van artikel 5, lid 1, van de visserijovereenkomst en van artikel 3, lid 1, van protocol I van deze overeenkomst, aangezien de gemengde vennootschappen worden opgericht voor de exploitatie en eventueel de verwerking van de Argentijnse visbestanden.

33.
    Op 19 mei 1998 heeft SAEV opmerkingen ingediend. In deze brief heeft zij uiteengezet waarom volgens haar de voorwaarden voor bijstandsverlening niet waren geschonden.

34.
    Bij brief van 9 juni 1999 heeft de Commissie SAEV meegedeeld dat volgens haar „uit de toelichting in de brief van 19 mei 1998 niet kon worden geconcludeerd dat de gemeenschapswetgeving was nagekomen, maar dat daaruit wel bleek dat het vaartuig op 5 juli 1996 de Argentijnse wateren had verlaten”. Om deze redenen heeft de Commissie verklaard dat „zij [had] besloten de bijstand voor dit project te verminderen”. In de brief gaf zij aan hoe de vermindering wordt berekend en concludeert zij dat haar een bedrag van 355 477 euro moet worden terugbetaald. Indien SAEV niet met de voorgestelde oplossing instemt, zou de Commissie zich genoodzaakt zien „de lopende procedure tot vermindering en terugvordering voort te zetten”.

35.
    Op deze mededeling is een briefwisseling gevolgd tussen SAEV (brieven van 16 juli 1999, 21 december 1999 en 5 april 2000) en de diensten van de Commissie (brieven van 23 september 1999 en 28 februari 2000). Voorts hebben vergaderingen plaatsgevonden met de vertegenwoordigers van SAEV en de diensten van de Commissie.

36.
    Bij brief van 14 september 2000 heeft de Commissie SAEV meegedeeld dat op basis van een nieuwe berekening volgens haar een bedrag van 419 446 euro moest worden terugbetaald.

37.
    Ervan uitgaande dat de Commissie onwettig had verzuimd haar het saldo van de communautaire bijstand uit te betalen, heeft SAEV bij brief van 21 september 2000 de Commissie formeel aangemaand tot betaling.

38.
    Bij brief van 16 oktober 2000 heeft de Commissie SAEV meegedeeld dat er een procedure tot vermindering van de bijstand aan de reder uit de Gemeenschap lopende was en dat na raadpleging van het permanent comité voor de visserijstructuur een besluit ter zake zou worden vastgesteld.

39.
    Bij beschikking C (2001) 680 def. van 19 maart 2001, gericht aan het Koninkrijk Spanje en aan SAEV, heeft de Commissie de financiële bijstand verminderd die aan deze vennootschap was toegekend. In artikel 2 van de beschikking wordt SAEV gelast het bedrag van 419 446 euro terug te betalen. Deze beschikking spreekt zich niet uit over een eventuele vermindering van de bijstand aan de gemengde vennootschap VASA.

40.
    Beschikking C (2001) 680 def. is gemotiveerd als volgt:

„2.    Krachtens artikel 1 van de [...] beschikking [tot toekenning van bijstand van 25 juli 1995] was de bijstand toegekend onder de in de bepalingen van de [visserij]overeenkomst [...], in de toepasselijke gemeenschapswetgeving en in de voorschriften van de bijlagen gestelde voorwaarden.

3.    De visserijovereenkomst, en in het bijzonder artikel 5, lid 1, daarvan bepaalt dat de oprichting van gemengde vennootschappen in Argentinië de exploitatie van de Argentijnse visbestanden onder de in protocol I en de bijlagen I en II gestelde voorwaarden tot doel heeft; krachtens artikel 6 mogen de gemengde vennootschappen de in protocol I vermelde hoeveelheden vangen.

4.    In punt 3.2.1 van deel B van het door [SAEV] ingevulde en ondertekende aanvraagformulier voor communautaire bijstand is uitdrukkelijk vermeld dat de Commissie enkel financiële bijstand verleent aan projecten die tot doel hebben de visbestanden in de wateren onder de soevereiniteit en/of jurisdictie van het betrokken derde land te exploiteren.

5.    [...]

6.    Bijgevolg werd de communautaire bijstand voor de oprichting van de betrokken gemengde vennootschap enkel toegekend voor de vangst door het vissersvaartuig Ibsa Cuarto van de in de bijlagen bij de [bijstandsbeschikking van 25 juli 1995] genoemde soorten, namelijk de grenadiervis, de Patagonische grenadier en de Argentijnse kabeljauw, en dit in de Argentijnse wateren.

7.    Vanaf 5 juli 1996 heeft het vaartuig Ibsa Cuarto zijn activiteit in de Argentijnse EEZ stopgezet en in de internationale wateren de visserij voortgezet voor de vangst van zwarte Patagonische ijsheek, zonder de Commissie daarover vooraf te hebben aangesproken en zonder haar toestemming te hebben verkregen”.

41.
    Na te hebben vermeld dat zij op 2 juli 1997 kennis heeft genomen van deze situatie, concludeert de Commissie in punt 9 van beschikking C (2001) 680 def. dat SAEV de voorwaarden voor toekenning van de financiële bijstand niet is nagekomen. Vervolgens berekent zij de vermindering van de betrokken bijstand in de punten 10 tot en met 13 van deze beschikking. Zij merkt om te beginnen op dat SAEV overeenkomstig het in verordening nr. 3699/93 vastgestelde steuntarief recht heeft op bijstand ten belope van 688 187 euro wegens de definitieve overdracht van het vaartuig Vieirasa XII aan de gemengde vennootschap. Het saldo van de haar bij de bijstandsbeschikking van 25 juli 1995 verleende bijstand bedraagt dus 1 193 749 euro (1 881 936 - 688 187). Aangezien de Vieirasa XII slechts twaalf maanden (op de voorziene 36 maanden) in de Argentijnse wateren actief is geweest, concludeert de Commissie dat SAEV recht heeft op slechts een derde van de voorziene 1 193 749 euro, dit is 397 916 euro. De aldus verminderde bijstand bedraagt volgens de Commissie in het totaal dus 1 086 103 euro (397 916 + 688 187). SAEV, die reeds 80 % van de bijstand (1 505 549 euro) had ontvangen, moet de Commissie dus 419 446 euro terugbetalen.

Feiten die aan de oorsprong liggen van het geding in zaak T-119/01 en beschikking tot vermindering van de bijstand aan Pescanova

42.
    In het kader van de visserijovereenkomst heeft Pescanova, SA (hierna: „Pescanova”), een project ingediend om samen met een Argentijnse reder Argenova een gemengde vennootschap op te richten onder de benaming „Calanova”. Het project voorzag in de vangst van illex argentinus. Het communautaire vaartuig Orense moest voor het project worden bestemd.

43.
    Bij beschikking van 21 december 1994 (hierna: „bijstandsbeschikking van 21 december 1994”) heeft de Commissie de toekenning van financiële bijstand aan het door Pescanova ingediende project (project ARG/ESP/SM/17-94) goedgekeurd „onder de in de bepalingen van de [visserij]overeenkomst [...], in de toepasselijke gemeenschapswetgeving en in de voorschriften van de bijlagen gestelde voorwaarden” (artikel 1).

44.
    In bijlage I bij de bijstandsbeschikking van 21 december 1994 wordt de bijstand aan Pescanova vastgesteld op 1 824 813 ecu. In deze bijlage wordt eveneens de bijstand aan de gemengde vennootschap Calanova vastgesteld. Deze ontvangt bijstand ten belope van 15 % van het aan Pescanova toegekende bedrag, namelijk 273 721,9 ecu. De totale bijstand voor het project beloopt dus 2 098 534,9 ecu.

45.
    Bijlage I van de bijstandsbeschikking van 21 december 1994 bepaalt verder: „In de gegevens van de onderhavige bijlage mag geen wijziging worden aangebracht zonder voorafgaande toestemming van de Argentijnse autoriteiten en zonder akkoord van de Commissie.”

46.
    Ten gevolge van deze beschikking is de Orense op 23 januari 1995 uit het Spaanse visserijregister geschrapt en op 15 maart 1995 ingeschreven in het Argentijnse nationale scheepsregister. Op 21 april 1995 verkreeg het de nodige visvergunning voor de vangst van 4 000 ton illex argentinus en het begon onmiddellijk met zijn visserijactiviteit.

47.
    Op 23 april 1995 heeft verzoekster de Spaanse autoriteiten verzocht om betaling van de eerste tranche van de financiële bijstand. Dit verzoek is op 13 juni 1995 aan de Commissie overgezonden. Na controle is de betaling verricht.

48.
    Wat de activiteiten in de loop van het jaar 1996 betreft, heeft de Orense na 23 augustus 1996 elke visserijactiviteit in de Argentijnse wateren stopgezet. Het vaartuig is naar de internationale wateren vertrokken. De stopzetting van de visvangst in de Argentijnse wateren zou te wijten zijn aan de uitputting van de visbestanden in deze wateren, waardoor de Argentijnse autoriteiten genoodzaakt waren de visserij te beperken en zelfs te verbieden.

49.
    Op 2 oktober 1996 heeft verzoekster verzocht om uitbetaling van het saldo van de financiële bijstand. Bij deze aanvraag heeft zij het eerste activiteitenverslag van de gemengde vennootschap voor de periode van 30 april 1995 tot en met 30 juni 1996 gevoegd.

50.
    Op het aanvraagformulier voor de betaling van het saldo van de bijstand stond vermeld dat Pescanova zich ertoe verbond „het tweede en het derde activiteitenverslag met betrekking tot het tweede en het derde activiteitenjaar van de vennootschap bij de Commissie in te dienen”.

51.
    De Commissie heeft op 1 januari 1997 het saldo van de financiële bijstand betaald.

52.
    Wat de activiteiten voor het jaar 1997 betreft, is de Orense vooral actief geweest in de internationale wateren, met name de wateren van de Indische Oceaan.

53.
    Op 14 januari 1998 is de Orense gezonken ter hoogte van het eiland Mauritius.

54.
    In mei 1998 heeft Pescanova de Spaanse autoriteiten het tweede activiteitenverslag van de gemengde vennootschap bezorgd met betrekking tot de periode van 1 januari 1996 tot en met 31 december 1996.

55.
    Bij brief van 14 juli 1999 heeft de Commissie Pescanova meegedeeld dat de voorwaarden voor toekenning van communautaire financiële bijstand volgens haar niet waren nagekomen aangezien het door de gemengde vennootschap geëxploiteerde vaartuig zijn visserijactiviteit in de Argentijnse wateren op 23 augustus 1996 had stopgezet. Bijgevolg heeft de Commissie de procedure tot vermindering van de bijstand ingeleid en Pescanova aangemaand opmerkingen in te dienen over de vermindering van de bijstand en de wijze van berekening van de voorgenomen vermindering.

56.
    Bij brief van 10 september 1999 heeft Pescanova de Commissie verzocht nauwkeurig aan te geven welke bepalingen zij had geschonden.

57.
    Op 24 oktober 1999 hebben de Spaanse autoriteiten de Commissie een mededeling van verzoekster over de schipbreuk van het vaartuig bezorgd, alsmede het derde periodieke activiteitenverslag van de gemengde vennootschap van 4 augustus 1998.

58.
    Bij brief van 18 november 1999 heeft de Commissie Pescanova meegedeeld dat zij na het onderzoek van de ingediende opmerkingen het niet nodig achtte terug te komen van haar aanvankelijk standpunt.

59.
    Bij brief van 5 juli 2000 heeft Pescanova de Commissie nogmaals verzocht te preciseren welke bepalingen waren geschonden.

60.
    In haar brief van 18 augustus 2000 heeft de Commissie uitgelegd dat de terugvordering van een gedeelte van de bijstand gerechtvaardigd was omdat de Orense in augustus 1996 zijn activiteit in de Argentijnse wateren had stopgezet zonder de Commissie daarvoor toestemming te vragen.

61.
    Bij brief van 14 september 2000 heeft de Commissie Pescanova meegedeeld dat het terug te betalen bedrag 472 818 euro beliep. Zij verleende haar een termijn van 30 dagen om opmerkingen te maken. Deze opmerkingen zijn bij de Commissie ingediend op 7 november 2000 (bij D. Steffen Schmidt) en op 8 november 2000 (bij G. Gallizioli). Pescanova heeft bijkomende opmerkingen ingediend op 16 februari 2001.

62.
    Bij beschikking C (2001) 727 def. van 19 maart 2001, gericht aan het Koninkrijk Spanje en aan Pescanova, heeft de Commissie de financiële bijstand verminderd die aan deze vennootschap was toegekend. In artikel 2 van de beschikking wordt Pescanova gelast het bedrag van 472 818 euro terug te betalen. Deze beschikking spreekt zich niet uit over een eventuele vermindering van de bijstand aan de gemengde vennootschap Calanova.

63.
    Beschikking C (2001) 727 def. wordt gemotiveerd als volgt:

„4.    Het vissersvaartuig Orense, dat in het kader van de oprichting van de [...] gemengde vennootschap [Calanova] naar Argentinië is vertrokken, heeft zijn visserijactiviteit in de Argentijnse wateren zonder voorafgaande toestemming van de Commissie stopgezet op 23 augustus 1996, dit is zestien maanden na de aanvang van de activiteit van de gemengde vennootschap (op 30 april 1995).

[...]

7.    Krachtens artikel 24, lid 2, van verordening nr. 4253/88 kan de Commissie de bijstand voor de betrokken actie of maatregel verminderen indien bij het passende onderzoek van de zaak een belangrijke wijziging aan het licht komt die strijdig is met de aard of de uitvoeringsvoorwaarden van de actie of maatregel en waarvoor niet om haar goedkeuring is verzocht.

8.    De stopzetting van de visserijactiviteit van bovengenoemd vaartuig is door [Pescanova] niet ter voorafgaande goedkeuring aan de Commissie voorgelegd; deze omstandigheid vormt een belangrijke wijziging van de voorwaarden voor de toekenning van de bedoelde bijstand [...].”

64.
    Deze situatie rechtvaardigt volgens de Commissie met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel een vermindering van de financiële bijstand [beschikking C (2001) 727 def., punt 9]. De Commissie merkt om te beginnen op dat Pescanova bij toepassing van het in verordening nr. 3699/93 neergelegde steuntarief recht heeft op bijstand van 973 740 euro wegens de definitieve overdracht van het vaartuig Orense aan de gemengde vennootschap. Het saldo van de haar bij de bijstandsbeschikking van 21 december 1994 verleende bijstand bedraagt dus 851 073 euro (1 824 813 - 973 740). Aangezien de Orense slechts zestien maanden (op de voorziene 36 maanden) in de Argentijnse wateren actief is geweest, concludeert de Commissie dat Pescanova recht heeft op slechts 16/36 van de voorziene 851 073 euro, dit is 378 255 euro. De aldus verminderde bijstand bedraagt volgens de Commissie in het totaal dus 1 351 995 euro (378 255 + 973 740). Pescanova, die reeds de volledige bijstand (1 824 813 euro) had ontvangen, moet de Commissie dus 472 818 euro terugbetalen [beschikking C (2001) 727 def., punten 10-12].

Procesverloop

65.
    Bij verzoekschrift neergelegd ter griffie van het Gerecht op 26 februari 2001, hebben SAEV en VASA (zaak T-44/01) beroep ingesteld tot vergoeding van de schade die zij hebben geleden ten gevolge van de onwettige schorsing van de hun bij de beschikking van 25 juli 1995 toegekende bijstand.

66.
    Bij verzoekschrift neergelegd ter griffie van het Gerecht op 1 juni 2001, heeft Pescanova (zaak T-119/01) beroep ingesteld tot nietigverklaring van beschikking C (2001) 727 def. van 19 maart 2001 (hierna: „bestreden beschikking in zaak T-119/01”).

67.
    Bij verzoekschrift neergelegd ter griffie van het Gerecht op 8 juni 2001, heeft SAEV (zaak T-126/01) beroep ingesteld tot nietigverklaring van beschikking C (2001) 680 def. van 19 maart 2001 (hierna: „bestreden beschikking in zaak T-126/01”).

68.
    Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Derde kamer) besloten tot de mondelinge behandeling over te gaan. Bij wijze van maatregel tot organisatie van de procesgang als bedoeld in artikel 64 van het Reglement voor de procesvoering, heeft het Gerecht partijen een aantal schriftelijke vragen gesteld. Partijen hebben binnen de gestelde termijn hierop geantwoord.

69.
    Partijen zijn in hun pleidooien en hun antwoorden op de vragen van het Gerecht gehoord tijdens de terechtzittingen van 28 november 2002.

70.
    Na partijen te hebben gehoord over een eventuele voeging, heeft het Gerecht besloten de zaken T-44/01, T-119/01 en T-126/01 te voegen voor het arrest.

Conclusies van partijen

71.
    In zaak T-44/01 concluderen verzoeksters dat het het Gerecht behage:

-    het beroep ontvankelijk te verklaren;

-    krachtens zijn volledige rechtsmacht en op basis van de in het verzoekschrift voorgestelde formules de Commissie te veroordelen tot betaling van een vergoeding ter compensatie van de schade die verzoeksters hebben geleden wegens de vertraging bij de betaling van een gedeelte van de bijstand;

-    de Commissie te verwijzen in de kosten.

72.
    De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:

-    het beroep niet-ontvankelijk, subsidiair ongegrond te verklaren voorzover het betrekking heeft op de gestelde onwettigheid van de procedure tot vermindering van de financiële bijstand;

-    het beroep te verwerpen voor het overige;

-    verzoeksters te verwijzen in de kosten.

73.
    In zaak T-119/01 concludeert verzoekster dat het het Gerecht behage:

-    het beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren;

-    de bestreden beschikking in zaak T-119/01 nietig te verklaren;

-    de Commissie te verwijzen in de kosten.

74.
    De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:

-    het beroep te verwerpen;

-    verzoekster te verwijzen in de kosten.

75.
    In zaak T-126/01 concludeert verzoekster dat het het Gerecht behage:

-    het beroep ontvankelijk te verklaren;

-    de onderhavige zaak en zaak T-44/01 te voegen;

-    de bestreden beschikking in zaak T-126/01 nietig te verklaren;

-    de Commissie te verwijzen in de kosten.

76.
         De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:

-    het verzoek om voeging te verwerpen;

-    het beroep te verwerpen;

-    verzoekster te verwijzen in de kosten.

In rechte

Zaken T-119/01 en T-126/01

77.
    Het Gerecht zal eerst de gegrondheid van de beroepen tot nietigverklaring in de zaken T-119/01 en T-126/01 onderzoeken.

78.
    In deze zaken voeren verzoeksters in het totaal acht middelen aan. Volgens het eerste middel hebben de bestreden beschikkingen geen of een onjuiste rechtsgrondslag. Met het tweede middel betwisten verzoeksters dat hun project een belangrijke wijziging heeft ondergaan die een vermindering van de bijstand kan rechtvaardigen. Het derde middel heeft betrekking op schending van het evenredigheidsbeginsel, en het vierde op onjuiste toepassing van de gemeenschapswetgeving inzake vermindering van financiële bijstand. Het vijfde middel heeft betrekking op schending van het beginsel van de redelijke termijn en schending van het vertrouwens- en het rechtszekerheidsbeginsel. Het zesde middel betreft schending van het recht van verweer, en het zevende tegenstrijdigheid in de bestreden beschikking in zaak T-126/01. Het laatste middel ten slotte is ontleend aan schending van artikel 253 EG.

Het middel inzake een ontbrekende of een onjuiste rechtsgrondslag voor de bestreden beschikkingen

79.
    Verzoeksters merken op dat de visserijovereenkomst geen bepaling bevat op basis waarvan de Commissie de krachtens deze overeenkomst toegekende financiële bijstand voor de oprichting van gemengde vennootschappen kan verminderen. De visserijovereenkomst en de bijstandsbeschikkingen van 21 december 1994 en 25 juli 1995 verwijzen evenmin naar een gemeenschapsregeling die in een procedure voor vermindering van deze financiële bijstand voorziet.

80.
    Verzoekster in zaak T-119/01 leidt hieruit af dat de bestreden beschikking geen rechtsgrondslag heeft.

81.
    Verzoekster in zaak T-126/01 erkent dat de Commissie krachtens een algemeen rechtsbeginsel communautaire financiële bijstand moet kunnen schorsen, verminderen en/of intrekken indien niet aan de voorwaarden voor toekenning van de bijstand is voldaan. Volgens haar mocht de Commissie de bestreden beschikking in zaak T-126/01 evenwel niet baseren op verordening nr. 4253/88. Zij merkt dienaangaande op dat verordening nr. 4253/88 van toepassing is op de structuurfondsen. De in het kader van de visserijovereenkomst toegekende bijstand is geen structurele bijstand. Voorts wordt de financiering van de acties in het kader van de visserijovereenkomst toegerekend op kredietlijn B7-8000 van onderafdeling B7 (externe maatregelen) van de gemeenschapsbegroting, terwijl de in het kader van verordening nr. 4253/88 voorgenomen acties deel uitmaken van onderafdeling B2 (structurele acties) van die begroting.

82.
    Het Gerecht stelt allereerst vast dat de bestreden beschikkingen, wat de rechtsgrondslag betreft, gebaseerd zijn op verordening nr. 4253/88, met name op artikel 24 daarvan, alsmede op verordening nr. 3447/93 waarbij de visserijovereenkomst namens de Gemeenschap is goedgekeurd.

83.
    Onderzocht moet worden of verordening nr. 3447/93 en de visserijovereenkomst de Commissie bevoegdheid verlenen om de bestreden beschikkingen vast te stellen.

84.
    Dienaangaande bevatten verordening nr. 3447/93 en de visserijovereenkomst, zoals verzoeksters terecht opmerken, geen specifieke bepaling betreffende een mogelijke vermindering of intrekking van in het kader van deze overeenkomst toegekende bijstand.

85.
    Aangezien de Gemeenschap overeenkomstig artikel 7 van de visserijovereenkomst en artikel 3, lid 1, van protocol I van de visserijovereenkomst financiële bijstand verleent voor de oprichting van gemengde vennootschappen, moet zij echter ook bevoegdheid hebben om deze bijstand te verminderen indien niet aan de voorwaarden voor toekenning van de bijstand is voldaan (zie in die zin arrest Gerecht van 20 november 2002, Lagardère en Canal+/Commissie, T-251/00, Jurispr. blz. II-4825, punt 130).

86.
    Zoals de Commissie opmerkt, zou elke andere uitlegging van de visserijovereenkomst immers strijdig zijn met de algemene rechtsbeginselen die de rechtsstelsels van de lidstaten gemeen hebben, zoals het verbod van ongerechtvaardigde verrijking of het beginsel dat wederkerige verbintenissen kunnen worden opgezegd wanneer een van de overeenkomstsluitende partijen haar verplichtingen niet nakomt.

87.
    Hieruit volgt dat de Commissie op basis van verordening nr. 3447/93 en de visserijovereenkomst, in het algemeen bevoegd was om de bestreden beschikkingen vast te stellen.

88.
    Wat de vraag betreft of verordening nr. 4253/88 de Commissie een specifieke bevoegdheid verleende om de bestreden beschikkingen vast te stellen, zij vervolgens eraan herinnerd dat de Commissie overeenkomstig artikel 24 van deze verordening na een passend onderzoek de krachtens deze verordening verleende bijstand kan „verminderen of schorsen indien het onderzoek een onregelmatigheid bevestigt of een belangrijke wijziging die strijdig is met de aard of de uitvoeringsvoorwaarden van de actie of maatregel en waarvoor niet om haar goedkeuring is verzocht”.

89.
    Derhalve moet worden onderzocht of de bijstandsbeschikkingen van 21 december 1994 en 25 juli 1995 juridisch gebaseerd zijn op verordening nr. 4253/88. In dat geval vormt deze verordening overeenkomstig artikel 24 ervan een passende rechtsgrondslag voor de bestreden beschikkingen.

90.
    Dienaangaande moet in de eerste plaats worden vastgesteld dat de bijstandsbeschikkingen van 21 december 1994 (zaak T-119/01) en 25 juli 1995 (zaak T-126/01) enkel verordening nr. 3447/93 houdende goedkeuring van de visserijovereenkomst, uitdrukkelijk als rechtsgrondslag vermelden.

91.
    Luidens artikel 1, lid 1, van deze beschikkingen wordt de bijstand evenwel verleend „onder de in de bepalingen van de [visserij]overeenkomst [...], in de toepasselijke gemeenschapswetgeving en in de voorschriften van de bijlagen gestelde voorwaarden”.

92.
    De verwijzing naar de „toepasselijke gemeenschapswetgeving” moet met name worden opgevat als een verwijzing naar verordening nr. 4253/88. Dienaangaande zij eraan herinnerd dat deze verordening een ruime werkingssfeer heeft. Zoals de titel ervan vermeldt, heeft zij betrekking op de „coördinatie van de bijstandsverlening uit de onderscheiden structuurfondsen enerzijds en van die bijstandsverlening met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten anderzijds”. Zij is eveneens van toepassing op de diverse „acties met een structureel karakter” (artikel 3, lid 1, van verordening nr. 4253/88). De verlening van financiële bijstand voor de oprichting van gemengde vennootschappen in het kader van de visserijovereenkomst heeft een structureel karakter. Zoals in de tweede overweging van de considerans van de bijstandsbeschikkingen van 21 december 1994 en 25 juli 1995 is vermeld, beantwoordt de oprichting van gemengde vennootschappen, waarbij vaartuigen uit de Gemeenschap worden gebruikt en nieuwe visserijzones worden opengesteld voor reders uit de Gemeenschap, aan „de doelstellingen van het communautaire structuurbeleid” op het gebied van de visserij.

93.
    Verzoekster in zaak T-126/01 kan geen argument putten uit de kredietlijn van de begroting die voor de financiering van de bijstand in het kader van de visserijovereenkomst is gebruikt. De voorwaarden voor de terbeschikkingstelling van de kredieten die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de acties in het kader van de visserijovereenkomst, kunnen geen invloed hebben op de procedurele vereisten voor de vaststelling van een beschikking tot toekenning van financiële bijstand in het kader van de visserijovereenkomst (zie in die zin arrest Hof van 30 mei 1989, Commissie/Raad, 242/87, Jurispr. blz. 1425, punt 18).

94.
    Aangezien de bijstand terecht onder meer op basis van verordening nr. 4253/88 is verleend, was de Commissie materieel bevoegd om de bestreden beschikkingen eveneens op deze verordening, en met name op artikel 24 daarvan, te baseren.

95.
    Ten slotte moet de temporele werkingssfeer van verordening nr. 4253/88 nog worden onderzocht.

96.
    Er zij immers aan herinnerd dat verordening nr. 4253/88 met ingang van 1 januari 2000 is ingetrokken door verordening nr. 1260/1999. Artikel 54 van verordening nr. 1260/1999 bepaalt evenwel dat genoemde verordening wordt ingetrokken „onverminderd artikel 52, lid 1”. Volgens deze bepaling doet verordening nr. 1260/99 „geen afbreuk aan de voortzetting noch aan de wijziging, met inbegrip van de gedeeltelijke of volledige intrekking, van bijstandspakketten die [...] de Commissie [heeft] goedgekeurd op grond van [...] verordening nr. 4253/88”.

97.
    Aangezien de onderhavige financiële bijstand deel uitmaakt van „bijstandspakketten die [...] de Commissie [heeft] goedgekeurd op grond van [...] verordening nr. 4253/88 [...]” (zie punten 89-94 supra), moet worden geconcludeerd dat de procedure tot vermindering van deze bijstand overeenkomstig de in het vorige punt genoemde bepalingen ook na 1 januari 2000 nog steeds door artikel 24 van verordening nr. 4253/88 werd geregeld.

98.
    Hieruit volgt dat de bij verordening nr. 3447/93 namens de Gemeenschap goedgekeurde visserijovereenkomst, alsmede verordening nr. 4253/88, met name artikel 24 daarvan, de Commissie bevoegdheid verlenen om de gemeenschapsbijstand die verzoeksters hebben ontvangen, te verminderen. Hierna zal evenwel nog moeten worden onderzocht of voldaan is aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 24 van verordening nr. 4253/88 (zie punten 113-135).

99.
    Verzoekster in zaak T-126/01 merkt voorts op dat de rechtspositie van de gemengde vennootschap in overleg tussen de Gemeenschap en de Argentijnse Republiek is vastgesteld. Verzoekster meent dat de Commissie overeenkomstig de visserijovereenkomst, alvorens de bijstand te verminderen, de voorafgaande toestemming van de Argentijnse autoriteiten en het advies van de bij de visserijovereenkomst ingestelde gemengde commissie had moeten verkrijgen. Dienaangaande verwijst zij naar artikel 10 van de visserijovereenkomst krachtens hetwelk de gemengde commissie met name de taak heeft „het beheer van de projecten te controleren en op de besteding van de voor deze projecten bestemde financiële bijstand als bedoeld in artikel 7 toezicht te houden”, en naar voetnoot 1 van bijlage I bij de bijstandsbeschikking van 25 juli 1995 luidens welke „[i]n de gegevens van deze bijlage [...] geen wijziging [mag] worden aangebracht zonder voorafgaande toestemming van de Argentijnse autoriteiten en van de Commissie”. Het bedrag van de aan verzoekster toegekende financiële bijstand behoort tot de gegevens van die bijlage.

100.
    Dienaangaande merkt het Gerecht allereerst op dat de visserijovereenkomst geen specifieke bepaling betreffende vermindering of intrekking van financiële bijstand bevat. De vraag rijst evenwel of uit de algemene opzet van de visserijovereenkomst en meer in het bijzonder uit de door verzoekster aangehaalde bepalingen impliciet maar noodzakelijk voortvloeit dat de Commissie verplicht was de gemengde commissie vooraf te raadplegen en de goedkeuring van de Argentijnse autoriteiten te verkrijgen alvorens de financiële bijstand te verminderen die in het kader van de visserijovereenkomst aan een reder uit de Gemeenschap, zoals verzoekster in zaak T-126/01, was toegekend.

101.
    Met betrekking tot de selectie van de projecten die in aanmerking komen voor financiering door de Gemeenschap, bepaalt bijlage III, punt 2, bij de visserijovereenkomst dat de projecten om te beginnen door de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat of lidstaten bij de Commissie worden ingediend.

102.
    Vervolgens legt de Gemeenschap overeenkomstig bijlage III, punt 3, bij de visserijovereenkomst aan de gemengde commissie „de lijst voor van projecten die voor de financiële bijstand [...] in aanmerking komen”. Volgens deze bepaling toetst de gemengde commissie de projecten aan diverse criteria (zie punt 6).

103.
    Volgens bijlage III, punten 4 en 5, bij de visserijovereenkomst worden de projecten op aanbeveling van de gemengde commissie goedgekeurd door „de Argentijnse uitvoerende autoriteit en door de Gemeenschap”.

104.
    Uit deze bepalingen kan niet worden afgeleid dat de Commissie verplicht is de gemengde commissie te raadplegen en de goedkeuring van de Argentijnse autoriteiten te verkrijgen alvorens te besluiten tot vermindering van de financiële bijstand aan een reder uit de Gemeenschap voor de oprichting van een gemengde vennootschap. Dienaangaande moet worden vastgesteld dat de visserijovereenkomst uit twee gedeelten bestaat: het internationale gedeelte, namelijk de samenwerking tussen de Gemeenschap en de Republiek Argentinië, en het communautaire gedeelte, met onder meer de bijstandsverlening door de Commissie aan reders uit de Gemeenschap met het oog op de oprichting van gemengde vennootschappen in het kader van de visserijovereenkomst.

105.
    De selectie en de toetsing van de projecten van gemengde vennootschappen behoort tot het internationale gedeelte van de visserijovereenkomst. De oprichting van dergelijke vennootschappen is immers een instrument van samenwerking tussen de Gemeenschap en de Republiek Argentinië in de visserijsector. Overeenkomstig de in de punten 101 tot en met 103 aangehaalde bepalingen vereist de selectie van de projecten als dusdanig dat deze binnen de gemengde commissie worden geëvalueerd en zowel door de Gemeenschap als door de Argentijnse autoriteiten worden goedgekeurd.

106.
    De toekenning van financiële bijstand aan reders uit de Gemeenschap voor de geselecteerde projecten daarentegen is een eenzijdige handeling van de Gemeenschap en behoort derhalve tot het communautaire gedeelte van de visserijovereenkomst.

107.
    Voorts moet worden vastgesteld dat de Commissie overeenkomstig bijlage III, punt 2, bij de visserijovereenkomst eerst alle projecten onderzoekt die door de lidstaten bij haar zijn ingediend „overeenkomstig de in de communautaire wetgeving vastgestelde voorschriften ter zake”. Krachtens punt 3 van deze bijlage legt de Commissie de gemengde commissie enkel de projecten voor die naar haar mening voor financiële bijstand in aanmerking kunnen komen.

108.
    Artikel 3, lid 4, van protocol I bij de visserijovereenkomst bevestigt bovendien dat de interne gemeenschapswetgeving van toepassing is op de in het kader van de visserijovereenkomst aan de reder uit de Gemeenschap toegekende bijstand. Volgens deze bepaling dienen immers „[d]e voorschriften inzake het aanvragen van de bijstand en de wijze waarop de communautaire bijstand aan de [...] reder uit de Gemeenschap wordt uitbetaald, [...] met de in de communautaire wetgeving vastgestelde voorschriften ter zake in overeenstemming te zijn”.

109.
    Verzoekster in zaak T-126/01 kan geen argument putten uit artikel 10 van de visserijovereenkomst, volgens hetwelk de gemengde commissie de taak heeft „het beheer van de projecten te controleren en op de besteding van de voor deze projecten bestemde financiële bijstand als bedoeld in artikel 7 toezicht te houden”. Deze bepaling verleent de gemengde commissie immers geen bevoegdheid met betrekking tot de toekenning of de vermindering van financiële bijstand.

110.
    Ten slotte moet ook het argument dat is gebaseerd op voetnoot 1 van bijlage I bij de bijstandsbeschikking van 25 juli 1995 (zie punt 99), worden verworpen. Een beschikking tot vermindering van bijstand aan een reder uit de Gemeenschap kan immers niet worden beschouwd als een beschikking tot wijziging van „de gegevens” van de aanvankelijke toekenningsbeschikking in de zin van bovengenoemde voetnoot. Het gaat om een autonome beschikking waarbij gevolgen worden verbonden aan de niet-nakoming van de voorwaarden voor bijstandsverlening.

111.
    Uit het voorgaande volgt dat aangezien de toekenning van financiële bijstand aan reders uit de Gemeenschap en de vermindering daarvan eenzijdige handelingen van de Gemeenschap vormen die tot het communautaire gedeelte van de visserijovereenkomst behoren, de Commissie de bestreden beschikking in zaak T-126/01, die uitsluitend tot de betrokken reder uit de Gemeenschap was gericht, kon vaststellen zonder de gemengde commissie te raadplegen en zonder de Argentijnse autoriteiten vooraf om toestemming te verzoeken.

112.
    Bijgevolg moet het onderhavige middel in zijn geheel worden afgewezen.

Het middel ontleend aan het ontbreken van een belangrijke wijziging van het project die vermindering van de bijstand zou kunnen rechtvaardigen

113.
    In de bestreden beschikkingen in de zaken T-119/01 en T-126/01 stelt de Commissie dat het door de gemengde vennootschap geëxploiteerde vaartuig gedurende een periode van minstens 36 maanden actief moest blijven in de Argentijnse EEZ. De Commissie stelt in deze beschikkingen vast dat de door de gemengde vennootschappen geëxploiteerde vaartuigen hun visserijactiviteit in de Argentijnse wateren respectievelijk op 23 augustus en 5 juli 1996 hadden stopgezet. Dit is respectievelijk na zestien maanden en na twaalf maanden activiteit in de Argentijnse EEZ. Volgens de Commissie rechtvaardigt deze belangrijke wijziging van het project in de zin van artikel 24 van verordening nr. 4253/88 de vermindering van de bijstand.

114.
    In de bestreden beschikking in zaak T-126/01 wordt ook bezwaar gemaakt tegen het feit dat de Vieirasa XII heeft gevist op een niet in de visserijovereenkomst vermelde vissoort, namelijk de zwarte Patagonische ijsheek.

115.
    Het Gerecht stelt vast dat verzoeksters niet betwisten dat de door de gemengde vennootschappen geëxploiteerde vaartuigen, namelijk de Orense in zaak T-119/01 en de Vieirasa XII in zaak T-126/01, hun visserijactiviteit in de Argentijnse wateren hebben stopgezet en deze wateren in de loop van het jaar 1996 hebben verlaten, hoewel verzoekster in zaak T-119/01 de juiste datum daarvan betwist (zie punten 146-151 infra). Zij betwisten evenmin dat zij niet hebben gepoogd de voorafgaande toestemming van de Commissie te verkrijgen alvorens de Argentijnse wateren te verlaten. In zaak T-126/01 verklaart verzoekster voorts dat de Vieirasa XII een visvergunning voor met name 1 800 ton zwarte Patagonische ijsheek bezat. Zij stelt dat het vaartuig de Argentijnse wateren heeft verlaten om met name op deze soort te vissen. Verzoeksters betogen evenwel dat deze omstandigheden niet kunnen worden beschouwd als belangrijke wijzigingen van het project in de zin van artikel 24 van verordening nr. 4253/88 die de vermindering van de bijstand rechtvaardigen.

116.
    In de eerste plaats zij opgemerkt, met betrekking tot de vraag of het verlaten van de Argentijnse wateren kan worden beschouwd als een belangrijke wijziging van het project in de zin van artikel 24 van verordening nr. 4253/88, dat een van de voornaamste doelstellingen die de Gemeenschap met de sluiting van de visserijovereenkomst voor ogen had, erin bestond toegang tot Argentijnse visbestanden te verschaffen voor de reders uit de Gemeenschap. Dienaangaande luidt het in de eerste overweging van de considerans van verordening nr. 3447/93 waarbij de visserijovereenkomst namens de Gemeenschap wordt goedgekeurd, dat met deze overeenkomst „nieuwe vangstmogelijkheden aan vissers uit de Gemeenschap worden toegekend”. Ter bereiking van deze doelstelling wordt de oprichting van gemengde vennootschappen gestimuleerd. Volgens artikel 2, sub e, van de visserijovereenkomst worden gemengde vennootschappen immers opgericht „met het doel de Argentijnse visbestanden te exploiteren en eventueel te verwerken, bij voorrang met het oog op de voorziening van de markt van de Gemeenschap”. Ook luidens artikel 5, lid 1, van de visserijovereenkomst worden gemengde vennootschappen opgericht „met het oog op de gezamenlijke exploitatie, en eventueel verwerking, van de Argentijnse visbestanden”.

117.
    Derhalve zijn de in het kader van de visserijovereenkomst opgerichte gemengde vennootschappen verplicht Argentijnse visbestanden te exploiteren en eventueel te verwerken.

118.
    Vervolgens zij eraan herinnerd dat de Commissie bij de beschikkingen van 21 december 1994 en 25 juli 1995 verzoeksters financiële bijstand heeft verleend voor de oprichting van een gemengde vennootschap in het kader van de visserijovereenkomst. Luidens artikel 1 van deze beschikkingen wordt de financiële bijstand toegekend „onder de in de bepalingen van de visserijovereenkomst [...] gestelde voorwaarden”, en volgens de eerste overweging van de considerans van de bijstandsbeschikkingen voorziet deze overeenkomst in „de voorwaarden en de uitvoeringsregels voor de oprichting van gemengde vennootschappen”. Bijgevolg zijn de voorwaarden waaraan de gemengde vennootschappen in de visserijovereenkomst moeten voldoen, de voorwaarden voor toekenning van bijstand.

119.
    Derhalve moet worden aangenomen dat voor toekenning van financiële bijstand aan verzoeksters in casu onder meer moet zijn voldaan aan de voorwaarde dat de betrokken gemengde vennootschappen Argentijnse visbestanden exploiteren en eventueel verwerken. Enkel in Argentijnse wateren gevangen visserijproducten behoren evenwel tot de Argentijnse visbestanden.

120.
    Verzoekster in zaak T-126/01 kan niet beweren dat visserijproducten die door een vaartuig onder Argentijnse vlag zowel binnen als buiten de wateren van de Argentijnse EEZ zijn gevangen, als Argentijnse visbestanden moeten worden aangemerkt. De visserijovereenkomst heeft immers tot doel de Gemeenschap toegang te verschaffen tot nieuwe visserijzones in de Argentijnse EEZ.

121.
    Overigens moet worden vastgesteld dat verzoeksters in het aanvraagformulier voor communautaire financiële bijstand uitdrukkelijk hebben vermeld dat zij in de Argentijnse EEZ actief zouden zijn. Ditzelfde formulier (punt 3.2) bevat nog volgende waarschuwing:

„De Commissie verleent enkel financiële bijstand aan projecten die tot doel hebben visbestanden te exploiteren in de wateren onder de soevereiniteit of jurisdictie van het derde land waarop de gemengde vennootschap betrekking heeft [...]”

122.
    Uit een en ander volgt dat de toekenning van financiële bijstand in casu gebonden is aan de voorwaarde dat de gemengde vennootschap actief is in de wateren onder Argentijnse jurisdictie of soevereiniteit. Door die wateren te verlaten en bijgevolg de visserijactiviteit in die wateren stop te zetten, zonder voorafgaande toestemming van de Commissie, hebben de Orense (zaak T-119/01) en de Vieirasa XII (zaak T-126/01) deze voorwaarde kennelijk geschonden.

123.
    Verzoeksters betogen evenwel dat het noodzakelijk was de Argentijnse wateren te verlaten omdat de visbestanden in de Argentijnse EEZ uitgeput waren of omdat de Argentijnse autoriteiten de visserij zelfs hadden verboden of beperkt. De Argentijnse autoriteiten hadden bovendien toestemming gegeven om de Argentijnse wateren te verlaten.

124.
    Deze argumenten kunnen niet worden aanvaard. Het Gerecht herinnert er dienaangaande aan dat op de begunstigden van communautaire financiële bijstand een verplichting tot informatie en loyale samenwerking rust. Deze verplichting is inherent aan een dergelijke bijstandsregeling en essentieel voor de goede werking ervan. Overeenkomstig deze verplichting hadden verzoeksters de Commissie moeten inlichten over de problemen bij de uitvoering van de projecten. Indien de Commissie correct was geïnformeerd, had zij eventuele maatregelen kunnen nemen om de visserijovereenkomst overeenkomstig artikel 9, lid 1, daarvan aan te passen aan de nieuwe omstandigheden.

125.
    De door de gemengde vennootschappen geëxploiteerde vaartuigen mochten de Argentijnse EEZ in elk geval niet zonder voorafgaande toestemming van de Commissie verlaten aangezien de exploitatie of de verwerking van de Argentijnse visbestanden een van de voornaamste voorwaarden voor toekenning van de communautaire financiële bijstand vormde.

126.
    In de tweede plaats zij opgemerkt, met betrekking tot de eventuele schending van de voorwaarden voor toekenning van de bijstand wegens de vangst van een niet in de visserijovereenkomst vermelde vissoort, namelijk de zwarte Patagonische ijsheek, dat dit argument enkel in zaak T-126/01 is aangevoerd.

127.
    Vastgesteld moet evenwel worden dat de vangst van een niet door de visserijovereenkomst vermelde vissoort geen invloed heeft gehad op de vermindering van de bijstand in de bestreden beschikking in zaak T-126/01. Blijkens het dossier viste de Vieirasa XII, die sinds 14 november 1995 beschikte over een Argentijnse visvergunning voor de vangst van met name 1 800 ton zwarte Patagonische ijsheek, reeds vóór zijn vertrek uit de Argentijnse wateren op 5 juli 1996 op deze soort, zonder dat de Commissie de communautaire bijstand wegens deze omstandigheid had verminderd. Verzoekster erkent zelfs dat het vaartuig juist wegens de schaarste van de zwarte Patagonische ijsheek in de Argentijnse wateren, ervoor heeft gekozen de Argentijnse EEZ te verlaten en in de internationale wateren te gaan vissen.

128.
    Ter terechtzitting hebben partijen erkend dat het vertrek van de Vieirasa XII uit de Argentijnse EEZ de enige grond was voor de vermindering van de bijstand die aan verzoekster in zaak T-126/01 was toegekend.

129.
    Bijgevolg falen de argumenten van verzoekster in zaak T-126/01 ten betoge dat geen enkele bepaling van de visserijovereenkomst en de bijstandsbeschikking van 25 juli 1995 voor de gemengde vennootschap een verbod inhield om op zwarte Patagonische ijsheek te vissen.

130.
    In de derde plaats moet nog worden onderzocht of de in het kader van de visserijovereenkomst opgerichte gemengde vennootschappen verplicht waren gedurende een periode van ten minste 36 maanden in de Argentijnse wateren te vissen. Enkel verzoekster in zaak T-119/01 betwist dat de gemengde vennootschappen daartoe verplicht zijn.

131.
    Het Gerecht stelt dienaangaande vast dat volgens voetnoot 2 van bijlage I bij de bijstandsbeschikking van 21 december 1994 de begunstigde, om de uitbetaling van de bijstand aan te vragen, de door de gemengde commissie op haar vergadering van 5 en 6 december 1994 goedgekeurde formulieren moest gebruiken. In het formulier dat verzoekster in zaak T-119/01 heeft ingevuld om het saldo van de bijstand aan te vragen, heeft zij zich verbonden „het tweede en het derde periodieke verslag met betrekking tot het tweede en het derde activiteitenjaar van de vennootschap bij de Commissie in te dienen”. Hieruit volgt noodzakelijkerwijs dat de activiteit van de gemengde vennootschap ten minste drie jaar moest duren.

132.
    Ook het formulier dat verzoekster in zaak T-119/01 voor de indiening van het eerste activiteitenverslag heeft gebruikt, vermeldde dat het tweede verslag „twaalf maanden na indiening van het eerste periodieke verslag bij de Commissie”, en het derde „twaalf maanden na indiening van het tweede periodieke verslag bij de Commissie” moesten worden ingediend.

133.
    Aangezien de in het kader van de visserijovereenkomst opgerichte gemengde vennootschap gedurende ten minste drie jaar verslag moest uitbrengen over haar activiteit, heeft de Commissie in de bestreden beschikking in zaak T-119/01 terecht vastgesteld, dat een dergelijke vennootschap moest kunnen doen blijken van een activiteit van ten minste drie jaar, die overeenkomstig de definitie van de gemengde vennootschap in Argentijnse wateren moest worden verricht.

134.
    Laatstgenoemd argument is dus evenmin gegrond.

135.
    Bijgevolg moet het middel in zijn geheel worden verworpen.

Het middel inzake schending van het evenredigheidsbeginsel

136.
    Subsidiair stellen verzoeksters dat de bestreden beschikkingen het evenredigheidsbeginsel schenden.

137.
    In casu heeft de Commissie het evenredigheidsbeginsel geschonden door een mechanisme voor vermindering van bijstand toe te passen waarin geen onderscheid wordt gemaakt tussen de hoofdverplichtingen en de nevenverplichtingen die op de begunstigde van de bijstand rusten (arrest Hof van 23 mei 1996, Maas, C-326/94, Jurispr. blz. I-2643, punt 29). Verzoeksters merken dienaangaande op dat de begunstigden van de bijstand alle op hen rustende hoofdverplichtingen zijn nagekomen, namelijk de oprichting van een gemengde vennootschap, de doorhaling van een vaartuig in het gemeenschapsregister, en de inschrijving ervan in het visserijregister van een derde land, alsmede de prioritaire bevoorrading van de gemeenschapsmarkt.

138.
         Aangezien alle hoofdverplichtingen zijn nagekomen, schendt de regeling van vermindering pro rata temporis voor de maanden waarin een van de nevenverplichtingen niet is nagekomen, het evenredigheidsbeginsel.

139.
    Het Gerecht herinnert eraan, dat het in artikel 5 EG neergelegde evenredigheidsbeginsel volgens vaste rechtspraak verlangt dat handelingen van de gemeenschapsinstellingen niet verder gaan dan wat passend en noodzakelijk is ter bereiking van het beoogde doel (zie, met name, arrest Hof van 17 mei 1984, Denkavit Nederland, 15/83, Jurispr. blz. 2171, punt 25; arresten Gerecht van 19 juni 1997, Air Inter/Commissie, T-260/94, Jurispr. blz. II-997, punt 144, en 12 oktober 1999, Conserve Italia/Commissie, T-216/96, Jurispr. blz. II-3139, punt 101).

140.
    In de bestreden beschikkingen heeft de Commissie rekening gehouden met de omstandigheid dat de communautaire bijstand waarop verzoeksters recht hebben, uit twee onderdelen bestaat, namelijk „enerzijds een bedrag dat overeenstemt met dat van de premie voor de definitieve verplaatsing naar een derde land, en anderzijds een bedrag dat overeenstemt met de periode van activiteit van het betrokken vaartuig in de Argentijnse wateren in verhouding tot de reglementaire periode van 36 maanden, berekend per verstreken maand en met aftrek van het bedrag van de premie voor definitieve verplaatsing” (bestreden beschikking in zaak T-119/01, punt 9, en bestreden beschikking in zaak T-126/01, punt 10).

141.
    Uit de bestreden beschikkingen blijkt dus dat de bijstand aan de reder uit de Gemeenschap wegens de inschrijving van een vaartuig uit de Gemeenschap in het Argentijnse visserijregister niet is verminderd. Dit punt wordt overigens niet betwist. De bijstand die bij de beschikkingen van 21 december 1994 en 25 juli 1995 is toegekend, na aftrek van het bedrag voor de verplaatsing van het door de gemengde vennootschap geëxploiteerde vaartuig, is verminderd voor de periode waarin het vaartuig niet in de Argentijnse EEZ actief is geweest.

142.
    De vermindering pro rata temporis van de bijstand voor de periode waarin het vaartuig niet in de Argentijnse EEZ actief is geweest, is volstrekt evenredig met de verweten tekortkoming, namelijk de stopzetting van de visserijactiviteit in de Argentijnse EEZ. Aangezien de Gemeenschap met de visserijovereenkomst hoofdzakelijk tot doel heeft de reders uit de Gemeenschap toegang tot de Argentijnse EEZ te bieden, moet de verplichting tot exploitatie of verwerking van de Argentijnse visbestanden worden beschouwd als een hoofdverplichting die inherent is aan het stelsel van bijstandsverlening aan gemengde vennootschappen (zie punten 116-125; zie ook arrest Gerecht van 17 oktober 2002, Astipesca/Commissie, T-180/00, Jurispr. blz. II-3985, punt 91).

143.
    Zoals verzoeksters betogen, zijn de oprichting van de gemengde vennootschap en de prioritaire bevoorrading van de gemeenschapsmarkt (zie punt 137 supra) natuurlijk eveneens hoofdverplichtingen in het stelsel van bijstandsverlening. Opgemerkt zij evenwel, dat de gemengde vennootschap wordt opgericht „met het doel de Argentijnse visbestanden te exploiteren en eventueel te verwerken” (artikel 2, sub e, van de visserijovereenkomst) en dat met de prioritaire bevoorrading van de gemeenschapsmarkt bevoorrading met in de Argentijnse EEZ gevangen visbestanden wordt bedoeld. Derhalve brengt het verlaten van de Argentijnse wateren, zonder toestemming van de Commissie, noodzakelijkerwijze mee dat de andere hoofdverplichtingen van de begunstigde van de bijstand zijn geschonden.

144.
    Verzoeksters merken vervolgens op, dat de Orense en de Vieirasa XII de Argentijnse EEZ hebben verlaten wegens de uitputting van de visbestanden in deze zone. Ten gevolge van deze situatie hebben de Argentijnse autoriteiten bovendien de visserij beperkt of verboden.

145.
    Het Gerecht is evenwel van oordeel dat de Commissie in de bestreden beschikkingen met deze omstandigheden geen rekening hoefde te houden. Verzoeksters hadden de Commissie immers vooraf om toestemming moeten verzoeken alvorens de Argentijnse wateren te verlaten (zie eveneens punten 124 en 125).

146.
    Verzoekster in zaak T-119/01 betwist nog de juiste datum waarop de Orense de Argentijnse EEZ heeft verlaten. Volgens haar was dat op 2 oktober 1996 en niet op 23 augustus 1996.

147.
    Het Gerecht stelt vast dat de Commissie zich in de bestreden beschikking beroept op het feit dat „[h]et vissersvaartuig Orense, dat in het kader van de oprichting van genoemde gemengde vennootschap naar Argentinië is verplaatst, zijn visserijactiviteit in de Argentijnse wateren heeft stopgezet op 23 augustus 1996, zonder voorafgaande toestemming van de Commissie” (punt 4).

148.
    Deze stopzetting van de visserijactiviteit in de Argentijnse wateren met betrekking tot het jaar 1996 is niet betwist. Uit het tweede activiteitenverslag over de visserijactiviteit van de Orense blijkt immers dat „de visserijactiviteit in 1996 is begonnen op 31 januari en is beëindigd op 23 augustus”. Verzoekster bevestigt in punt 2 van haar repliek dat „de vennootschap de Commissie dus wel degelijk blijkt te hebben meegedeeld dat de visserijactiviteit in Argentinië slechts tot 23 augustus 1996 had geduurd”.

149.
    Evenmin is betwist dat de Orense vervolgens de Argentijnse EEZ daadwerkelijk heeft verlaten. Tijdens het laatste trimester van 1996, of ten minste vanaf 2 oktober 1996, heeft de Orense immers in de internationale wateren gevist.

150.
    Ten slotte erkent verzoekster, wat het jaar 1997 betreft, dat de Orense in de internationale wateren actief was, ook al stelt zij dat de vangsten in de Argentijnse wateren miniem waren. Niettemin moet worden vastgesteld dat verzoekster geen bewijselementen aanvoert waaruit blijkt dat zij in 1997 enige visserijactiviteit in de Argentijnse wateren heeft verricht. Op 14 januari 1998 is de Orense gezonken ter hoogte van het eiland Mauritius.

151.
    In deze omstandigheden, en ongeacht de juiste datum waarop de Orense de Argentijnse EEZ heeft verlaten, kon de Commissie redelijkerwijze aannemen, ter berekening van het bedrag van de bijstand waarop verzoekster recht had, dat de Orense de exploitatie van de Argentijnse visbestanden had stopgezet op 23 augustus 1996, slechts zestien maanden na de oprichting van de gemengde vennootschap op 30 april 1995. Rekening houdend met de minimumduur van de visvangst in de Argentijnse EEZ van 36 maanden (zie punt 133) heeft de Commissie terecht aangenomen dat verzoekster slechts recht had op een bedrag dat overeenstemt met 16/36 van de aanvankelijk toegekende financiële bijstand.

152.
    Verzoekster in zaak T-119/01 stelt verder dat de bestreden beschikking het evenredigheidsbeginsel schendt omdat de Commissie geen rekening heeft gehouden met de schipbreuk van de Orense. Schipbreuk vormt een geval van overmacht.

153.
    Er zij evenwel aan herinnerd dat de Orense op 14 januari 1998 is gezonken in de Indische Oceaan ter hoogte van het eiland Mauritius. Op het tijdstip van de schipbreuk was het vaartuig dus niet meer actief in de Argentijnse wateren. Daarom hoefde de Commissie met de schipbreuk van de Orense geen rekening te houden toen zij in de bestreden beschikking het bedrag vaststelde van de bijstand waarop verzoekster definitief recht had.

154.
    Gelet op het voorgaande, moet het middel inzake schending van het evenredigheidsbeginsel worden verworpen.

Het middel inzake onjuiste toepassing van de gemeenschapswetgeving inzake vermindering van financiële bijstand

155.
    Verzoekster in zaak T-126/01 merkt op dat verordening nr. 4028/86 met ingang van 1 januari 1994 is ingetrokken bij verordening nr. 2080/93. De Commissie heeft artikel 44 van deze verordening evenwel gedurende de gehele administratieve procedure toegepast. Zo is overeenkomstig de artikelen 44 en 47 van verordening nr. 4028/86 het permanent comité voor de visserijstructuur geraadpleegd. Verzoekster voegt hieraan toe, dat de Commissie voor de berekening van het bedrag van de vermindering van de bijstand in de bestreden beschikking de bepalingen van verordening nr. 3699/93 heeft toegepast. Onder de regeling van verordening nr. 3699/93 oefenen evenwel de nationale autoriteiten en niet de Commissie het beheer uit. Volgens verzoekster heeft de Commissie dus zowel een ingetrokken verordening als een verordening die haar geen bevoegdheid verleent, toegepast.

156.
    Verzoekster in zaak T-126/01 merkt voorts op dat de toepassing van verordening nr. 4028/86 dan wel van verordening nr. 3699/93 heel andere gevolgen heeft wat de berekening betreft van het bedrag van de bijstand waarop zij recht had wegens de definitieve overdracht van de Vieirasa XII. Overeenkomstig de schaal van verordening nr. 4028/86 had verzoekster bijstand kunnen ontvangen ten belope van 784 140 euro in plaats van 688 187 euro, welk bedrag in de bestreden beschikking is vastgesteld op basis van verordening nr. 3699/93.

157.
    Het Gerecht stelt vast de bestreden beschikking in zaak T-126/01 is gebaseerd op verordening nr. 4253/88, met name op artikel 24 daarvan, alsmede op verordening nr. 3477/93 waarbij de visserijovereenkomst namens de Gemeenschap is goedgekeurd. Noch verordening nr. 4028/86 noch verordening nr. 3699/93 vormen dus de rechtsgrondslag van de bestreden beschikking.

158.
    Dat de Commissie conform verordening nr. 4028/86 een comité heeft geraadpleegd, bewijst niet dat de bestreden beschikking in zaak T-126/01 op deze verordening was gebaseerd. Deze verordening was immers niet meer van kracht toen verzoekster op 26 juli 1994 haar project tot oprichting van een gemengde vennootschap indiende, zodat de procedure tot vermindering van de bijstand (zie punt 15 en arrest Astipesca/Commissie, aangehaald in punt 142, punt 61) in casu niet meer door deze verordening kon worden geregeld. De vrijwillige raadpleging van een comité waarvan de raadpleging niet verplicht was, heeft geen invloed op de wettigheid van een handeling, die voor het overige is vastgesteld met inachtneming van de voor de vaststelling daarvan voorgeschreven procedures.

159.
    De bestreden beschikking bevat inderdaad een verwijzing naar verordening nr. 3699/93. De Commissie heeft immers de schaal van verordening nr. 3699/93 toegepast voor de berekening van het bedrag van de bijstand voor de definitieve overdracht van de Vieirasa XII aan de gemengde vennootschap.

160.
    Dienaangaande moet worden vastgesteld, dat noch de twee handelingen waarop de bestreden beschikking is gebaseerd, namelijk verordening nr. 4253/88 en verordening nr. 3447/93 waarbij de visserijovereenkomst namens de Gemeenschap is goedgekeurd, noch de visserijovereenkomst zelf overigens, specifieke bepalingen bevatten met betrekking tot het gedeelte van de bijstand dat verschuldigd is voor de overdracht van een vaartuig uit de Gemeenschap aan de gemengde vennootschap. De bijstandsbeschikking van 25 juli 1995 verleent aldus een totaal bedrag aan de reder uit de Gemeenschap en aan de gemengde vennootschap zonder het bedrag voor de overdracht van het vaartuig te preciseren.

161.
    Toen de Commissie, na de schending van de voorwaarden voor toekenning van de bijstand aan verzoekster in zaak T-126/01 te hebben vastgesteld, het definitieve bedrag berekende van de bijstand waarop verzoekster recht had, heeft zij eerst het bedrag kunnen vaststellen dat verzoekster voor de overdracht van het vaartuig had ontvangen, aangezien dit gedeelte van de financiële bijstand volgens haar niet hoefde te worden verminderd (zie punten 140 en 141 supra). Dienaangaande verwijst de Commissie in de bestreden beschikking in zaak T-126/01 (punt 11) naar de bepalingen van verordening nr. 3699/93.

162.
    Al heeft de Commissie tijdens de administratieve procedure in haar brief van 28 februari 2000 verwezen naar verordening nr. 4028/86, toch moet worden opgemerkt dat zij in haar brief van 14 september 2000 verzoekster heeft meegedeeld dat zij de schaal van verordening nr. 3699/93 zou toepassen ter berekening van het bedrag van de bijstand dat zij verzoekster verschuldigd was voor de definitieve overdracht van de Vieirasa XII aan de gemengde vennootschap. Verzoekster heeft haar standpunt hierover bepaald in haar brief van 21 september 2000.

163.
    Verzoekster in zaak T-126/01 kan de Commissie niet verwijten dat zij in de bestreden beschikking niet de schaal van verordening nr. 4028/86 heeft toegepast voor de berekening van het bedrag van de bijstand waarop zij recht had wegens de overdracht van het vaartuig. Deze verordening was immers niet meer van kracht toen verzoekster haar project tot oprichting van een gemengde vennootschap indiende, namelijk op 26 juli 1994 (zie punt 158). Aangezien de Commissie voor de berekening van het definitieve bedrag van de aan verzoekster verschuldigde bijstand enkel gebonden was door het evenredigheidsbeginsel, heeft zij zich op goede gronden laten leiden door de analogie met de bepalingen van verordening nr. 3699/93 om het bedrag vast te stellen dat zij verzoekster wegens de overdracht van het vaartuig verschuldigd was. Aldus streefde zij er immers naar de behandeling van een in het kader van de visserijovereenkomst opgerichte gemengde vennootschap af te stemmen op die van de gemengde vennootschappen die binnen de werkingssfeer van verordening nr. 3699/93 vallen.

164.
    Uit het voorgaande volgt dat dit middel eveneens moet worden afgewezen.

Het middel inzake schending van het beginsel van de redelijke termijn van de procedure en inzake schending van het vertrouwens- en het rechtszekerheidsbeginsel

165.
    Verzoekster in zaak T-126/01 stelt dat de Commissie in de onderhavige zaak de verplichting om binnen een redelijke termijn te handelen heeft geschonden. Onder verwijzing naar de naar analogie geldende rechtspraak van het Hof en het Gerecht inzake staatssteun (arrest Hof van 26 februari 1987, Consorzio Cooperative d'Abruzzo/Commissie, 15/85, Jurispr. blz. 1005, en conclusie van advocaat-generaal Mischo bij dit arrest, Jurispr. blz. 1014; arrest Hof van 24 november 1987, RSV/Commissie, 223/85, Jurispr. blz. 4617), betoogt verzoekster dat in het gemeenschapsrecht een op de vereisten van rechtszekerheid en behoorlijk bestuur gebaseerd algemeen beginsel bestaat krachtens hetwelk de administratie verplicht is haar bevoegdheden binnen bepaalde tijdsgrenzen uit te oefenen omwille van de bescherming van het gewettigd vertrouwen dat de burgers in deze administratie hebben gesteld. Wanneer de Commissie ook na een buitengewoon lange termijn terugbetaling van financiële bijstand vordert, handelt zij derhalve niet met de vereiste zorgvuldigheid, voldoet zij niet aan de vereisten inzake rechtszekerheid, en evenmin aan die van behoorlijk bestuur.

166.
    Verzoekster in zaak T-126/01 herinnert eraan dat zij op 25 februari 1997 reeds had verzocht om betaling van het saldo van de communautaire bijstand, in verband waarmee de procedure tot vermindering is ingeleid. De Commissie heeft meer dan vier jaar nodig gehad om de bestreden beschikking vast te stellen. De Commissie heeft drie jaar en negen maanden nodig gehad sinds het begin van de verificaties, op 21 april 1998, die uitsluitend betrekking hadden op de zone waarin de Vieirasa XII werkzaam was. Zij wijst erop dat zij reeds op 7 juli 1997 haar visvergunning aan de Commissie had meegedeeld. In het bijzonder is moeilijk te begrijpen waarom de Commissie een jaar en een maand nodig heeft gehad om op verzoeksters opmerkingen van 19 mei 1998 te antwoorden. De Commissie heeft in haar brief van 9 juni 1999 verklaard dat deze opmerkingen enkel bevestigden dat het vaartuig op 5 juli 1996 de Argentijnse wateren had verlaten.

167.
    Het Gerecht herinnert eraan dat de eerbiediging van het beginsel van de redelijke termijn een algemeen beginsel van gemeenschapsrecht is dat de Commissie in het kader van haar administratieve procedures moet nakomen (zie arrest Gerecht van 22 oktober 1997, SCK en FNK/Commissie, T-213/95 en T-18/96, Jurispr. blz. II-1739, punt 56).

168.
    Vastgesteld moet worden dat de administratieve procedure in casu lang heeft geduurd. Dienaangaande zij eraan herinnerd dat verzoekster in zaak T-126/01 op 25 februari 1997 heeft verzocht om betaling van het saldo van de communautaire bijstand. De Commissie verklaart zelf in de bestreden beschikking (punt 8) dat zij op 2 juli 1997 kennis heeft gekregen van het motief dat de vermindering van de bijstand aan verzoekster rechtvaardigde, namelijk het definitieve vertrek van de Vieirasa XII uit de Argentijnse EEZ op 5 juli 1996.

169.
    Bovendien is de bestreden beschikking in zaak T-126/01 eerst op 19 maart 2001 gegeven. Tijdens de administratieve procedure is er natuurlijk herhaaldelijk contact geweest tussen de Commissie enerzijds en de Spaanse autoriteiten en verzoekster anderzijds (zie punten 32-38 supra). In de onderhavige zaak zijn er niettemin periodes geweest dat er niets gebeurde en waarvoor de Commissie geen enkele uitleg geeft. Aldus heeft de Commissie, nadat zij verzoeksters opmerkingen van 19 mei 1998 over haar brief van 21 april 1998 had ontvangen, niets ondernomen tot 9 juni 1999, toen zij verzoekster liet weten dat zij had besloten een procedure tot vermindering van de bijstand in te leiden.

170.
    De schending van het beginsel van eerbiediging van de redelijke termijn, gesteld dat zij is aangetoond, rechtvaardigt evenwel niet de automatische nietigverklaring van de bestreden beschikking (arresten Gerecht van 20 april 1999, Limburgse Vinyl Maatschappij e.a./Commissie, T-305/94-T-307/94, T-313/94-T-316/94, T-318/94, T-325/94, T-328/94, T-329/94 en T-335/94, Jurispr. blz. II-931, punt 122, en 30 mei 2002, Onidi/Commissie, T-197/00, JurAmbt. blz. I-A-69 en II-325, punt 96).

171.
    Volgens verzoekster in zaak T-126/01 moet de bestreden beschikking nietig worden verklaard omdat het tijdsverloop bij verzoekster een gewettigd vertrouwen heeft doen ontstaan dat de financiële bijstand definitief verkregen was.

172.
    Het Gerecht oordeelt in casu evenwel dat de vertraging waarmee de Commissie in zaak T-126/01 de bestreden beschikking heeft vastgesteld, bij verzoekster niet het gewettigd vertrouwen kon doen ontstaan dat de Commissie de haar verleende bijstand niet meer kon verminderen.

173.
    Dienaangaande moet worden vastgesteld dat uit de briefwisseling tussen de Commissie en verzoekster (zie punten 32-38 supra) telkens opnieuw blijkt dat de Commissie voornemens was de toegekende bijstand te verminderen. De onderhavige zaak verschilt dus fundamenteel van de zaak die aanleiding heeft gegeven tot het arrest RSV/Commissie (aangehaald in punt 165 supra), waarin het Hof erkende dat het vertrouwen van de begunstigde van onwettige staatssteun gewettigd was, omdat de procedure tussen de Commissie en de betrokken lidstaat buitengewoon lang had geduurd.

174.
    Het vertrouwen van verzoekster in zaak T-126/01 dat het saldo van de bijstand haar zou worden uitbetaald, was hoe dan ook niet langer gewettigd zodra verzoekster de voorwaarden voor toekenning van de bijstand overtrad (zie in die zin arrest Gerecht van 15 september 1998, Branco/Commissie, T-142/97, Jurispr. blz. II-3567, punten 97 en 105-107).

175.
    Verzoekster in zaak T-119/01 stelt dat haar bij de beschikking van 21 december 1994 financiële bijstand is toegekend voor de oprichting van een gemengde vennootschap zonder dat hierin was bepaald welke voorwaarden aan die bijstand waren verbonden, en zonder dat hierin naar de eventueel toepasselijke wetgeving werd verwezen. In het verleden heeft de Commissie de bijstand aan gemengde vennootschappen nooit verminderd, zelfs niet in geval van flagrante overtreding van de toepasselijke wetgeving. Zij wijst erop dat zij de Argentijnse autoriteiten heeft meegedeeld dat zij de wateren van dit land verliet, daarbij veronderstellend dat deze autoriteiten dit bericht aan de gemengde commissie zouden doorzenden. De schipbreuk van de Orense is aan de Argentijnse autoriteiten en aan de Commissie meegedeeld. Aangezien de visserijovereenkomst niet voorziet in een procedure voor vermindering van de bijstand, en gelet op het stilzitten van de Argentijnse autoriteiten en de termijn tussen de schipbreuk van de Orense in januari 1998 en de inleiding van de procedure door de Commissie in juli 1999, schendt de bestreden beschikking de beginselen van rechtszekerheid en bescherming van het gewettigd vertrouwen.

176.
    Het Gerecht herinnert om te beginnen eraan dat de Orense blijkens de visserijovereenkomst, het aanvraagformulier voor communautaire bijstand en de bijstandsbeschikking actief moest zijn in de Argentijnse wateren (zie punten 116-125 supra).

177.
    In een geval als het onderhavige, waarin de begunstigde van bijstand een hoofdvoorwaarde voor toekenning van bijstand niet nakomt, kan deze begunstigde zich niet beroepen op de beginselen van bescherming van het gewettigd vertrouwen en rechtszekerheid om te verhinderen dat de Commissie de bijstand vermindert die hem was toegekend (zie in die zin arrest Branco/Commissie, aangehaald in punt 174, punt 97, en de aangehaalde rechtspraak).

178.
    In elk geval heeft de Commissie verzoekster in zaak T-119/01 nooit duidelijk de verzekering gegeven dat zij geen vermindering van de financiële bijstand zou toepassen, ook niet in geval van schending van de voorwaarde dat het door de gemengde vennootschap geëxploiteerde vaartuig actief moest zijn in de Argentijnse EEZ (zie in die zin beschikking Gerecht van 11 maart 1996, Guérin automobiles/Commissie, T-195/95, Jurispr. blz. II-171, punt 20; arrest Gerecht van 16 oktober 1996, Efisol/Commissie, T-336/94, Jurispr. blz. II-1343, punt 31).

179.
    Ten slotte voert verzoekster geen bewijzen aan dat de Commissie inbreuken op de toepasselijke voorschriften inzake gemengde vennootschappen niet zou vervolgen. Overigens kan het feit dat tegen eventuele vroegere onregelmatigheden niets is ondernomen, bij verzoekster geenszins een gewettigd vertrouwen doen ontstaan.

180.
    Hieruit volgt dat ook dit middel moet worden afgewezen.

Het middel inzake schending van het recht van verweer

181.
    Na eraan te hebben herinnerd dat het recht van verweer moet worden geëerbiedigd in elke procedure die tot een bezwarend besluit kan leiden (arrest Hof van 29 juni 1994, Fiskano/Commissie, C-135/92, Jurispr. blz. I-2885; arresten Gerecht van 6 december 1994, Lisrestal e.a./Commissie, T-450/93, Jurispr. blz. II-1177, en Air Inter/Commissie, aangehaald in punt 139 supra), stelt verzoekster in zaak T-119/01 dat zij in de administratieve procedure niet daadwerkelijk is gehoord. Zij heeft de Commissie herhaaldelijk verzocht aan te duiden welke de precieze bepalingen van de visserijovereenkomst of van de toepasselijke wetgeving zijn die zij zou hebben overtreden. Voorts heeft de Commissie zich nooit uitgesproken over de gevolgen van de schipbreuk van de Orense.

182.
    Het Gerecht herinnert eraan dat de bestreden beschikking in zaak T-119/01 gebaseerd is op de overweging dat de aan de toekenning van bijstand verbonden voorwaarden niet zijn nagekomen. De bestreden beschikking is dus niet gebaseerd op een precieze bepaling van de visserijovereenkomst of van de gemeenschapswetgeving inzake financiële bijstand. De vermindering van de bijstand is ingegeven door de overweging dat de Orense slechts 16 maanden van de aanvankelijk voorziene 36 maanden in de Argentijnse wateren actief is geweest. Het vaartuig heeft zijn visserijactiviteit in de Argentijnse wateren immers stopgezet op 23 augustus 1996.

183.
    Vastgesteld zij dat de Commissie verzoekster van dit bezwaar in kennis heeft gesteld bij brieven van 14 juli 1999, 18 augustus 2000 en 14 september 2000. Bovendien heeft de Commissie bij brieven van 14 juli 1999 en 14 september 2000 verzoekster uitdrukkelijk verzocht daarover opmerkingen in te dienen.

184.
    In die omstandigheden is er geen sprake van schending van het recht van verweer.

185.
    Ook dit middel moet dus worden afgewezen.

Het middel inzake tegenstrijdigheid van de bestreden beschikking

186.
    Verzoekster in zaak T-126/01 stelt dat de betaling van het saldo van de bijstand is geschorst ten aanzien van de gemengde vennootschap VASA zonder dat zij de kans heeft gekregen daarover opmerkingen in te dienen. Zij stelt vast dat het in november 2000 aan het permanent comité voor de visserijstructuur voorgelegde ontwerp van beschikking melding maakte van vermindering van de bijstand aan verzoekster en aan VASA. De bestreden beschikking is tegenstrijdig omdat zij enkel betrekking heeft op de bijstand aan verzoekster. De bijstand aan de reder uit de Gemeenschap en aan de gemengde vennootschap vormt immers één enkel bijstandspakket. Zij merkt voorts op dat de gemengde vennootschap, die als eigenaar van het vaartuig verantwoordelijk was voor het beheer ervan, de beslissingen heeft genomen die aan de basis liggen van de vermindering van de financiële bijstand. Verzoekster en VASA moeten dus op gelijke voet worden behandeld.

187.
    Het Gerecht stelt vast dat de bestreden beschikking in zaak T-126/01 enkel tot verzoekster is gericht. Zij strekt enkel tot vermindering van de bijstand die aan haar is toegekend. Een onderzoek naar de situatie van de gemengde vennootschap VASA is dus niet relevant in het kader van het onderhavige beroep.

188.
    Vervolgens moet worden vastgesteld dat blijkens artikel 3, lid 2, van protocol I van de visserijovereenkomst de door de Commissie aan de gemengde vennootschappen toegekende communautaire bijstand wordt uitbetaald aan de bevoegde Argentijnse autoriteit, die bepaalt onder welke voorwaarden het geld wordt besteed en beheerd. De procedure voor de aanvraag en de uitbetaling van de bijstand aan de gemengde vennootschappen, die Argentijnse vennootschappen zijn, wordt dus geregeld door bepalingen van Argentijns recht.

189.
    In deze omstandigheden kan verzoekster in zaak T-126/01 zich niet verzetten tegen het feit dat de bestreden beschikking enkel is gericht tot de reder uit de Gemeenschap. De gemengde vennootschap VASA, die haar verzoek om uitbetaling van het saldo van de financiële bijstand bij de bevoegde Argentijnse autoriteiten moest indienen, heeft deze stap namelijk eerst ondernomen op 23 april 2001, ongeveer een maand na de vaststelling van de bestreden beschikking.

190.
    Het onderhavige middel moet dus eveneens worden afgewezen.

Het middel inzake schending van artikel 253 EG

191.
    Onder verwijzing naar het arrest van het Hof van 2 april 1998, Commissie/Sytraval en Brink's France (C-367/95 P, Jurispr. blz. I-1719) en naar de rechtspraak volgens welke een toereikende motivering in het bijzonder noodzakelijk is wanneer de Commissie over een ruime beoordelingsbevoegdheid beschikt (arrest Hof van 15 juli 1960, Präsident e.a./Hoge Autoriteit, 36/59-38/59 en 40/59, Jurispr. blz. 885), betoogt verzoekster in zaak T-119/01 dat de bestreden beschikking ontoereikend is gemotiveerd.

192.
    In de eerste plaats vermeldt de bestreden beschikking nergens welke bepalingen van de visserijovereenkomst of van de eventueel toepasselijke reglementering zijn geschonden. In de tweede plaats maakt de bestreden beschikking geen melding van de uitputting van de visbestanden in de Argentijnse wateren die de Argentijnse autoriteiten ertoe hebben genoopt de visserijactiviteit te beperken. De schipbreuk van de Orense wordt evenmin vermeld. De beschikking verklaart dus ook niet waarom deze gebeurtenissen niet als gevallen van overmacht kunnen worden beschouwd. In de derde plaats vermeldt de bestreden beschikking niet op welke rechtsgrondslag de vermindering van de bijstand is gebaseerd.

193.
    Dienaangaande herinnert het Gerecht eraan, dat volgens vaste rechtspraak de door artikel 253 EG vereiste motivering moet beantwoorden aan de juridische aard van de betrokken handeling en de redenering van de instelling die de handeling heeft verricht, duidelijk en ondubbelzinnig tot uitdrukking moet doen komen, zodat de belanghebbenden de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel kunnen kennen en het Gerecht zijn toezicht kan uitoefenen (arrest Hof van 2 februari 1988, Van der Kooy e.a./Commissie, 67/85, 68/85 en 70/85, Jurispr. blz. 219, punt 71; arrest Astipesca/Commissie, aangehaald in punt 142, punt 125).

194.
    Wanneer het gaat om een beschikking tot vermindering van communautaire financiële bijstand voor een project dat niet is uitgevoerd zoals voorzien, moet in de motivering van een dergelijke handeling worden aangegeven waarom de in aanmerking genomen afwijkingen niet aanvaardbaar zijn geacht. Overwegingen betreffende de omvang van deze afwijkingen of het ontbreken van voorafgaande toestemming kunnen op zich in dit verband geen toereikende motivering vormen (arrest Gerecht van 5 maart 2002, Le Canne/Commissie, T-241/00, Jurispr. blz. II-1251, punt 55).

195.
    Bij de vraag of de motivering van een handeling aan de vereisten van artikel 253 EG voldoet, moet evenwel niet alleen acht worden geslagen op de bewoordingen ervan, doch ook op de context en op het geheel van rechtsregels die de betrokken materie beheersen (arrest Commissie/Sytraval en Brink's France, aangehaald in punt 191, punt 63).

196.
    In casu zij opgemerkt dat, anders dan in de zaak die aanleiding heeft gegeven tot het arrest Le Canne/Commissie (aangehaald in punt 194 supra), de bestreden beschikking duidelijk aangeeft welke de strekking van de litigieuze wijziging is en waarom deze wijziging, vanwege haar omvang, een rechtvaardiging vormt voor de vermindering van de bijstand waartoe in casu is besloten. Uit de bestreden beschikking blijkt immers duidelijk en ondubbelzinnig dat de Commissie opkomt tegen het feit dat de Orense na 23 augustus 1996, nauwelijks zestien maanden na de oprichting van de gemengde vennootschap, in internationale wateren aan het vissen was en niet, zoals voorzien, in de Argentijnse EEZ, hoewel de verplichting om de visbestanden in de wateren van het in de bijstandsbeschikking bedoelde derde land te exploiteren en eventueel te verwerken, een hoofdvoorwaarde voor deze toekenning vormt (bestreden beschikking, punt 4; zie ook punten 116-125 en 130-134 supra).

197.
    De Commissie hoefde niet te verklaren waarom haars inziens de uitputting van de visbestanden en de schipbreuk van de Orense geen relevantie hadden voor de berekening van de vermindering van de bijstand. De vermindering van de bijstand wordt immers gerechtvaardigd door het feit dat de Orense sinds 23 augustus 1996 geen visserijactiviteit meer verrichtte in de Argentijnse wateren. De beweerde uitputting van de visbestanden die aanleiding heeft gegeven tot het vertrek van de Orense naar de internationale wateren waar het vaartuig nadien is gezonken, was voor verzoekster geen rechtvaardiging om de Commissie niet vooraf om toestemming te vragen voor het vertrek uit de Argentijnse wateren, waartoe zij krachtens haar verplichting tot informatie en loyale samenwerking gehouden was (bestreden beschikking, punt 8; zie ook punten 123-125, 152 en 153).

198.
    Bijgevolg kunnen verzoeksters argumenten inzake ontoereikende motivering niet worden aanvaard.

199.
    Dit middel moet dus eveneens worden afgewezen.

200.
    Uit een en ander volgt dat de beroepen tot nietigverklaring in de zaken T-119/01 en T-126/01 moeten worden verworpen.

Zaak T-44/01

Het beroep tot schadevergoeding

201.
    Met deze vordering vorderen de reder uit de Gemeenschap SAEV en de gemengde vennootschap VASA vergoeding van de schade die zij hebben geleden ten gevolge van de onwettige schorsing van de bijstand die hun bij beschikking van 25 juli 1995 was toegekend.

202.
    Het Gerecht herinnert aan de vaste rechtspraak, dat de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap in de zin van artikel 288, tweede alinea, EG slechts kan ontstaan indien is voldaan aan een aantal voorwaarden betreffende de onrechtmatigheid van de aan de gemeenschapsinstellingen verweten gedraging, de werkelijk geleden schade, en een causaal verband tussen die gedraging en de gestelde schade (zie arrest Hof van 7 mei 1992, Pesquerias De Bermeo en Naviera Laida/Commissie, C-258/90 en C-259/90, Jurispr. blz. I-2901, punt 42).

203.
    Verzoeksters stellen om te beginnen dat de in casu verweten onwettige gedraging hierin bestaat, dat de Commissie de betaling van het saldo van de bijstand heeft geschorst zonder de wezenlijke vormvoorschriften in acht te nemen.

204.
    De geleden schade kan volgens verzoeksters op twee manieren worden berekend. In de eerste plaats kan de rente in aanmerking worden genomen die vervallen is over een lening welke VASA in 1998 wegens de niet-betaling van het saldo van de bijstand heeft moeten aangaan. De geleden schade is gelijk aan de rente die verzoeksters verschuldigd zijn over het bedrag van de lening dat overeenstemt met het saldo van de financiële bijstand. Een andere berekeningswijze van de schade bestaat erin, dat de verschuldigde vertragingsrente wordt berekend over het saldo van de bijstand waarop verzoeksters recht hebben.

205.
    Wat het causaal verband betreft, verklaren verzoeksters dat de geleden schade „als directe, onmiddellijke en uitsluitende oorzaak het uitblijven van een officieel besluit tot schorsing van de betaling van het saldo van de bijstand heeft, hetgeen een onrechtmatige handeling vormt” (verzoekschrift, punt 143).

206.
    Volgens de Commissie is het beroep niet-ontvankelijk. Dienaangaande herinnert zij eraan, dat het onderhavige beroep gebaseerd is op de onwettigheid van de procedure die heeft geleid tot de vaststelling van de bestreden beschikking in zaak T-126/01 op 19 maart 2001. Het onderhavige beroep zou er aldus toe leiden dat een oordeel wordt uitgesproken over de wettigheid van een handeling die nog niet bestaat ten tijde van de instelling van de schadevordering, zodat wordt vooruitgelopen op de gevolgen van een eventueel beroep tot nietigverklaring van deze handeling.

207.
    Het Gerecht is van oordeel dat dit argument moet worden afgewezen. Met het onderhavige beroep vorderen verzoeksters vergoeding van de schade die zij hebben geleden ten gevolge van de onrechtmatige schorsing van de financiële bijstand waarop zij recht hebben. Het is evenwel niet onmogelijk dat de schorsing van financiële bijstand in de loop van de administratieve procedure strekkende tot vaststelling van een beschikking tot vermindering van financiële bijstand, schade berokkent aan een partij die bij deze procedure is betrokken, voordat de beschikking tot vermindering van de bijstand wordt vastgesteld.

208.
    Tot staving van hun argumenten aangaande de onrechtmatigheid van de schorsing van de bijstand, merken verzoeksters allereerst op dat de Commissie uiterlijk op 27 augustus 1997 een formele schorsingsbeschikking had moeten vaststellen indien zij serieus betwijfelde of verzoeksters voldeden aan de voorwaarden waaronder de bijstand was toegekend.

209.
    Dit argument kan niet worden aanvaard. Zelfs indien de Commissie onwettig had verzuimd uiterlijk op 27 augustus 1997 een formele schorsingsbeschikking vast te stellen, hetgeen niet is bewezen, moet immers worden vastgesteld dat dit stilzitten verzoeksters geen schade heeft kunnen berokkenen. Indien de Commissie deze beschikking op 27 augustus 1997 of zelfs eerder had vastgesteld, zou het saldo van de bijstand immers evenmin zijn betaald.

210.
    Ten slotte betogen verzoeksters dat de Commissie bij brief van 21 april 1998 (zie punt 32 supra) een impliciete schorsingsbeschikking ten aanzien van SAEV heeft vastgesteld. De impliciete schorsingsbeschikking is onwettig. Aangezien de visserijovereenkomst niet naar verordening nr. 4253/88 verwijst, is de schorsingsprocedure in casu op een onjuiste rechtsgrondslag gebaseerd. Voorts betogen verzoeksters dat de Commissie de schorsingsprocedure van de visserijovereenkomst zelf niet is nagekomen, aangezien de gemengde commissie niet is geraadpleegd en de Commissie de Argentijnse autoriteiten niet om goedkeuring heeft verzocht. De impliciete schorsingsbeschikking schendt bovendien het beginsel van eerbiediging van de redelijke termijn en is in strijd met het recht van verweer van de gemengde vennootschap VASA.

211.
    Dienaangaande is het Gerecht van oordeel dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen enerzijds de positie van de communautaire reder SAEV, de enige vennootschap die betrokken was bij de procedure tot vermindering van bijstand waarbij de betaling van de bijstand impliciet was geschorst, en anderzijds de positie van de gemengde vennootschap VASA.

212.
    Wat in de eerste plaats SAEV betreft, moet worden vastgesteld dat de brief van 21 april 1998 of in elk geval de brief van 9 juni 1999 waarmee de Commissie SAEV meedeelde dat zij had besloten de haar toegekende financiële bijstand te verminderen (zie punt 34 supra), noodzakelijkerwijze tot gevolg heeft gehad dat het saldo van de aanvankelijk in het vooruitzicht gestelde bijstand niet werd uitbetaald. Bijgevolg moet worden aangenomen dat SAEV adressaat was van een impliciete beschikking tot schorsing van de bijstand. Gelet op de rechtspraak (arrest Hof van 25 mei 2000, Ca'Pasta/Commissie, C-359/98 P, Jurispr. blz. I-3977, punten 30-32 en 36-39; arrest Astipesca/Commissie, aangehaald in punt 142, punt 141), gaat het om een bezwarend besluit waartegen SAEV binnen de termijn had kunnen opkomen, hetgeen zij evenwel niet heeft gedaan. De beschikking tot schorsing van de bijstand is derhalve definitief geworden ten aanzien van SAEV.

213.
    Het Gerecht herinnert eraan, dat de vordering tot schadevergoeding krachtens artikel 288, tweede alinea, EG weliswaar een zelfstandige beroepsweg is in het kader van de in het gemeenschapsrecht voorziene beroepsmogelijkheden, zodat de niet-ontvankelijkheid van een beroep tot nietigverklaring als zodanig niet de niet-ontvankelijkheid van een beroep tot schadevergoeding meebrengt (zie met name arrest Gerecht van 15 maart 1995, Cobrecaf e.a./Commissie, T-514/93, Jurispr. blz. II-621, punt 58, en de aldaar aangehaalde rechtspraak), maar dat een beroep tot schadevergoeding niettemin niet-ontvankelijk moet worden verklaard wanneer het in werkelijkheid strekt tot intrekking van een definitief geworden individuele beschikking en, indien het zou slagen, ertoe zou leiden dat de rechtsgevolgen van deze beschikking teniet worden gedaan (arrest Hof van 26 februari 1986, Krohn/Commissie, 175/84, Jurispr. blz. 753, punten 32 en 33; arresten Cobrecaf e.a./Commissie, reeds aangehaald, punt 59, en Astipesca/Commissie, aangehaald in punt 142 supra, punt 139).

214.
    Zijn derhalve niet-ontvankelijk schadevorderingen die strekken tot betaling van een bedrag dat overeenstemt met de rechten die verzoeksters ten gevolge van een definitief geworden beschikking zijn onthouden (arrest Cobrecaf e.a./Commissie, aangehaald in punt 213 supra, punt 60), alsmede schadevorderingen die betrekking hebben op de betaling van vertragingsrente over dit bedrag (arresten Cobrecaf e.a./Commissie, aangehaald in punt 213 supra, punt 62, en Astipesca/Commissie, aangehaald in punt 142, punt 140).

215.
    In casu stellen verzoeksters twee formules voor ter berekening van de schade ten gevolge van de gestelde onrechtmatige schorsing van de bijstand (zie punt 204 supra). Het gaat echter telkens om een formule die ertoe strekt de rente te berekenen die verschuldigd is over het bedrag van het saldo van de bijstand. Derhalve moet worden vastgesteld, dat de op de gestelde onrechtmatigheid van de schorsing van de bijstand gebaseerde schadevordering in werkelijkheid strekt tot betaling van een bedrag ter opheffing van de rechtsgevolgen die voortvloeien uit de beschikking tot schorsing met betrekking tot de vertraagde betaling van het saldo, welke rechtsgevolgen door de ongeldigverklaring van die beschikking in het kader van een tijdig en met succes ingesteld beroep tot nietigverklaring zouden zijn opgeheven, gelet op de uitvoeringsmaatregelen die de Commissie overeenkomstig artikel 233 EG moet treffen (arrest Astipesca/Commissie, aangehaald in punt 142, punt 146).

216.
    Bijgevolg moet het beroep, rekening houdend met de in de punten 213 en 214 supra aangehaalde rechtspraak, niet-ontvankelijk worden verklaard voorzover het betrekking heeft op de schade ten gevolge van de gestelde onwettigheid van de impliciete schorsingsbeschikking die de Commissie ten aanzien van SAEV heeft vastgesteld.

217.
    Wat de gemengde vennootschap VASA betreft, merken verzoeksters op dat hun recht van verweer is geschonden aangezien deze vennootschap niet is gehoord in de procedure die tot de vaststelling van de bestreden beschikking in zaak T-126/01 heeft geleid.

218.
    Er zij evenwel aan herinnerd, dat de Commissie geen beschikking tot vermindering van de bijstand aan VASA heeft vastgesteld. De bestreden beschikking in zaak T-126/01 is immers enkel gericht tot de communautaire reder SAEV.

219.
    Dienaangaande zij eraan herinnerd, dat volgens artikel 3, lid 2, van protocol I van de visserijovereenkomst de door de Commissie aan de gemengde vennootschappen toegekende communautaire bijstand wordt uitbetaald aan de Argentijnse bevoegde autoriteit die bepaalt onder welke voorwaarden het geld wordt besteed en beheerd. Terwijl voor de bijstand aan de reder uit de Gemeenschap de procedure voor aanvraag en uitbetaling van de bijstand krachtens artikel 3, lid 4, van dit protocol in overeenstemming moet zijn met de desbetreffende voorschriften van de communautaire wetgeving, wordt de procedure voor aanvraag en uitbetaling van de bijstand aan de gemengde vennootschappen, die Argentijnse vennootschappen zijn, geregeld door bepalingen van Argentijns recht.

220.
    Aldus heeft VASA bij brief van 23 april 2001 de bevoegde Argentijnse autoriteit om uitbetaling van het saldo van de bijstand verzocht. Aangezien VASA in laatstgenoemde brief zelf verklaart dat de inhoud van de bestreden beschikking in zaak T-126/01 „niet heeft afgedaan aan haar legitieme aanspraken op uitbetaling van het saldo van de bijstand die nog steeds aan de gemengde vennootschap verschuldigd is”, kan zij ook niet beweren dat de procedure tegen SAEV tot vermindering van de bijstand, die ten aanzien van SAEV heeft geleid tot de vaststelling van een impliciete schorsingsbeschikking, haar schade heeft berokkend.

221.
    Uit een en ander volgt, dat het beroep tot schadevergoeding moet worden verworpen.

Het verzoek om intrekking van een document

222.
    In het kader van zaak T-44/01 betoogt de Commissie dat het ontwerp van beschikking tot vermindering van de bijstand dat door verzoeksters in bijlage 24 bij het verzoekschrift is overgelegd, niet overeenstemt met de tekst die op 20 november 2000 door het permanent comité voor de visserijstructuur is goedgekeurd en nadien op 19 maart 2001 door de Commissie is vastgesteld. Het gaat om een interne nota die het Gerecht op een dwaalspoor kan brengen. De Commissie vraagt dus dat bijlage 24 uit het dossier wordt verwijderd.

223.
    Aangezien het Gerecht zich voor de beslechting van het onderhavige geschil niet op het betrokken document heeft gebaseerd, behoeft geen uitspraak te worden gedaan op het verzoek van de Commissie (zie in die zin arrest Branco/Commissie, aangehaald in punt 174, punten 116 en 117).

Conclusie

224.
    Uit een en ander volgt dat de beroepen in de zaken T-44/01, T-119/01 en T-126/01 moeten worden verworpen.

Kosten

225.
    Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, indien dit is gevorderd. Daar verzoeksters in het ongelijk zijn gesteld, moeten zij overeenkomstig de conclusies van de Commissie in de kosten worden verwezen.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Derde kamer),

rechtdoende:

1)    Voegt de zaken T-44/01, T-119/01 en T-126/01 voor het arrest.

2)    Verwerpt de beroepen.

3)    Verwijst verzoeksters in de kosten.

Lenaerts
Azizi
Jaeger

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 3 april 2003.

De griffier

De president van de Derde kamer

H. Jung

K. Lenaerts


1: Procestaal: Spaans.