Language of document : ECLI:EU:C:2016:779

Zaak C‑582/14

Patrick Breyer

tegen

Bundesrepublik Deutschland

(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Bundesgerichtshof)

„Prejudiciële verwijzing – Verwerking van persoonsgegevens – Richtlijn 95/46/EG – Artikel 2, onder a) – Artikel 7, onder f) – Begrip ,persoonsgegevens’ – Internetprotocoladressen – Bewaring door een aanbieder van onlinemediadiensten – Nationale regeling volgens welke geen rekening kan worden gehouden met het gerechtvaardigde belang van de voor de verwerking verantwoordelijke persoon”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 19 oktober 2016

1.        Harmonisatie van de wetgevingen – Bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens – Richtlijn 95/46 – Werkingssfeer – Persoonsgegevens – Begrip – Dynamisch internetprotocoladres dat door een aanbieder van onlinemediadiensten wordt geregistreerd wanneer een persoon een website bezoekt – Daaronder begrepen – Voorwaarde – Vereiste van wettige middelen waarmee de aanbieder van onlinemediadiensten de betrokken persoon kan identificeren aan de hand van extra informatie die bij de internetprovider berust

[Richtlijn 95/46 van het Europees Parlement en de Raad, art. 2, onder a)]

2.        Harmonisatie van de wetgevingen – Bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens – Richtlijn 95/46 – Voorwaarden waaronder de verwerking van persoonsgegevens geoorloofd is – Behartiging van het gerechtvaardigde belang van de voor de verwerking verantwoordelijke persoon of van degene aan wie de gegevens worden verstrekt – Nationale regeling volgens welke geen rekening kan worden gehouden met het gerechtvaardigde belang van de aanbieder van onlinemediadiensten om de goede werking van die diensten in het algemeen te waarborgen – Ontoelaatbaarheid

[Richtlijn 95/46 van het Europees Parlement en de Raad, art. 7, onder f)]

1.      Artikel 2, onder a), van richtlijn 95/46 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens moet aldus worden uitgelegd dat een dynamisch internetprotocoladres (IP-adres) dat door een aanbieder van onlinemediadiensten wordt geregistreerd telkens als een persoon een website bezoekt die door deze aanbieder toegankelijk wordt gemaakt voor het publiek, ten aanzien van die aanbieder een persoonsgegeven in de zin van voormelde bepaling vormt, wanneer hij beschikt over wettige middelen waarmee hij de betrokken persoon kan identificeren aan de hand van extra informatie die bij de internetprovider van deze persoon berust.

Dat de extra informatie die nodig is om de gebruiker van een website te identificeren, niet berust bij de aanbieder van onlinemediadiensten, maar bij de internetprovider van deze gebruiker, sluit namelijk niet uit dat dynamische IP-adressen die door deze aanbieder worden geregistreerd, voor hem persoonsgegevens in de zin van artikel 2, onder a), van richtlijn 95/46 vormen.

(zie punten 44, 49, dictum 1)

2.      Artikel 7, onder f), van richtlijn 95/46 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een regeling van een lidstaat op grond waarvan een aanbieder van onlinemediadiensten persoonsgegevens van een gebruiker van deze diensten zonder diens toestemming enkel mag verzamelen en benutten voor zover dit nodig is om het concrete gebruik van deze diensten door deze gebruiker mogelijk te maken en te factureren, zonder dat de doelstelling, de goede werking van die diensten in het algemeen te waarborgen, kan rechtvaardigen dat die gegevens worden gebruikt na afloop van de desbetreffende sessie.

Artikel 7, onder f), van richtlijn 95/46 verzet zich namelijk ertegen dat een lidstaat voor bepaalde categorieën persoonsgegevens categorisch en generiek de mogelijkheid van verwerking uitsluit, zonder ruimte te bieden voor een afweging van de betrokken tegengestelde rechten en belangen in een concreet geval. Een lidstaat mag voor deze categorieën de uitkomst van de afweging van de tegengestelde rechten en belangen dan ook niet definitief vaststellen, zonder ruimte te bieden voor een afwijkende uitkomst wegens de bijzondere omstandigheden van een concreet geval.

(zie punten 62, 64, dictum 2)