Language of document : ECLI:EU:T:2024:296

Voorlopige editie

ARREST VAN HET GERECHT (Vierde kamer – uitgebreid)

8 mei 2024 (*)

„Toegang tot documenten – Bescherming van persoonsgegevens – Verordening (EG) nr. 1049/2001 – Documenten betreffende de aan een parlementslid betaalde vergoedingen en onkosten en de salarissen en vergoedingen van zijn parlementaire medewerkers – Weigering van toegang – Uitzondering betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de integriteit van het individu – Artikel 4, lid 1, onder b), en lid 6, van verordening nr. 1049/2001 – Bescherming van de gerechtvaardigde belangen van de betrokkene – Noodzaak om persoonsgegevens voor een specifiek doel in het openbaar belang door te zenden – Artikel 9, lid 1, van verordening (EU) 2018/1725”

In zaak T‑375/22,

Luisa Izuzquiza, wonende te Berlijn (Duitsland),

Arne Semsrott, wonende te Berlijn,

Stefan Wehrmeyer, wonende te Berlijn,

vertegenwoordigd door J. Pobjoy, BL,

verzoekers,

tegen

Europees Parlement, vertegenwoordigd door N. Lorenz en J.‑C. Puffer als gemachtigden,

verweerder,

wijst

HET GERECHT (Vierde kamer – uitgebreid),

samengesteld als volgt: M. van der Woude, president, R. da Silva Passos (rapporteur), S. Gervasoni, N. Półtorak en T. Pynnä, rechters,

griffier: A. Marghelis, administrateur,

gezien de stukken,

na de terechtzitting op 5 oktober 2023,

het navolgende

Arrest

1        Met hun beroep krachtens artikel 263 VWEU vorderen verzoekers, Luisa Izuzquiza, Arne Semsrott en Stefan Wehrmeyer, nietigverklaring van het besluit van het Europees Parlement van 8 april 2022 met referentie A(2021) 10718C (hierna: „bestreden besluit”), waarbij hun de toegang is geweigerd tot documenten van het Parlement die informatie bevatten over de door Ioannis Lagos en zijn parlementaire medewerkers ontvangen vergoedingen.

I.      Voorgeschiedenis van het geding

2        Op 2 juli 2019 heeft Lagos zijn mandaat als lid van het Parlement opgenomen, nadat hij in Griekenland was verkozen.

3        Op 7 oktober 2020 heeft de Efeteio Athinon (rechter in tweede aanleg Athene, Griekenland) Lagos veroordeeld tot dertien jaar en acht maanden gevangenisstraf en tot betaling van een geldboete wegens lidmaatschap en leiding van een criminele organisatie alsmede voor twee lichtere inbreuken.

4        Op 27 april 2021 heeft het Parlement op verzoek van de Griekse autoriteiten de immuniteit van Lagos opgeheven. Hij werd vervolgens door de Belgische autoriteiten aangehouden en aan de Griekse autoriteiten overgeleverd. Momenteel zit hij zijn gevangenisstraf uit in Griekenland.

5        Lagos heeft ook na zijn strafrechtelijke veroordeling, de opheffing van zijn immuniteit en het krijgen van een gevangenisstraf, zijn mandaat als lid van het Parlement niet neergelegd. De veroordeling van Lagos heeft niet geleid tot een mededeling van de Griekse autoriteiten aan het Parlement over het verval van zijn mandaat.

6        Op 7 december 2021 hebben verzoekers op grond van verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB 2001, L 145, blz. 43) bij het Parlement een verzoek om toegang tot documenten betreffende Lagos ingediend (hierna: „oorspronkelijk verzoek”).

7        In hun oorspronkelijke verzoek hebben verzoekers verzocht om toegang tot alle documenten betreffende de tussen 7 oktober 2020 en 7 december 2021 aan Lagos toegekende vergoedingen: ten eerste, de reis- en verblijfkosten en de daarmee verband houdende kosten; ten tweede, de dagvergoeding of „verblijfsvergoeding”; ten derde, de vergoeding voor algemene uitgaven en de terugbetaling van taalcursussen en IT-uitgaven, en, ten vierde, de uitgaven in verband met de salarissen van geaccrediteerde en plaatselijke parlementaire medewerkers.

8        De documenten waartoe verzoekers om toegang hebben verzocht, waren onder meer: ten eerste alle aanvragen, kwitanties, onkostenrekeningen, tickets, odometeroverzichten, facturen of afrekeningen die Lagos met betrekking tot de vergoedingen heeft ingediend; ten tweede, alle documenten die verband houden met of betrekking hebben op de terugbetaling van vergoedingen en, ten derde, alle correspondentie die met het kantoor van Lagos is gevoerd, met inbegrip van interne correspondentie en correspondentie met derden, over de vergoedingen alsook de correspondentie met de administratieve diensten van het Parlement.

9        Op 17 januari 2022 hebben verzoekers, na e-mailuitwisseling met het Parlement, ermee ingestemd om de omvang van het oorspronkelijke verzoek te beperken tot de documenten die dateren uit de periode van 7 oktober 2020 tot en met 7 maart 2021 (hierna: „betrokken periode”).

10      Bij besluit van 4 februari 2022 (hierna: „initieel besluit”) heeft het Parlement verzoekers de toegang geweigerd tot de documenten waarop het oorspronkelijke verzoek betrekking had.

11      Op 28 februari 2022 hebben verzoekers krachtens artikel 7, lid 2, van verordening nr. 1049/2001 bij het Parlement een confirmatief verzoek tot herziening van het initiële besluit ingediend.

12      Het Parlement heeft verzoekers meegedeeld dat het, gelet op de beperking van de omvang van het oorspronkelijke verzoek tot de betrokken periode, in het bestreden besluit documenten in de volgende categorieën heeft geïdentificeerd: het salaris van Lagos, zijn verblijfsvergoeding, de vergoeding van zijn reiskosten, de salarissen van zijn geaccrediteerde en plaatselijke parlementaire medewerkers alsmede de vergoeding van de reiskosten van die medewerkers. Onder verwijzing naar artikel 4, lid 1, onder b), en lid 6, van verordening nr. 1049/2001 en artikel 9, lid 1, van verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van verordening (EG) nr. 45/2001 en besluit nr. 1247/2002/EG (PB 2018, L 295, blz. 39) heeft het Parlement het initiële besluit om aan verzoekers geen toegang tot de gevraagde documenten te verlenen, bevestigd.

II.    Procedure en conclusies van partijen

13      Op voorstel van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht in het kader van de maatregelen van instructie als bedoeld in artikel 91, onder c), van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, het Parlement gelast een volledig afschrift over te leggen van de documenten waartoe de toegang was geweigerd. Aangezien het Parlement aan dit verzoek heeft voldaan, zijn deze documenten overeenkomstig artikel 104 van het Reglement voor de procesvoering niet aan verzoekers meegedeeld.

14      Ter terechtzitting hebben verzoekers verklaard dat zij, anders dan zij in het verzoekschrift hadden aangevoerd, aan hun middelen en argumenten het betoog ontleenden dat hun verzoek om toegang tot de litigieuze documenten onder meer tot doel had bij te dragen tot een beter begrip bij het publiek van de regels van het Parlement betreffende de procedure voor de opheffing van de parlementaire immuniteit. Van deze verklaring van verzoekers is akte genomen in het proces-verbaal van de terechtzitting.

15      Verzoekers verzoeken het Gerecht in wezen:

–        het bestreden besluit nietig te verklaren;

–        het Parlement te verwijzen in de kosten.

16      Het Parlement verzoekt het Gerecht:

–        het beroep te verwerpen;

–        verzoekers te verwijzen in de kosten.

III. In rechte

17      Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoekers twee middelen aan: ten eerste, schending van artikel 4, lid 1, onder b), van verordening nr. 1049/2001 juncto artikel 9, lid 1, onder b), van verordening 2018/1725 en, ten tweede, subsidiair, schending van artikel 4, lid 6, van verordening nr. 1049/2001.

A.      Eerste middel: schending van artikel 4, lid 1, onder b), van verordening nr. 1049/2001 juncto artikel 9, lid 1, onder b), van verordening 2018/1725

18      Verzoekers menen dat artikel 9, lid 1, van verordening 2018/1725 het Gerecht verplicht om „de verschillende belangen die aan de orde zijn [...] tegen elkaar [af te wegen]” om te bepalen of het „evenredig” is om persoonsgegevens door te zenden, ook al zou er een aantasting van een gerechtvaardigd belang worden vastgesteld. Volgens verzoekers volstaat het niet dat de instelling van mening is dat er redenen zijn om aan te nemen dat de betrokken doorzending de legitieme belangen van de betrokkene kan schaden. De invoering van een afweging in artikel 9, lid 1, van verordening 2018/1725, gelezen in samenhang met artikel 4, lid 1, onder b), van verordening nr. 1049/2001, heeft het Gerecht een ruimere beoordelingsbevoegdheid verleend dan die waarover het beschikte in het kader van verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB 2001, L 8, blz. 1).

19      Verzoekers betogen tevens dat het Parlement niet lijkt te betwisten dat een afweging uitdrukkelijk door artikel 9, lid 1, van verordening 2018/1725 wordt vereist. Dit eerste middel bestaat uit twee onderdelen.

20      Het eerste onderdeel is ontleend aan een onjuiste toepassing van de voorwaarde inzake de noodzaak van de doorzending van persoonsgegevens in de documenten waarvoor om openbaarmaking is verzocht. In het tweede onderdeel betogen verzoekers dat het Parlement ten onrechte tot de slotsom is gekomen dat, na afweging van de verschillende belangen in de zin van artikel 9, lid 1, onder b), van verordening 2018/1725, het onevenredig was om de betrokken gegevens door te zenden, gelet op de legitieme belangen van Lagos en zijn medewerkers.

21      In dit verband moet worden benadrukt dat krachtens artikel 15, lid 3, VWEU iedere burger van de Europese Unie en iedere natuurlijke of rechtspersoon met verblijfplaats of statutaire zetel in een lidstaat recht heeft op toegang tot documenten van de instellingen van de Unie, onder voorbehoud van de overeenkomstig de procedure van artikel 294 VWEU vastgestelde beginselen en voorwaarden. Overweging 1 van verordening nr. 1049/2001 komt overeen met de wil die wordt uitgedrukt in artikel 1, tweede alinea, VEU, dat is ingevoegd bij het Verdrag van Amsterdam, namelijk de wil om een nieuwe etappe te markeren in het proces van totstandbrenging van een steeds hechter verbond tussen de volkeren van Europa, waarin de besluiten in zo groot mogelijke openheid en zo dicht mogelijk bij de burger worden genomen. Zoals in overweging 2 van die verordening wordt gememoreerd, is het recht van het publiek op toegang tot documenten van de instellingen verweven met het democratische karakter van de instellingen (zie arrest van 15 juli 2015, Dennekamp/Parlement, T‑115/13, EU:T:2015:497, punt 35 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

22      Voorts moet eraan worden herinnerd dat volgens artikel 4, lid 1, onder b), van verordening nr. 1049/2001 de instellingen van de Unie de toegang tot een document weigeren wanneer de openbaarmaking ervan zou leiden tot ondermijning van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de integriteit van het individu, in het bijzonder gelet op de Uniewetgeving inzake de bescherming van persoonsgegevens.

23      Volgens de rechtspraak volgt hieruit dat wanneer een verzoek ertoe strekt toegang te krijgen tot persoonsgegevens in de zin van artikel 3, lid 1, van verordening 2018/1725, de bepalingen van die verordening in volle omvang van toepassing worden (zie in die zin arrest van 16 juli 2015, ClientEarth en PAN Europe/EFSA, C‑615/13 P, EU:C:2015:489, punt 44 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

24      Aldus kunnen persoonsgegevens overeenkomstig verordening nr. 1049/2001 enkel aan een derde worden doorgezonden wanneer deze doorzending voldoet aan de in artikel 9, onder a) of b), van verordening 2018/1725 gestelde voorwaarden en bovendien een rechtmatige verwerking vormt, die voldoet aan de in artikel 5 van die verordening gestelde voorwaarden (zie in die zin arrest van 2 oktober 2014, Strack/Commissie, C‑127/13 P, EU:C:2014:2250, punt 104).

25      In dit verband worden persoonsgegevens volgens artikel 9, lid 1, onder b), van verordening 2018/1725 uitsluitend doorgegeven aan ontvangers die in de Unie zijn gevestigd en die geen instellingen of organen van de Unie zijn, indien de ontvanger aantoont dat de doorzending van de gegevens noodzakelijk is voor een specifiek doel in het openbaar belang, en de verwerkingsverantwoordelijke, indien er reden bestaat om aan te nemen dat de legitieme belangen van de betrokkene kunnen worden geschaad, na de verschillende belangen die aan de orde zijn aantoonbaar tegen elkaar te hebben afgewogen, aantoont dat de doorzending van persoonsgegevens voor dit specifieke doel evenredig is.

26      Derhalve blijkt uit de bewoordingen van artikel 9, lid 1, onder b), van verordening 2018/1725 dat deze bepaling de doorzending van persoonsgegevens afhankelijk stelt van verschillende cumulatieve voorwaarden.

27      Volgens artikel 9, lid 1, onder b), van verordening 2018/1725, zoals dat wordt uitgelegd door de Unierechter, staat het in de eerste plaats aan degene die om toegang verzoekt, om de noodzaak aan te tonen om persoonsgegevens voor een specifiek doel in het openbaar belang door te zenden. Om aan deze voorwaarde te voldoen, dient te worden aangetoond dat van alle denkbare maatregelen de doorzending van persoonsgegevens de meest geschikte is om het door de verzoeker nagestreefde doel te bereiken, en dat deze doorgifte evenredig is aan dit doel, hetgeen betekent dat de verzoeker daartoe uitdrukkelijke en legitieme rechtvaardigingsgronden dient aan te voeren [zie arrest van 19 september 2018, Chambre de commerce et d’industrie métropolitaine Bretagne-Ouest (port de Brest)/Commissie, T‑39/17, niet gepubliceerd, EU:T:2018:560, punt 42 en aldaar aangehaalde rechtspraak]. Hieruit volgt dat de toepassing van de voorwaarde die erin bestaat de noodzaak aan te tonen om persoonsgegevens voor een specifiek doel in het openbaar belang door te zenden, de erkenning met zich meebrengt van het bestaan van een uitzondering op de door artikel 6, lid 1, van verordening nr. 1049/2001 vastgestelde regel volgens welke verzoeker niet verplicht is zijn verzoek om toegang te rechtvaardigen (arresten van 15 juli 2015, Dennekamp/Parlement, T‑115/13, EU:T:2015:497, punt 55, en 6 april 2022, Saure/Commissie, T‑506/21, niet gepubliceerd, EU:T:2022:225, punt 25).

28      Alleen als dit wordt aangetoond, staat het vervolgens aan de betrokken instelling om na te gaan of er geen reden bestaat om aan te nemen dat de betrokken doorzending de rechtmatige belangen van de betrokkene zou kunnen schaden en om, in dat geval, de verschillende belangen die aan de orde zijn aantoonbaar tegen elkaar af te wegen om te beoordelen of de gevraagde doorzending van persoonsgegevens noodzakelijk en evenredig is (zie arrest van 16 juli 2015, ClientEarth en PAN Europe/EFSA, C‑615/13 P, EU:C:2015:489, punt 47 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

29      In het licht van deze overwegingen moet het betoog van verzoekers in het kader van dit eerste middel worden onderzocht.

1.      Eerste onderdeel: onjuiste toepassing van de voorwaarde inzake de noodzaak van de doorzending van persoonsgegevens in de documenten waarvoor om openbaarmaking is verzocht

30      Verzoekers zijn in wezen van mening dat het Parlement in het bestreden besluit ten onrechte heeft geconcludeerd dat de doorzending van persoonsgegevens niet noodzakelijk was voor een specifiek doel in het openbaar belang in de zin van artikel 9, lid 1, onder b), van verordening 2018/1725. Om te beginnen betwisten verzoekers de conclusie van het Parlement dat zij geen specifiek openbaar belang hebben aangetoond bij de openbaarmaking van de gevraagde documenten betreffende de uitgaven van Lagos.

31      In de eerste plaats voeren verzoekers aan dat het specifieke openbaar belang dat schuilt in hun vordering voortvloeide uit de omstandigheid dat jegens Lagos een concrete en zeer ernstige strafrechtelijke veroordeling was uitgesproken. Hun verzoek was bedoeld om een grotere openbare controle en verantwoordingsplicht mogelijk te maken met betrekking tot de bedragen die het Parlement aan Lagos heeft betaald en de onkosten die deze heeft gemaakt in uitzonderlijke omstandigheden waarin hij is veroordeeld tot dertien jaar en acht maanden gevangenisstraf en een geldboete voor ernstige misdrijven. Verzoekers stellen dat het hier niet gaat om een algemeen verzoek om meer transparantie over de informatie met betrekking tot de uitgaven van Lagos of andere leden van het Europees Parlement in het algemeen, en dat hun verzoek in dit opzicht verschilt van het verzoek dat in het arrest van 25 september 2018, Psara e.a./Parlement (T‑639/15–T‑666/15 en T‑94/16, EU:T:2018:602), aan de orde was.

32      In de tweede plaats doet volgens verzoekers de omstandigheid waarop het Parlement zich in het bestreden besluit beroept, met name dat bepaalde informatie (zoals de algemene cijfers betreffende de aan de leden van het Europees Parlement betaalde salarissen en de voorwaarden voor de vergoeding van de reiskosten van die leden) reeds openbaar is, niet af aan het specifieke belang van het verzoek om toegang tot documenten betreffende de uitgaven van Lagos in de unieke omstandigheden van het geval van dat parlementslid, waarin het ging om toegang tot specifieke informatie, gelet op de buitengewone omstandigheden van zijn ernstige strafrechtelijke veroordeling.

33      In de derde plaats betogen verzoekers dat het Parlement niet toelicht hoe de in het bestreden besluit genoemde interne en externe controles kunnen werken in de situatie waarin een lid van het Parlement tijdens zijn ambtstermijn voor ernstige strafbare feiten is veroordeeld. Zij zijn van mening dat die controles niet volstaan om gevallen op te sporen waarin overheidsmiddelen worden toegekend aan leden van het Europees Parlement en vervolgens worden gebruikt in het kader van criminele of andere illegale activiteiten, terwijl de aan die leden toegekende financiële bijstand moet worden aangewend in het kader van hun officiële taken. Verzoekers voegen hieraan toe dat, ook al staat het volgens hen aan het Parlement om aan te tonen in welk opzicht deze controles toereikend zijn, zij van mening zijn dat openbaarmaking van de gevraagde documenten het mogelijk maakt om grondiger te onderzoeken of de betrokken controles geschikt zijn voor gevallen als het onderhavige.

34      In de vierde plaats betogen verzoekers dat de omstandigheid dat Lagos ondanks zijn strafrechtelijke veroordeling lid van het Parlement is gebleven, niet in de weg staat aan het legitieme openbaar belang bij het verlenen van toegang tot de gevraagde documenten. Zij zijn van mening dat de openbaarmaking van deze documenten zou leiden tot meer transparantie en een beter begrip van de wijze waarop de middelen aan Lagos zijn toegekend en door hem zijn gebruikt in de periode na zijn veroordeling en voorafgaand aan het definitieve besluit om zijn parlementaire immuniteit op 27 april 2021 op te heffen. Verzoekers zijn van mening dat er een openbaar debat moet worden gevoerd over de vraag of het passend was dat Lagos overheidsmiddelen bleef ontvangen, en dat er daarbij moet worden uitgegaan van de vraag welke middelen precies zijn ontvangen en met welk doel.

35      Het Parlement betwist deze argumenten.

36      Om te beginnen is het Gerecht van oordeel dat vooraf moet worden nagegaan of verzoekers – aangezien zij erkennen dat de documenten waarvan zij de openbaarmaking verzoeken persoonsgegevens bevatten – in het licht van de in punt 27 hierboven aangehaalde rechtspraak hebben voldaan aan de in artikel 9, lid 1, onder b), van verordening 2018/1725 neergelegde verplichting om aan te tonen dat de doorzending van die gegevens noodzakelijk is voor een specifiek doel in het openbaar belang.

37      In dit verband moet allereerst worden onderzocht of het door verzoekers aangevoerde doel voor de doorzending van de betrokken persoonsgegevens is aan te merken als een specifiek doel in het openbaar belang en vervolgens of de gevraagde doorzending met betrekking tot Lagos enerzijds en zijn parlementaire medewerkers anderzijds, noodzakelijk is.

a)      Specifiek doel in het openbaar belang

38      Om te beginnen zij eraan herinnerd dat de documenten waar het verzoek om toegang op slaat, betrekking hebben op het salaris van Lagos, zijn verblijfsvergoeding, zijn vergoeding voor algemene uitgaven, de vergoeding van zijn reiskosten, de salarissen van zijn geaccrediteerde en plaatselijke parlementaire medewerkers en de vergoeding van hun reiskosten.

39      Daarnaast zij eraan herinnerd dat, zoals blijkt uit het Statuut van de leden van het Parlement [besluit 2005/684/EG, Euratom van het Europees Parlement van 28 september 2005 houdende aanneming van het Statuut van de leden van het Europees Parlement (PB 2005, L 262, blz. 1); hierna: „Statuut van de leden”] en besluit 2009/C 159/01 van het Bureau van het Parlement van 19 mei en 9 juli 2008 houdende de uitvoeringsbepalingen van het Statuut van de leden van het Europees Parlement (PB 2009, C 159, blz. 1), de leden recht hebben op volgende vergoedingen:

–        de in artikel 10 van het Statuut van de leden bedoelde bezoldiging ten bedrage van 38,5 % van het basissalaris van een rechter bij het Hof van Justitie van de Europese Unie; artikel 1 van besluit 2009/C 159/01 bepaalt dat de leden recht hebben op deze bezoldiging vanaf de datum van hun ambtsaanvaarding tot de laatste dag van de maand gedurende welke de uitoefening van het mandaat eindigt;

–        de vergoeding van kosten die zij overeenkomstig artikel 20, lid 1, van het Statuut van de leden in het kader van de vervulling van hun mandaat maken; lid 2 van deze bepaling stelt dat het Parlement voor reizen van en naar de plaatsen van werkzaamheid en voor overige dienstreizen de werkelijk gemaakte kosten vergoedt, terwijl volgens lid 3 van dat artikel de vergoeding van de overige met het mandaat samenhangende kosten met een forfaitair bedrag kan plaatsvinden; in dit verband:

–        bepaalt artikel 11 van besluit 2009/C 159/01 dat de reiskosten worden vergoed op basis van het bewijs van aanwezigheid en na overlegging van de desbetreffende reisdocumenten en zo nodig andere bewijsstukken;

–        voorziet artikel 24 van besluit 2009/C 159/01 in een verblijfsvergoeding voor elke dag dat zij aanwezig zijn in een plaats van werkzaamheden of vergadering dan wel op een vergadering van een commissie of een ander orgaan van een nationaal parlement die wordt gehouden buiten de woonplaats van de leden; in beide gevallen moet de aanwezigheid van het lid op de betrokken plaats naar behoren worden aangetoond; als de officiële activiteit plaatsvindt op het grondgebied van de Unie ontvangen de leden een vaste vergoeding;

–        de vergoeding voor algemene uitgaven overeenkomstig de artikelen 25 en 28 van besluit 2009/C 159/01; deze vergoeding dient ter dekking van de kosten die voortvloeien uit hun parlementaire werkzaamheden, met name de kosten voor het houden en onderhouden van een kantoor, kantoorbenodigdheden en documentatie, kosten van kantooruitrusting, representatiewerkzaamheden en administratiekosten;

–        de vergoeding – overeenkomstig artikel 21 van het Statuut van de leden – van de werkelijk gemaakte kosten van het dienstverband van de persoonlijke medewerkers van de leden; artikel 33 van besluit 2009/C 159/01 bepaalt dat alleen de kosten voor noodzakelijke assistentie die rechtstreeks verband houdt met de uitoefening van het mandaat van parlementslid, kunnen worden vergoed. Kosten die verband houden met de persoonlijke levenssfeer van de leden, kunnen in geen geval worden vergoed.

40      In dit verband zij opgemerkt dat de noodzaak van de doorzending van persoonsgegevens gebaseerd kan zijn op een doelstelling van algemene strekking, zoals het recht van het publiek op informatie over het gedrag van leden van het Parlement bij het uitoefenen van hun taken. Enkel wanneer verzoekers aantonen dat de openbaarmaking van de persoonsgegevens een geschikte maatregel is die evenredig is aan de nagestreefde doelstellingen, is het Gerecht evenwel in staat de noodzaak daarvan te verifiëren in de zin van artikel 9, lid 1, onder b), van verordening 2018/1725 (zie in die zin arrest van 25 september 2018, Psara e.a/Parlement, T‑639/15–T‑666/15 en T‑94/16, EU:T:2018:602, punt 92 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

41      Zoals in de punten 31 tot en met 34 hierboven is vermeld en door partijen ter terechtzitting is bevestigd, bestond het doel van verzoekers voor de doorzending van de betrokken documenten er in wezen in kennis te nemen van de concrete bedragen die het Parlement tijdens de betrokken periode aan Lagos heeft toegekend en van de wijze waarop deze bedragen zijn gebruikt, teneinde een grotere openbare controle en verantwoordingsplicht mogelijk te maken in het licht van de bijzondere situatie van Lagos. Verzoekers waren van mening dat dit doel zou bijdragen tot transparantie over de wijze waarop het geld van de belastingplichtigen werd besteed en de burgers met name in staat zou stellen te begrijpen of die vergoedingen rechtstreeks of indirect hadden bijgedragen tot de financiering of de instandhouding van een door Lagos uitgeoefende criminele of illegale activiteit of hem in staat hadden gesteld zich te onttrekken aan de naleving van een rechterlijke beslissing van een lidstaat van de Unie.

42      Afgezien van het feit dat – zoals in punt 40 hierboven in herinnering is gebracht – de noodzaak van de doorzending van persoonsgegevens gebaseerd kan zijn op een doelstelling van algemene strekking, gaat het in casu, anders dan het Parlement stelt, niet om een algemeen doel, maar om een doel dat specifiek verband houdt met de bijzondere omstandigheden van het geval in de zin van artikel 9, lid 1, onder b), van verordening 2018/1725, namelijk kennisnemen van de concrete bedragen die het Parlement tijdens de betrokken periode aan Lagos heeft toegekend en de wijze waarop de door het Parlement aan Lagos betaalde vergoedingen zijn gebruikt in het kader van de uitoefening van zijn mandaat als lid van het Parlement.

43      Er zij namelijk op gewezen dat de feiten die aan de onderhavige zaak ten grondslag liggen van zeer uitzonderlijke aard zijn. Het gaat namelijk om een lid van het parlement dat tot een gevangenisstraf van dertien jaar en acht maanden werd veroordeeld, in de gevangenis is opgesloten en tevens werd veroordeeld tot het betalen van een geldboete omdat hij zich met name schuldig heeft gemaakt aan ernstige strafbare feiten, meer bepaald het lidmaatschap en de leiding van een criminele organisatie. Ondanks deze veroordeling is Lagos ook na zijn arrestatie en opsluiting lid van het Parlement gebleven en heeft hij de met de uitoefening van die functie overeenkomende vergoedingen ontvangen. In dergelijke omstandigheden komt het met name als rechtmatig voor dat verzoekers willen achterhalen welke door het Parlement vergoede reizen Lagos tijdens die betrokken periode heeft gemaakt, en met welk doel.

44      In de bijzondere omstandigheden van het onderhavige geval is er derhalve sprake van een specifiek doel in het openbaar belang in de zin van artikel 9, lid 1, onder b), van verordening 2018/1725 waar het gaat om het doel om kennis te nemen van de concrete bedragen die het Parlement tijdens de betrokken periode aan Lagos heeft toegekend en van de wijze waarop deze bedragen zijn besteed, teneinde een grotere openbare controle en verantwoordingsplicht mogelijk te maken met betrekking tot de toegang van Lagos tot overheidsmiddelen en aldus bij te dragen tot transparantie over de wijze waarop het geld van de belastingplichtigen wordt besteed. Het Parlement heeft in het bestreden besluit dus ten onrechte geweigerd om dat doel te erkennen als een specifiek doel in het openbaar belang.

b)      Noodzaak van de doorzending van persoonsgegevens

45      In het licht van de in punt 27 hierboven aangehaalde rechtspraak moet ook worden onderzocht of verzoekers de noodzaak om persoonsgegevens door te zenden hebben aangetoond. Derhalve moet worden nagegaan of van alle denkbare maatregelen de doorzending van persoonsgegevens de meest geschikte was om het door verzoekers nagestreefde doel te bereiken, alsook of die doorzending aan dat doel evenredig was.

46      In dit verband moet eerst worden onderzocht of verzoekers erin zijn geslaagd de noodzaak van de doorzending van de in de betrokken documenten vermelde persoonsgegevens betreffende Lagos aan te tonen. De noodzaak van de doorzending van de in de betrokken documenten vermelde persoonsgegevens betreffende de geaccrediteerde en plaatselijke medewerkers van Lagos zal hierna in de punten 66 tot en met 79 worden onderzocht.

1)      Noodzaak van de doorzending van de betrokken persoonsgegevens betreffende Lagos

47      Ten eerste is het Parlement in wezen van mening dat informatie over de financiële en sociale rechten van de leden reeds openbaar is en dat de aldus beschikbare informatie een maatregel is die geschikter is met het oog op het bereiken van het nagestreefde doel dan de doorzending van de persoonsgegevens betreffende Lagos. Ten tweede is het Parlement van mening dat de interne en externe controles met betrekking tot de financiële en sociale rechten van zijn leden en de daarmee gepaard gaande uitgaven geschikter zijn voor de controle van de rechtmatigheid en het juiste gebruik van de door het Parlement aan Lagos betaalde bedragen dan de openbaarmaking van de hem betreffende persoonsgegevens.

i)      Argument dat informatie over de financiële en sociale rechten van de leden reeds openbaar is

48      Wat het argument betreft dat informatie over de financiële en sociale rechten van de leden reeds openbaar is, moet in de eerste plaats eraan worden herinnerd dat volgens de rechtspraak het in verordening nr. 1049/2001 neergelegde recht op toegang tot documenten van de instellingen enkel betrekking heeft op documenten waarover de instellingen daadwerkelijk beschikken, aangezien dit recht zich niet kan uitstrekken tot documenten die niet in hun bezit zijn of die niet bestaan (zie arrest van 25 september 2018, Psara e.a/Parlement, T‑639/15–T‑666/15 en T‑94/16, EU:T:2018:602, punt 27 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

49      Uit de artikelen 25 en 26 van besluit 2009/C 159/01 volgt dat de leden van het Parlement maandelijks een forfaitaire vergoeding voor algemene uitgaven ontvangen nadat zij bij het begin van hun mandaat eenmalig een aanvraag hebben ingediend.

50      Gelet op het forfaitaire karakter van de vergoeding voor algemene uitgaven beschikt het Parlement, zoals het ter terechtzitting heeft bevestigd, over geen enkel stuk waarin wordt beschreven hoe die vergoeding materieel of temporeel door zijn leden moet worden gebruikt.

51      In de tweede plaats moet worden opgemerkt dat ook de in artikel 10 van het Statuut van de leden bedoelde bezoldiging, die het maandelijkse salaris van de leden vormt, automatisch wordt betaald. Het Parlement beschikt dus over geen enkel stuk waarin het gebruik van die vergoeding door zijn leden wordt beschreven.

52      In de derde plaats moet worden vastgesteld dat de informatie in de documenten van het Parlement betreffende de vergoeding voor algemene uitgaven en de vergoeding als bedoeld in artikel 10 van het Statuut van de leden vrij en kosteloos toegankelijk is voor het publiek, aangezien deze – zoals door het Parlement in het bestreden besluit is benadrukt (zie voetnoot 19 van het bestreden besluit) en ter terechtzitting is bevestigd – op zijn website beschikbaar is.

53      Op de website van het Parlement kan immers gedetailleerde en nauwkeurige informatie worden gevonden over het maandelijkse bedrag dat alle leden, na aftrek van de Europese belasting en sociale bijdragen, uit hoofde van de in artikel 10 van het Statuut vermelde bezoldiging ontvangen. Het gaat dus om een door alle leden ontvangen identieke bezoldiging. Het is ook mogelijk om er het exacte forfaitaire bedrag te vinden van de vergoeding voor algemene uitgaven die aan de leden wordt toegekend. Op basis van deze informatie konden verzoekers dus de nodige en adequate informatie verkrijgen over de desbetreffende exacte bedragen die maandelijks aan Lagos werden betaald.

54      Hieruit volgt dat er, wat de in artikel 10 van het Statuut van de leden bedoelde bezoldiging en de vergoeding voor algemene uitgaven betreft, kan worden geoordeeld dat de openbaarmaking van de betrokken persoonsgegevens niet de meest geschikte maatregel is om het door verzoekers nagestreefde doel te bereiken, aangezien zij de mogelijkheid hadden om deze gegevens te verkrijgen door te gaan kijken op de website van het Parlement.

55      Verzoekers zijn er in het licht van de in punt 27 hierboven aangehaalde rechtspraak dus niet in geslaagd om de noodzaak van de gevraagde doorzending aan te tonen.

56      De situatie is anders wat de vergoeding van de reiskosten en de betaling van de verblijfsvergoeding van de leden betreft, aangezien de informatie die dienaangaande op de website van het Parlement openbaar beschikbaar is, uitsluitend betrekking heeft op de regels die gelden om in aanmerking te komen voor die vergoeding alsmede op de voorwaarden voor de vergoeding van reiskosten. Deze kosten en vergoedingen worden echter alleen betaald indien de leden een daartoe strekkend verzoek bij de diensten van het Parlement indienen, eventueel vergezeld van bewijsstukken.

57      Hieruit volgt dat uit de openbaar beschikbare informatie over de reiskosten en de verblijfsvergoeding niet kan worden opgemaakt welke bedragen het Parlement tijdens de betrokken periode aan Lagos heeft betaald in de uitoefening van zijn mandaat als lid van het Parlement. De terugbetaling van deze bedragen hing immers af van de verzoeken die Lagos daartoe had ingediend.

58      Voorts kan er uit de openbaar beschikbare informatie over de reiskosten en de verblijfsvergoeding evenmin worden afgeleid wat het doel was van de reis, de bestemming of het reisschema van Lagos. Zoals verzoekers hebben betoogd, geeft de doorzending van de betrokken persoonsgegevens het publiek echter toegang tot de informatie over de gemaakte reiskosten en de ontvangen verblijfsvergoeding.

59      De toegang tot deze documenten kan voor verzoekers van belang zijn, aangezien deze het mogelijk maken de activiteiten van Lagos tijdens de betrokken periode te kennen, gelet op het feit dat hij toen was veroordeeld maar nog niet was opgesloten, en aldus aanwijzingen kunnen geven over het mogelijke gebruik van overheidsmiddelen in eventuele illegale activiteiten die door Lagos tijdens zijn reizen zijn verricht, ook al bevatten deze documenten geen nauwkeurige aanwijzingen over de wijze waarop hij de toegekende bedragen had uitgegeven.

60      Hieruit volgt in de bijzondere omstandigheden van het geval dat de openbaarmaking van de betrokken persoonsgegevens betreffende de bewijsstukken ter onderbouwing van de reiskosten en de verblijfsvergoeding van Lagos een maatregel is die geschikter is met het oog op het bereiken van het door verzoekers nagestreefde doel dan de toegang tot de informatie die reeds algemeen beschikbaar is.

ii)    Argument dat de interne en externe controles van het Parlement geschikter zijn voor de controle van de rechtmatigheid en het juiste gebruik van de door het Parlement aan Lagos betaalde bedragen dan de openbaarmaking van persoonsgegevens

61      Wat het argument betreft dat de interne en externe controles van het Parlement geschikter zijn voor de controle van de rechtmatigheid en het juiste gebruik van de door het Parlement aan Lagos betaalde bedragen, moet worden vastgesteld dat de betrokken controles er in wezen toe strekken te beoordelen of de verrichte betalingen in overeenstemming zijn met de geldende regeling.

62      Los van de vraag of deze regeling is nageleefd, bestaat het door verzoekers aangevoerde belang erin het publiek kennis te laten nemen van de concrete bedragen die het Parlement tijdens de betrokken periode aan Lagos heeft toegekend, en van de wijze waarop die bedragen zijn gebruikt, teneinde een grotere openbare controle en verantwoordingsplicht mogelijk te maken in het licht van de bijzondere situatie van Lagos.

63      Deze interne en externe controles maken het niet mogelijk om het specifieke doel in het openbaar belang te bereiken waarop verzoekers zich beroepen om de doorzending van de gevraagde documenten te rechtvaardigen. In tegenstelling tot wat het Parlement beweert, zijn deze controles dus niet geschikter dan de doorzending van de persoonsgegevens betreffende Lagos.

64      Bijgevolg moet in de bijzondere omstandigheden van het geval worden geoordeeld dat de doorzending van de persoonsgegevens die zijn opgenomen in de documenten betreffende de door Lagos ontvangen reiskosten en verblijfsvergoeding, in het licht van de in punt 27 hierboven aangehaalde rechtspraak een maatregel vormt die noodzakelijk is voor de verwezenlijking van het specifieke doel van algemeen belang dat verzoekers ter rechtvaardiging van de doorzending van de betrokken persoonsgegevens hebben aangevoerd.

65      Uit een en ander volgt dat het Parlement zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat verzoekers, waar het gaat om de documenten betreffende de door Lagos ontvangen reiskosten en verblijfsvergoeding, niet hadden voldaan aan de in artikel 9, lid 1, onder b), van verordening 2018/1725 neergelegde verplichting om aan te tonen dat de doorzending van persoonsgegevens noodzakelijk is voor een specifiek doel in het openbaar belang.

2)      Noodzaak van de doorzending van de betrokken persoonsgegevens betreffende de geaccrediteerde en plaatselijke medewerkers van Lagos

66      Het Parlement betoogt dat de geaccrediteerde en plaatselijke parlementaire medewerkers van Lagos geen openbaar ambt uitoefenen. Derhalve heeft het Parlement in het bestreden besluit, in het kader van de afweging van de verschillende belangen, subsidiair gesteld dat de gevraagde doorzending van persoonsgegevens betreffende die parlementaire medewerkers niet evenredig is.

67      Artikel 21, lid 1, van het Statuut van de leden bepaalt dat de persoonlijke medewerkers van de leden vrijelijk door hen worden aangewezen.

68      Volgens artikel 21, lid 2, van het Statuut van de leden draagt het Parlement de werkelijk gemaakte kosten die door de tewerkstelling van de persoonlijke medewerkers van de leden ontstaan, terwijl artikel 21, lid 3, van dat Statuut vermeldt dat het Parlement de voorwaarden voor de uitoefening van dat recht vaststelt.

69      De voorwaarden voor de vergoeding van de kosten voor parlementaire assistentie worden vervolgens via uitvoeringsmaatregelen vastgesteld. In het bijzonder stelt artikel 33 van besluit 2009/C 159/01 een grens aan de maandelijkse vergoeding voor de kosten die in dit verband door het Parlement kunnen worden vergoed. Het mechanisme van de vergoeding van de kosten voor parlementaire assistentie wordt in werking gesteld door de indiening, door het lid, bij de administratie van het verzoek om vergoeding van de kosten, samen met het contract dat met de medewerker is gesloten en waarin de taken van laatstgenoemde zijn vastgelegd.

70      Hieruit volgt dat de kosten met betrekking tot parlementaire assistentie verband houden met de uitoefening van het mandaat van een lid, ook al gaat het om kosten die het Parlement rechtstreeks voor zijn rekening neemt.

71      In dit verband moet worden benadrukt dat, zoals in punt 41 hierboven in herinnering is gebracht, verzoekers met de doorzending van de betrokken documenten informatie beoogden te verkrijgen aan de hand waarvan kon worden begrepen of de aan Lagos toegekende bedragen, waaronder ook die betreffende zijn kosten voor parlementaire bijstand, rechtstreeks of indirect hadden bijgedragen aan de financiering of instandhouding van een door hem uitgeoefende criminele of illegale activiteit. Zoals verzoekers in punt 66 van het verzoekschrift aanvoeren, is immers slechts om toegang tot documenten met informatie over de medewerkers van Lagos verzocht teneinde informatie te ontvangen over de rol die Lagos heeft gespeeld.

72      Wat de salarissen van de parlementaire medewerkers betreft, is het zo dat deze medewerkers worden betaald ongeacht hun concrete activiteiten in het kader van de parlementaire assistentie aan Lagos. De doorzending van documenten betreffende de betaling van die salarissen kan aan verzoekers dus geen informatie verschaffen over een eventuele rechtstreekse of indirecte bijdrage aan de financiering of instandhouding van een door Lagos uitgeoefende criminele of illegale activiteit.

73      Verzoekers zijn er dus in het licht van de in punt 27 hierboven aangehaalde rechtspraak niet in geslaagd om de noodzaak van die doorzending aan te tonen.

74      Aangezien de reiskosten van de parlementaire medewerkers van Lagos nauw verband houden met zijn activiteiten, kan, hoewel deze medewerkers geen openbaar ambt uitoefenen, daarentegen niet worden uitgesloten dat deze kosten aanwijzingen kunnen geven over een eventueel, zij het indirect, verband met illegale activiteiten die Lagos zou hebben verricht. Deze reizen vinden immers plaats op verzoek van het lid en kunnen informatie verstrekken over het doel en de locatie ervan alsmede over het gevolgde reisschema, welke informatie in verband zou kunnen worden gebracht met eventuele illegale activiteiten van Lagos.

75      De hier bedoelde doorzending vormt derhalve een passende maatregel om het doel te bereiken dat verzoekers aanvoeren ter rechtvaardiging van de doorzending van de betrokken persoonsgegevens.

76      Bovendien moet worden vastgesteld dat het Parlement niet heeft aangevoerd dat informatie over de bedragen die als vergoeding van reiskosten aan parlementaire medewerkers zijn betaald, openbaar beschikbaar is. Hieruit volgt dat, wat de documenten betreffende de vergoeding van de reiskosten van de medewerkers van Lagos betreft, de gevraagde doorzending het meest geschikte middel is om het door verzoekers aangevoerde doel te bereiken.

77      In dit verband zij er tevens op gewezen dat met de interne en externe controles van het Parlement niet het specifieke doel in het openbaar belang kan worden bereikt dat verzoekers hebben aangevoerd om de doorzending van de gevraagde documenten (zie punt 63 hierboven), daaronder begrepen de documenten betreffende de reiskosten van de parlementaire medewerkers van Lagos, te rechtvaardigen. Net als in punt 63 hierboven is vastgesteld met betrekking tot Lagos zelf, zijn deze controles derhalve niet geschikter dan de doorzending van persoonsgegevens betreffende zijn parlementaire medewerkers

78      In de bijzondere omstandigheden van het onderhavige geval vormt de doorzending van persoonsgegevens die vermeld staan in de documenten betreffende de vergoeding van de reiskosten van de parlementaire medewerkers van Lagos, derhalve een maatregel die in het licht van de in punt 27 hierboven aangehaalde rechtspraak noodzakelijk is om het doel te bereiken dat verzoekers hebben aangevoerd om de doorzending van de betrokken persoonsgegevens te rechtvaardigen.

79      Uit het voorgaande volgt dat het Parlement ten onrechte van mening was dat verzoekers, waar het gaat om de documenten betreffende de vergoeding van de door de medewerkers van Lagos ontvangen reiskosten, niet hadden voldaan aan de in artikel 9, lid 1, onder b), van verordening 2018/1725 neergelegde verplichting om aan te tonen dat de doorzending van persoonsgegevens noodzakelijk is voor een specifiek doel in het openbaar belang.

2.      Tweede onderdeel: geen onevenredige aantasting van de legitieme belangen van de betrokkene op wie de gevraagde doorzending betrekking heeft

80      Met het tweede onderdeel van het eerste middel stellen verzoekers in wezen dat het Parlement – na subsidiair de verschillende belangen in de zin van artikel 9, lid 1, onder b), van verordening 2018/1725 te hebben afgewogen – ten onrechte tot het besluit is gekomen dat het onevenredig was om de betrokken persoonsgegevens door te zenden, gelet op de legitieme belangen van Lagos en zijn medewerkers.

81      Het Parlement betwist de argumenten van verzoekers.

82      In de eerste plaats treffen deze argumenten volgens het Parlement geen doel. Deze instelling is van mening dat de uit artikel 9, lid 1, onder b), van verordening 2018/1725 voortvloeiende vereisten inzake de doorzending van persoonsgegevens cumulatief van aard zijn, zodat de in artikel 4, lid 1, onder b), van verordening nr. 1049/2001 neergelegde uitzondering inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de integriteit van het individu van toepassing is wanneer de ontvanger, zoals in casu, niet aantoont dat de doorzending van de gevraagde persoonsgegevens noodzakelijk is voor een specifiek doel in het openbaar belang. Bijgevolg kan een eventuele onjuistheid in de subsidiaire overwegingen met betrekking tot de legitieme belangen van Lagos en zijn medewerkers en met betrekking tot de onevenredigheid van de doorzending volgens het Parlement geen invloed hebben op het bestreden besluit.

83      In de tweede plaats is het Parlement van mening dat de argumenten van verzoekers hoe dan ook ongegrond zijn.

84      In wezen stelt het Parlement zich op het standpunt dat het de legitieme belangen van de betrokkenen die door de openbaarmaking van hun persoonsgegevens kunnen worden geschaad, in het bestreden besluit heeft aangegeven. Voor Lagos gaat het om de vrije uitoefening van het mandaat als lid van het Parlement, hetgeen met name de vrijheid inhoudt om personen van zijn keuze te ontmoeten, de vrijheid om deel te nemen aan vergaderingen, conferenties en officiële activiteiten, het recht om op de hoogte te worden gehouden in de aanloop naar de debatten en stemmingen in het Parlement, alsmede het recht om assistentie te vragen, de eigen medewerkers te kiezen, hun salarissen binnen bepaalde grenzen vast te stellen en hen op dienstreis te sturen. Het Parlement is van mening dat de openbaarmaking van persoonsgegevens met betrekking tot de uitoefening van het mandaat van Lagos, waaronder ook zijn woonplaats, de opsporing en profilering van het lid en zijn medewerkers mogelijk zou maken, hetgeen afbreuk zou doen aan de vrije uitoefening van zijn mandaat.

85      Voorts kan de openbaarmaking van de betrokken persoonsgegevens volgens het Parlement ook een risico voor de veiligheid van Lagos vormen, daar het gaat om een terugkerende activiteit van een lid van het Parlement.

86      Wat de medewerkers van Lagos betreft, heeft het Parlement betoogd dat deze geen openbaar ambt uitoefenden en dat zij bijgevolg een gerechtvaardigd belang hadden bij de bescherming van hun persoonsgegevens.

87      In dit verband zij eraan herinnerd dat, wat artikel 8, onder b), van verordening nr. 45/2001 betreft, de rechtspraak vereist dat wanneer de noodzaak van de doorzending van persoonsgegevens eenmaal is aangetoond, de instelling of het orgaan van de Unie waarbij een verzoek is ingediend om toegang tot documenten die dergelijke gegevens bevatten, de verschillende belangen van de betrokken partijen tegen elkaar afweegt en nagaat of er een reden bestaat om aan te nemen dat door die doorzending de rechtmatige belangen van de betrokkenen zouden worden geschaad (zie arrest van 15 juli 2015, Dennekamp/Parlement, T‑115/13, EU:T:2015:497, punt 116 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Deze rechtspraak is naar analogie van toepassing op het onderhavige geval, ook al is artikel 8, onder b), van verordening nr. 45/2001 inmiddels vervangen door artikel 9, lid 1, onder b), van verordening 2018/1725. Laatstgenoemde bepaling, zoals in punt 25 hierboven in herinnering is gebracht, bepaalt namelijk ook dat de verschillende belangen bij de beoordeling van het verzoek om doorzending van persoonsgegevens aantoonbaar tegen elkaar worden afgewogen.

88      In casu moet dus worden beoordeeld of het Parlement is nagegaan of er redenen waren om aan te nemen dat de betrokken doorzending afbreuk kon doen aan de gerechtvaardigde belangen van Lagos en zijn medewerkers, en of het Parlement in dat geval de verschillende belangen aantoonbaar tegen elkaar heeft afgewogen om te beoordelen of de doorzending van de betrokken persoonsgegevens evenredig is.

89      Derhalve moet worden onderzocht of het Parlement zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het in de zin van artikel 9, lid 1, onder b), van verordening 2018/1725, gelezen in het licht van lid 3 van dat artikel, niet evenredig zou zijn om de in de betrokken documenten opgenomen persoonsgegevens door te zenden, aangezien de gerechtvaardigde belangen van Lagos en zijn medewerkers zwaarder wogen dan de door verzoekers genoemde belangen.

90      Wat in dit verband het eerste argument van het Parlement met betrekking tot Lagos betreft, met name het belang om de vrije uitoefening van het mandaat van een lid van het Parlement te beschermen, zij eraan herinnerd dat de leden krachtens artikel 2, lid 1, van het Statuut van de leden vrij en onafhankelijk zijn. Deze fundamentele waarborg met betrekking tot het mandaat van de leden, die door de burgers van de Unie door middel van algemene verkiezingen zijn verkozen, is door het Parlement terecht in aanmerking genomen bij de belangenafweging die het moest maken. Zoals blijkt uit de punten 56 tot en met 60 hierboven, hoeft het verzoek om toegang tot de litigieuze documenten in dit geval echter slechts te worden onderzocht in het onderhavige onderdeel voor zover het betrekking heeft op informatie over de door Lagos ontvangen reiskosten en verblijfsvergoedingen. In dit verband moet worden vastgesteld dat de kennis van het publiek van de door hem gemaakte reizen niet van dien aard is dat zij de vrije uitoefening van het mandaat van Lagos op enigerlei wijze beperkt, met name niet waar het gaat om de reizen waarop het verzoek om toegang in casu betrekking heeft, die alle in het verleden hebben plaatsgevonden. De openbaarmaking van de plaatsen waar Lagos in de betrokken periode is geweest, kan namelijk geen afbreuk doen aan de voorwaarden waaronder hij in de loop van die periode zijn mandaat als parlementslid heeft uitgeoefend. Wat voorts de reizen van Lagos voor publieke evenementen betreft, zoals zijn deelname aan vergaderingen of openbare plechtigheden, kan de openbaarmaking van de documenten betreffende de vergoeding van de reiskosten en de verblijfsvergoedingen die Lagos voor die activiteiten heeft ontvangen, niet als onevenredig worden beschouwd. Voor het overige is niet aangetoond op welke wijze de openbaarmaking van informatie over de gemaakte reizen de vrije uitoefening van het mandaat als lid van het Europees Parlement kon aantasten. Dit argument van het Parlement faalt dus.

91      Wat het tweede door het Parlement met betrekking tot Lagos aangevoerde argument betreft, namelijk het belang om zijn veiligheid te waarborgen waar het gaat om documenten die verwijzen naar in het verleden ontvangen verblijfsvergoedingen en reiskosten, kan de veiligheid van het betrokken lid in beginsel niet meer worden geacht in gevaar te worden gebracht door de doorzending van de betrokken persoonsgegevens, aangezien het gaat om reizen die reeds hadden plaatsgevonden op het moment dat verzoekers hun verzoek hebben ingediend. Het is juist dat de openbaarmaking aan het publiek van de terugkerende bestemmingen van Lagos, waaronder met name een privéwoning in Griekenland, zijn veiligheid had kunnen aantasten indien zijn privéadres vermeld stond in de documenten die voor het publiek toegankelijk zouden zijn gemaakt. Het staat evenwel aan het Parlement om – na afweging van de belangen – toegang te verlenen tot de informatie die noodzakelijk is voor het in het openbaar belang nagestreefde doel, waarbij het tegelijkertijd moet waken over de bescherming van de persoonsgegevens die onontbeerlijk zijn voor de veiligheid van Lagos. Wat voorts de vraag betreft of de veiligheid van Lagos in gevaar zou kunnen komen tijdens toekomstige reizen in de uitoefening van zijn mandaat als lid van het Parlement, volstaat het eraan te herinneren dat hij op de datum van vaststelling van het bestreden besluit niet kon reizen en dat hij dat ook op de datum van de uitspraak van het onderhavige arrest niet zal kunnen doen, aangezien hij zijn gevangenisstraf uitzit. Bijgevolg is de vraag naar zijn veiligheid tijdens dergelijke hypothetische reizen niet aan de orde. Gelet op de bijzondere omstandigheden van het onderhavige geval kan ook dit argument, dat door het Parlement overigens onvoldoende is onderbouwd, niet slagen.

92      Bovendien zij eraan herinnerd dat Lagos tot een zware gevangenisstraf is veroordeeld wegens ernstige strafbare feiten, met name het lidmaatschap en de leiding van een criminele organisatie. Zoals bij het onderzoek van het eerste onderdeel van dit eerste middel is vastgesteld, bestaat het doel dat verzoekers aanvoeren om de noodzaak van de doorzending van de betrokken documenten aan te tonen erin om kennis te nemen van de concrete bedragen die het Parlement met betrekking tot de verblijfsvergoedingen en reiskosten tijdens de betrokken periode aan Lagos heeft toegekend, alsook van de wijze waarop deze bedragen door hem zijn gebruikt, zodat er een grotere openbare controle en verantwoordingsplicht komt, met name gelet op het feit dat het Parlement aan Lagos bedragen is blijven betalen ondanks zijn veroordeling. Zoals in punt 59 hierboven is opgemerkt, hebben de betrokken reizen immers plaatsgevonden in een periode waarin Lagos reeds was veroordeeld voor ernstige strafbare feiten, waardoor het gerechtvaardigd was dat verzoekers informatie konden verkrijgen over het doel en de bestemming van deze reizen.

93      Bijgevolg zijn de risico’s dat de vrije uitoefening van het mandaat van Lagos als parlementslid en zijn veiligheid mogelijk worden aangetast niet voldoende om de weigering van de openbaarmaking van de betrokken persoonsgegevens te rechtvaardigen, gelet op het legitieme belang van verzoekers bij die openbaarmaking in de bijzondere omstandigheden van het onderhavige geval.

94      Wat betreft het argument van het Parlement met betrekking tot de medewerkers van Lagos, namelijk dat zij een gerechtvaardigd belang hebben bij de bescherming van hun persoonsgegevens omdat zij geen openbaar ambt uitoefenen (zie punt 86 hierboven), moet worden vastgesteld dat deze parlementaire medewerkers – zoals blijkt uit de punten 74 tot en met 78 hierboven – weliswaar geen openbaar ambt uitoefenen, maar dat niet kan worden uitgesloten dat de doorzending van persoonsgegevens die vermeld staan in documenten betreffende de reiskosten van die medewerkers aanwijzingen kunnen geven over een mogelijk, zij het indirect, verband met de door Lagos uitgeoefende criminele of illegale activiteiten.

95      Dit argument van het Parlement faalt dus.

96      Bijgevolg moet worden aangenomen dat het Parlement zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de doorzending van persoonsgegevens afbreuk zou doen aan de gerechtvaardigde belangen van Lagos en zijn medewerkers en dat, gelet op de afweging van de verschillende belangen, die doorzending niet evenredig zou zijn.

97      Uit het voorgaande volgt dat het eerste middel, ontleend aan schending van artikel 4, lid 1, onder b), van verordening nr. 1049/2001, gelezen in samenhang met artikel 9, lid 1, onder b), van verordening 2018/1725, slaagt voor zover het bestreden besluit de weigering inhoudt om toegang te verlenen tot documenten die persoonsgegevens bevatten betreffende, ten eerste, Lagos en de door het Parlement aan hem vergoede reiskosten en verblijfsvergoedingen en, ten tweede, de parlementaire medewerkers van Lagos en de aan hen vergoede reiskosten, alsook dat dit middel voor het overige moet worden afgewezen.

B.      Tweede, subsidiair aangevoerd middel: schending van artikel 4, lid 6, van verordening nr. 1049/2001

98      Volgens verzoekers is het Parlement in het bestreden besluit voorbijgegaan aan het feit dat artikel 4, lid 6, van die verordening de overlegging, minstens gedeeltelijk, van alle in hun verzoek aan de orde zijnde documenten verlangde.

99      In de eerste plaats betogen verzoekers dat het onjuist is om, zoals het Parlement in het bestreden besluit heeft gedaan, te stellen dat de verwijdering van de persoonsgegevens in de betrokken documenten deze documenten elk nuttig effect zou ontnemen. Anders dan in de omstandigheden die hebben geleid tot het arrest van 25 september 2018, Psara e.a/Parlement (T‑639/15–T‑666/15 en T‑94/16, EU:T:2018:602), waarin er sprake was van een verzoek om informatie over de uitgaven van een aantal leden van het Parlement, voeren verzoekers aan dat hun verzoek slechts één lid van het Parlement betrof, zodat de verwijdering van persoonsgegevens de toegang tot die documenten niet van hun nuttig effect zou hebben beroofd.

100    In de tweede plaats zijn verzoekers van mening dat het Parlement in het bestreden besluit ten onrechte heeft gesteld dat er bij toegang tot de betrokken documenten geen passende bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de integriteit van het individu wordt gewaarborgd doordat, gelet op het onderwerp van het verzoek, elk vermeld document aan Lagos wordt gekoppeld. Verzoekers zijn van mening dat de verwijdering van de persoonlijke informatie het privéleven van Lagos en zijn medewerkers op passende wijze zou beschermen en tegelijkertijd zou tegemoetkomen aan het specifieke belang van openbaarmaking.

101    Het Parlement betwist die argumenten. Voorts stelt het Parlement dat de argumenten van verzoekers te laat komen en derhalve niet ontvankelijk zijn, aangezien zij voor het eerst in repliek zijn aangevoerd.

102    In dit verband zij er in de eerste plaats aan herinnerd dat – zoals in punt 97 hierboven is vastgesteld – het eerste middel gedeeltelijk slaagt voor zover het bestreden besluit de weigering inhoudt om toegang te verlenen tot documenten die persoonsgegevens bevatten betreffende, ten eerste, Lagos en de door het Parlement aan hem vergoede reiskosten en verblijfsvergoedingen en, ten tweede, de parlementaire medewerkers van Lagos en de aan hen vergoede reiskosten. Bijgevolg hoeft het tweede middel dienaangaande, dat slechts betrekking heeft op een eventuele gedeeltelijke overlegging van die documenten op grond van artikel 4, lid 6, van verordening nr. 1049/2001, niet te worden onderzocht.

103    In de tweede plaats is, zoals in punt 97 hierboven is vastgesteld, het eerste middel afgewezen voor zover het betrekking had op de weigering van toegang, ten eerste, tot documenten betreffende de bedragen die Lagos heeft ontvangen uit hoofde van de vergoeding als bedoeld in artikel 10 van het Statuut van de leden en de vergoeding voor algemene uitgaven en, ten tweede, tot documenten betreffende de salarissen van de geaccrediteerde en plaatselijke medewerkers van Lagos. Derhalve moet worden onderzocht of het Parlement overeenkomstig artikel 4, lid 6, van verordening nr. 1049/2001 gedeeltelijke toegang tot die documenten had moeten verlenen zonder persoonsgegevens te vermelden.

104    In dit verband zij eraan herinnerd dat het Parlement in het bestreden besluit allereerst heeft aangevoerd dat het onleesbaar maken van persoonsgegevens in de betrokken documenten geen passende bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de integriteit van het individu zou waarborgen, aangezien Lagos en zijn parlementaire medewerkers aan elk vermeld document waren gekoppeld gelet op het onderwerp van het verzoek. Daarnaast was het Parlement van mening dat de openbaarmaking van een versie van de gevraagde documenten waarin alle persoonsgegevens onleesbaar waren gemaakt, de toegang tot die documenten elk nuttig effect zou ontnemen met betrekking tot het doel dat verzoekers met hun verzoek om toegang nastreefden.

105    Wat de documenten betreffende de bedragen betreft die Lagos heeft ontvangen uit hoofde van de vergoeding als bedoeld in artikel 10 van het Statuut van de leden en de vergoeding voor algemene kosten, zijn verzoekers – zoals in punt 55 hierboven is vastgesteld – er niet in geslaagd om de noodzaak van de doorzending van die documenten aan te tonen, aangezien zij de mogelijkheid hadden om de door hen gezochte gegevens te verkrijgen via de website van het Parlement.

106    Deze documenten waren niet noodzakelijk om het door verzoekers – ter ondersteuning van hun verzoek om toegang tot de documenten – aangevoerde doel na te streven, zodat de doorzending van die documenten in een versie waarin alle persoonsgegevens onleesbaar zijn gemaakt geen enkel nuttig effect zou hebben waar het gaat om het doel dat verzoekers met hun verzoek om toegang nastreefden. Een dergelijke gedeeltelijke toegang zou verzoekers namelijk niet in staat hebben gesteld meer informatie te verkrijgen dan die welke zij op de website van het Parlement konden vinden (zie in die zin arrest van 25 september 2018, Psara e.a./Commissie, T‑639/15–T‑666/15 en T‑94/16, EU:T:2018:602, punt 126).

107    Wat voorts de documenten betreffende de salarissen van de geaccrediteerde en plaatselijke medewerkers van Lagos betreft, zij eraan herinnerd dat – zoals in punt 72 hierboven is vastgesteld – de doorzending van de in die documenten opgenomen persoonsgegevens aan verzoekers geen informatie kan verschaffen over een eventuele rechtstreekse of indirecte bijdrage van de hier bedoelde bedragen aan de financiering of de instandhouding van een door Lagos uitgeoefende criminele of illegale activiteit. In punt 73 hierboven is dan ook geconcludeerd dat verzoekers er niet in waren geslaagd om de noodzaak van die doorzending aan te tonen.

108    Daaruit volgt a fortiori dat ook de doorzending van die documenten in een versie waarin alle persoonsgegevens onleesbaar waren gemaakt, verzoekers niet in staat zou hebben gesteld om informatie te verkrijgen met betrekking tot het doel dat zij met hun verzoek om toegang nastreefden. Een dergelijke doorzending zou dus geen enkel nuttig effect hebben waar het gaat om het door verzoekers nagestreefde doel.

109    Derhalve was het Parlement niet verplicht om gedeeltelijke toegang te verlenen tot de in punt 103 hierboven genoemde documenten.

110    Het tweede middel van het beroep moet dus ongegrond worden verklaard, zonder dat er uitspraak hoeft te worden gedaan over de andere argumenten die het Parlement dienaangaande heeft aangevoerd of over de door het Parlement betwiste ontvankelijkheid van bepaalde door verzoekers aangevoerde argumenten.

111    De in de punten 65, 78 en 96 hierboven vastgestelde beoordelingsfouten inzake het verlenen van toegang tot de documenten die persoonsgegevens bevatten over Lagos en de door het Parlement aan hem vergoede reiskosten en verblijfsvergoedingen, alsmede tot de documenten die persoonsgegevens bevatten over de parlementaire medewerkers van Lagos en de aan hen vergoede reiskosten, zijn voldoende om de nietigverklaring van het bestreden besluit te rechtvaardigen.

112    Hieruit volgt dat het bestreden besluit nietig moet worden verklaard voor zover het Parlement de toegang heeft geweigerd tot de documenten die persoonsgegevens bevatten betreffende Lagos en de door het Parlement aan hem vergoede reiskosten en verblijfsvergoedingen, alsmede tot de documenten die persoonsgegevens bevatten betreffende de parlementaire medewerkers van Lagos en de door hen ontvangen reiskosten. Het beroep moet worden verworpen voor het overige.

IV.    Kosten

113    Volgens artikel 134, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voor zover dat is gevorderd.

114    Aangezien het Parlement op de voornaamste punten in het ongelijk is gesteld, dient het overeenkomstig de vordering van verzoekers in de kosten te worden verwezen.

HET GERECHT (Vierde kamer – uitgebreid),

rechtdoende, verklaart:

1)      Het besluit van het Europees Parlement van 8 april 2022 met referentie A(2021) 10718C wordt nietig verklaard voor zover Luisa Izuzquiza, Arne Semsrott en Stefan Wehrmeyer daarbij de toegang wordt geweigerd, ten eerste, tot de documenten die betrekking hebben op de door het Parlement aan Ioannis Lagos vergoede reiskosten en verblijfsvergoedingen en die hem betreffende persoonsgegevens bevatten en, ten tweede, tot de documenten die betrekking hebben op de door het Parlement aan de parlementaire medewerkers van Lagos vergoede reiskosten en die persoonsgegevens betreffende die medewerkers bevatten.

2)      Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)      Het Parlement wordt verwezen in de kosten.

Van der Woude

da Silva Passos

Gervasoni

Półtorak

 

Pynnä

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 8 mei 2024.

ondertekeningen


*      Procestaal: Engels.